Vijf jaar geleden was hij de nieuwe James Dean, maar sindsdien grossierde hij alleen maar in flops en bijrollen. Worden ‘Spider-Man 3’ en ‘Flyboys’ de verrijzenis van gevallen engel James Franco (29), of gaat hij de geschiedenis in als James Fiasco?
Het kan verkeren. Toen James Franco vijf jaar geleden doorbrak met zijn rol als de gekwelde filmheld James Dean, die hij met brio en diep gerimpeld voorhoofd vertolkte in de gelijknamige tv-biopic, werd de gecultiveerde Califoniër een gouden toekomst voorspeld. En toen hij even later met zijn bijrol in de megablockbuster Spider-Man bewees ook bij het mainstreampubliek in de smaak te vallen, leek hij helemaal voorbestemd voor het supersterrendom. ‘Le nouveau DiCaprio est arrivé’ werd hier en daar al enthousiast getoeterd. Dat bleek voorbarig, want sindsdien wist Franco amper de verwachtingen in te lossen. Sterker nog: bijna álle films waarin hij als leading man werd gecast, draaiden om de meest uiteenlopende redenen op bescheiden tot regelrechte fiasco’s uit. Zo zag hij het prestigieuze oorlogsepos The Great Raid (2005) mee ten onder gaan in de zwanenzang van productiefirma Miramax (de film werd door de broertjes Weinstein meer dan twee jaar lang in de ijskast gestopt en na hun definitieve split met Disney snel-snel in de zalen gedropt), terwijl het al even groots opgezette historische epos Tristan & Isolde (2006) gebukt ging onder reshoots, knipbeurten en comateuze pr.
Voeg daar nog enkele pijnlijke missers aan toe zoals Sonny (2003), het gerateerde regiedebuut van Nicolas Cage; Disneys spectaculair geflopte mariniersdrama Annapolis (2006) en drie obscure indie-films die Franco zelf regisseerde, maar die alleen door de spreekwoordelijke paardenkop werden gezien ( The Ape en Fool’s Gold, beide uit 2005 én het recente Good Time Max) en je begrijpt dat Franco’s kunstzinnige ego – de man schildert, schrijft toneelstukken, zucht vaker dan hij praat en háát promotournees – op zijn minst enkele barstjes begon te vertonen. ‘Toch heb ik geen spijt van de keuzes die ik heb gemaakt’, stelt de would-be en should-be ster wanneer we hem ontmoeten in Londen. ‘Op papier zagen die projecten er veelbelovend uit en ik heb er altijd iets van opgestoken. Maar ik ben de eerste om toe te geven dat ze niet het verhoopte resultaat hebben opgeleverd.’
Dure spektakelfilms als ‘The Great Raid’ en ‘Tristan & Isolde’ hadden een ster van je moeten maken, maar werden commerciële debacles. Lag je daar wakker van?
James Franco: Ja. Niet in de eerste plaats voor mezelf, maar omdat die films een veel beter lot verdienden. Met name over die twee titels was ik wél tevreden. Het was goed gemaakt entertainment voor een groot publiek. Om allerlei redenen is het echter fout gelopen. Problemen met de productiefirma, slechte timing, negatieve geruchten die het publiek afschrikten… (zucht) Weet je: op een gegeven moment wilde ik er de brui aan geven. Ik voelde me een aapje in een mediacircus en werd écht depressief van al die negatieve recensies. Daarom ook ben ik anderhalf jaar geleden opnieuw beginnen studeren en trek ik weer meer tijd uit om te schilderen.
Wat studeer je?
Franco: Engelse literatuur en creative writing aan de UCLA. Als alles goed loopt, heb ik nog twee jaar te gaan. Mijn bachelordiploma had ik al, maar ik ben indertijd moeten stoppen omdat mijn acteercarrière te veel tijd in beslag nam.
Maar je blijft ondertussen wel acteren?
Franco: Zeker. Door een stap achteruit te zetten, begreep ik weer waarom ik ooit met acteren was begonnen. Mijn passie laaide weer op. Het was ook een goeie zet om weer met literatuur bezig te zijn in plaats van alleen maar met filmscripts. Het helpt je relativeren en brengt opnieuw zuurstof naar je hersenen. Anthony Hopkins zei ooit: ‘In een carrière maak je hooguit tien films die ertoe doen. De rest is overbodig en het herbekijken niet waard. Alleen weet je nooit op voorhand of je met een van die tien bezig bent.’ Met die ingesteldheid wil ik voortaan door het leven: altijd je uiterste best doen, maar niet wakker liggen van het resultaat.
Je schrijft toneelstukken, schildert en regisseert. Is acteren in zo’n ‘Spider-Man’-film dan niet gewoon een goed betaald klusje tussendoor?
Franco:(lacht) Ik moet eerlijk bekennen dat ik nooit comics lees en dat de meeste superheldenfilms me niks zeggen. Maar Spider-Man steekt er kwalitatief echt wel bovenuit. Sam Raimi is een geweldige regisseur, ik kan met fantastische collega’s werken als Tobey Maguire, Kirsten Dunst, Willem Dafoe en noem maar op. En vooral: die films gáán ook ergens over. Het is geen orgie van special effects. Mijn personage Harry ondergaat een volledige transformatie en wordt geconfronteerd met intense gevoelens van wraak, jaloezie en verdriet. Het is meer dan een blits pakje aantrekken en wat staan gesticuleren tussen bluescreens.
Put je niet veel meer voldoening uit schilderen?
Franco: Het is in elk geval een persoonlijker uitlaatklep. Films maken en acteren doe je in groep. Als schilder sta je alleen voor het canvas en ben je ook alleen verantwoordelijk voor het resultaat. Het is zelfexpressie in zijn meest essentiële vorm. Ik kan er ook beter mee om als mensen mijn schilderijen slecht vinden dan als ze films kraken waarin ik maar een klein radertje ben. Ik ben nogal een controlefreak.
Hoe ver reiken je ambities als schilder?
Franco: Ik doe het veel en graag, maar ik besef dat ik nog geen topper ben. Gisteren heb ik Tate Modern bezocht en het ziet er niet naar uit dat daar gauw een van mijn werken zal hangen. Maar als alles goed gaat, ga ik straks wel voor het eerst in een Londense galerij tentoonstellen. Dat schrikt me trouwens meer af dan de recensies van mijn films. (lacht)
Naast ‘Spider-Man’ loopt inmiddels ook ‘Flyboys’ in de zalen, een oorlogsfilm over vliegeniers uit de Eerste Wereldoorlog. Klopt het dat je daarvoor speciaal een pilotenbrevet hebt behaald?
Franco:(knikt) Ik heb me altijd al redelijk obsessief op mijn rollen voorbereid en in dit geval had ik mijn contract getekend vier maanden voor de opnames moesten beginnen. Aangezien er veel vliegscènes inzaten en ik voldoende tijd had, heb ik dan maar besloten om vlieglessen te nemen. En met succes. Wat dat betreft spiegelde ik me aan een van mijn grote voorbeelden: Steve McQueen. Die speelde ook ooit een piloot in een oorlogsfilm en haalde daarvoor ook speciaal zijn vliegbrevet. Da’s geen kwestie van stoer doen of te veel vrije tijd hebben. Zoiets komt je vertolking wel degelijk ten goede. Als je McQueen in een vliegtuig ziet zitten, voelt dat perfect natuurlijk aan en zie je gewoon dat hij weet op welke knoppen hij moet drukken.
Van research gesproken: voor je rol in ‘City by the Sea’ heb je ooit een week rondgezworven tussen de daklozen van New York.
Franco: Inderdaad. Ik heb toen ook met verschillende junks opgetrokken. Belangrijkste les: dat je als acteur vooral niet te veel moet klagen. Zo lastig is ons leven uiteindelijk niet. En wat me toen ook opviel: hoe minder men heeft, hoe vrijgeviger en solidairder men wordt. Héél leerzaam voor iemand die uit een wereldje komt waar alles om geld draait.
Wat heb je van je rol als James Dean geleerd?
Franco: Dat Dean géén poseur was, maar een van de grootste en meest vernieuwende acteurs aller tijden, samen met Marlon Brando. Hij heeft me ook geleerd dat je je eigen persoonlijkheid in je rollen moet leggen. Je moet niet bang zijn om een script naar je hand te zetten en af te gaan op je instinct. Dat probeer ik ook altijd te doen, zelfs al krijgt een regisseur het daarvan wel eens op zijn heupen.
Al veel regisseurs tot razernij gedreven?
Franco:(lacht) Je moet weten wanneer je kunt improviseren en vooral wanneer niét. In de kleine independentfilms die ik zelf regisseer, heb ik niets liever dan dat acteurs zoveel mogelijk eigen inbreng hebben. Ook Robert Altman – met wie ik The Company heb gemaakt – moedigde zijn cast daarin altijd aan. Alleen moet je niet plots verrassend uit de hoek willen komen tijdens een actiescène in Spider-Man. Eén zo’n shot kost tienduizenden dollars en uren voorbereiding.
Over wijlen Altman gesproken: waren jullie niet van plan om samen nog een film te maken?
Franco: Twee zelfs. Een dag voor zijn dood hadden we het er nog over aan de telefoon – we waren goed bevriend geraakt. De eerste, die Paint heette en over het New Yorkse kunstwereldje ging, was inmiddels afgevoerd, maar Robert was al druk met een nieuw project bezig: Hands on a Hard Body, een ensemblefilm gebaseerd op een documentaire over Texaanse autofreaks. Robert was écht creatief tot de laatste snik, een mentor voor zijn acteurs en een van mijn helden als regisseur. We zullen hem vreselijk missen.
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier