Madonna, Martin Sheen, Spike Lee, ze moeten niets van oorlog weten, zeggen ze nu. Waarom maakten ze dan al die jaren in hun muziek en films reclame voor Groots en Gewelddadig leven? En het publiek pikte het gretig op, getuige het succes van bomberjack en jeep. De oorlog als lifestyle.

Het geweer is afgegaan, de kogel treft met een knal doel, de camera draait. Wolken van exploderend glas, één futiel ogenblik hangen ze in de lucht, zilverglanzend, om dan in slowmotion op de grond te vallen. Mensen zijn vernietigd, uit elkaar gespat in splinters en brokstukken – een deel van een voet, een onderarm, een schouder. De foto’s, of beter gezegd de stills in het songboekje van 100th Window van Massive Attack, het zwaarmoedigste album dat de groep tot dusverre maakte, zijn glossy. ‘Liedjes’ is een te frivool woord voor de somberheid en verwarring die uit de muziek spreekt. In het maartnummer van het Britse maandblad I-D staat een vraaggesprek met Massive Attacks Robert ‘3D’ Del Naja afgedrukt. Een glimpje hoop, ja, dat is wat de muziek van Massive Attack moet brengen in een ‘wereld waarin zoveel slechte dingen gebeuren’ (uit het nummer Special Cases). En de stills? Die zijn volgens Del Naja gemaakt om te illu- streren dat er ‘schoonheid zit in het gegeven dat iets fragiels wordt vernield’. ‘It’s about catching the moment’, zegt hij, ‘and seeing the melancholy in it.’ Bij het interview met Del Naja staat geen portret van de geïnterviewde afgedrukt. Wel een aantal stills uit de filmproductie voor 100th Window, maar andere dan in het cd-boekje staan. Een paginagroot bordeauxrood hoofd van glanzend glas, het gezicht bedekt met grove scheuren; de kogel is net de hersenpan binnengedrongen, de explosie zal in een fractie van een seconde volgen. Een superesthetisch beeld – alleen: waarom is de mond van het verder letterlijk wezenloze hoofd vormgegeven alsof het schreeuwt? Waarom dit geëxalteerde detail in een zo anoniem, koel en objectief beeld?

Een les in lifestyle. Iedereen die in een van onze auto’s rijdt is een soldaat, suggereert Jeep op zijn website: ‘De legende marcheert verder.’ Maar ondertussen fungeert de Jeep Liberty ( ‘You can play dirty whenever you feel it’) ook uitstekend als boodschappenwagen. En het is helemaal niet uitzonderlijk om in een Grand Cherokee ( ‘Destination: everywhere’) of in een Toyota Landcruiser de kinderen naar school te brengen. Het geeft een veilig gevoel dat je met deze terreinwagens (ook door Navo-strijdkrachten gebruikt) elke woeste rivier, elke aardverschuiving, elke sneeuwstorm de baas kunt – ook al vindt zo’n calamiteit bij ons nooit plaats. Hoog boven de weg heeft de bestuurder het majesteitelijke overzicht. Met zes koplampen en zoeklichten op het dak kan hij iedereen verblinden die naar hem wil kijken. Van deze grommende vestingen komen er steeds meer – ook in de stad. Wie zich geen peperdure 4WD kan veroorloven, is niet per se een loser. Voor hem of haar is er het bomberjack, desnoods tweedehands. Trek zo’n jas aan en je bent ready for action. Op de dansvloer bijvoorbeeld. Sinds de Beastie Boys in 1987 een wereldhit scoorden met ‘You gotta fight/for your right/to party’, is feestvieren geen onschuldig fenomeen meer. En om te weten hoe je voor-de-duivel-niet-bang de dansvloer op moet, is het leerzaam de videofilms te zien die de Nederlandse fotografe Rineke Dijkstra eind jaren negentig maakte van jong uitgaanspubliek in Britse clubs. Wat je ziet, is een ware les in warrior building. Voor het vijftienjarige gabbermeisje dat Dijkstra filmt, is dansen geen ontspannen reidans. Het is een serieuze training van spieren en reflexen – tanden op elkaar, altijd een stiff upperlip, de ellebogen wijd, de handen gebald tot vuisten, de armen ritmisch heen en weer hamerend op de technohouse alsof er strijd gevoerd moet worden. Precies zoals het meisje heeft afgekeken van de vecht- en oorlogsfilms die ze in de bios- coop en op video thuis ziet. Net echt.

Zaterdag 15 februari 2003. Miljoenen demonstranten gaan de straat op in Brussel, Parijs, Londen, Rome, Madrid, Amsterdam en Berlijn. Ze protesteren tegen een dreigende oorlog met Irak. Op de spandoeken staan teksten als ‘Islam is niet de vijand. Oorlog is niet het antwoord’ en ‘Truth is the first casualty of war’. Gezichten, tassen en jassen zijn beschilderd met emblemen. Het gebroken geweer scoort hoog, evenals de vredesduif en het vredesteken. Voor wie wil, zijn via www.warresisters.org stickers en flyers te down-loaden. Ook hier zijn gebroken geweer en vredesduif populair. Brave, goedbedoelde, uitgekauwde en versleten logo’s. Ongevaarlijk. Dit stuk gaat niet over de vraag of we met z’n allen mee hadden moeten demonstreren of niet. Dit stuk draait niet om de vraag: zijn we voor of tegen de oorlog met Irak? Dit stuk gaat over een simpele vaststelling: het Westen mag beweren politiek, militair en geestelijk nog niet ‘klaar’ te zijn voor de échte strijd, via de beeldtaal van film, reclame, beeldende kunst en mode hebben wij ons de oorlog al eigen gemaakt. Sterker nog: we zijn ervan bezeten.

De 21e-eeuwse, hyperindividualistische ‘neobourgeois’ is een Egotrooper. Zijn zoektocht naar de reden van het bestaan voert hem naar Club Med-vakantieoorden, naar woonboulevards, naar de rekeningnummers van Amnesty en Greenpeace – maar ook naar oorlog. Want oorlog beschouwt de Egotrooper als ‘verhevigde vorm van lifestyle’. Ons dagelijkse leven is slechts ‘een façade van normaliteit’, stellen de Duitse cultuursocioloog Torn Holert en psycholoog Mark Terkessidis in het vorig jaar verschenen boek Entsichert. Krieg als Massenkultur im 21. Jahrhundert. Daarachter gaat een slagveld schuil waar managers om de snelste carrières, bioscopen om het meeste publiek en pizzarestaurants om de laagste prijzen strijden, waar droomvakanties ontaarden in ‘reizen naar de hel’ en killervirussen en @-bommen onze computers ontregelen. Bij ons is de publicatie van dit even lucide als bij vlagen hilarische boek nauwelijks opgemerkt. Een inleiding van de uitgave verscheen in het laatste nummer van het marginale Vlaams-Nederlandse kunsttijdschrift De Witte Raaf. In Entsichert verzamelen Holert en Terkessidis bewijzen voor onder meer de stelling dat het verschil tussen oorlog zoals het verbeeld wordt in film en reclame en oorlog in het echt steeds kleiner wordt. Grenzen vervagen, overgangen vervloeien. Het onderscheid tussen werkelijkheid en (film)fictie wordt steeds moeilijker te trekken – zeker voor een publiek dat in meerderheid de beelden van oorlog alleen nog kent van het celluloid, van glossy advertenties en uit de popmuziek. De werkelijkheid wordt het spiegelbeeld van fictie, en omgekeerd. Voorbeeld en na-aper tegelijk. Sommige van de voorbeelden die Holert en Terkessidis opvoeren, zijn overbekend. Filmacteur Ronald Reagan die in 1980 werd be- edigd als president van de Verenigde Staten. Filmregisseurs die na 11 september 2001 werden ingeschakeld door het Pentagon om scenario’s voor terroristische aanslagen te bedenken. Maar vaker zijn de voorbeelden nauwelijks bekend.

Neem ‘de moeder aller oorlogsfilms’, ‘ Apocalypse Now’(1979), waarvoor Francis Ford Coppola samen met Vietnam-oorlogjournalist Michael Herr het scenario schreef. Herr had twee jaar daarvoor zijn ervaringen in Vietnam opgetekend in Dispatches, waarin voor het eerst het verband wordt gelegd tussen Vietnam en rock-‘n-roll, tussen de opkomst van hippiebeweging plus popcultuur en de strijd op leven en dood in de sappig groene jungle van Vietnam. ‘Out on the street’, schrijft Herr na terugkeer op Amerikaanse bodem, ‘I couldn’t tell the Vietnam veterans from the rock and roll veterans. The war made so many casualties, its war and its music had run power off the same circuit for so long they didn’t even have to fuse.’ Die fusion wordt beeldbepalend voor Apocalypse Now. En dus filmt Coppola de Vietnamoorlog als sublieme maar riskante rock-‘n-rollervaring waar de westerling zijn eigen grenzen moet overschrijden om te overleven. De strijd tegen de onzichtbare ‘Charlie’ wordt een strijd vol hysterie en extase, beter dan een lsd-trip, beter dan alles wat de Rolling Stones te bieden hebben. Of zoals de Californische surfer Lance tijdens een beschieting in de film schreeuwt: ‘Disneyland, fuck, man, this is better than Disneyland!’Maar Apocalypse Now is meer dan dat. Het onderscheid tussen werkelijkheid en fantasie vervaagt ook tijdens de (drie jaar durende) opnamen op de Filipijnen. De helikopters in de film zijn helikopters die het Filipijnse leger overvliegt naar de set, in de pauzes van de échte oorlog die het leger op dat moment met moslimopstandelingen uitvecht. De doden die rond de junglebasis van de geflipte kolonel Walter E. Kurtz (Marlon Brando) rondslingeren, zijn écht – opgegraven op kerkhoven en opgekocht bij ziekenhuizen in de buurt. En als Coppola met zijn crew bij het Filipijnse dictatorechtpaar Marcos wordt uitgenodigd, verschijnen de filmmakers in zwarte ‘Vietcong’-pyjama’s.

Apocalypse Now was het begin van een zich explosief ontwikkelende oorlogsfilmindustrie, het ‘militainment’. Alleen al in de jaren tachtig zijn er in Hollywood meer dan driehonderd oorlogsfilms geproduceerd. De meeste speelden zich af in Azië en werden opgenomen in de Filipijnse jungle. Bevreemdt het dan nog dat een Pentagon-medewerker op 23 februari 2003 de 350 speciaal opgeleide Amerikaanse soldaten die het Filipijnse leger gaan helpen met de vernietiging van het moslimrebellenleger van Abu Sayyaf, in zijn briefing waarschuwt: ‘This is not an exercise’? De manschappen gaan opereren in een setting die ze honderden malen op film aan zich voorbij hebben zien trekken. De vraag is: wat doet dat in je geest? Toen in 1903 het publiek voor het eerst een trein op het filmdoek voorbij zag rijden (in The Great Train Robbery), ging er een zucht door de zaal: net echt. Inmiddels is die reactie omgekeerd. Als er een ramp gebeurt – denk aan de vliegtuigen die zich in de Twin Towers boorden -, is de reactie van het publiek: net een film. Die omslag in perceptie heeft zich in honderd jaar voltrokken. Film heeft nog steeds de pretentie de werkelijkheid te verbéélden, maar is allang meer. Hij is voorbeeld geworden, sjabloon voor de werkelijkheid. Op iedere sportschool kunnen we een Rambo tegenkomen en in iedere oorlog vecht er wel eentje mee. Met rode hoofdband, de patroongordels als sjerpen om de schouder, het geweer in de aanslag waadt hij tot aan zijn heupen door het water. In welke film speelt de soldaat? In First Blood of in Operation En-during Freedom?

20 februari 2003. De Amerikaanse acteur Martin Sheen is op CNN. Hij voert actie tegen de War on Terrorism van Bush. Met gefronste wenkbrauwen meldt hij dat hij geen oorlog tegen Irak wil. Op zich geen curieuze mening, maar wel uit de mond van een van de grote helden uit de oorlogsfilmgeschiedenis. Denk Sheens grijze haren, gladgeschoren kin en net kostuum weg en de jonge held uit Apocalypse Now staat voor je neus. Hij heeft net een stuk of wat dinks en gooks uit de bomen geschoten, het is middernacht en hij staat op het punt zijn missie te volbrengen: de keel van Kurtz doorsnijden. Apocalypse Now, dat was film, wil Sheen met zijn tv-optreden zeggen. Dit wat ik hier en nu zeg, dit is echt. Heel veel acteurs, regisseurs, producenten en popsterren scharen zich achter Sheen in hun afwijzing van de oorlog. Madonna gaat in de lente een nieuwe clip maken tegen de oorlog met Irak. Spike Lee en Pedro Almodóvar, die allebei excelleerden met films over overleven in de grote stad, protesteren op filmgala’s in Londen en Parijs. Ook zij heffen de vinger waarschuwend op: wat wij jullie hebben voorgeschoteld in woord, beeld en muziek is onecht – hersenspinsels, hardop dromen. Hun protesten klinken even krachteloos als die van de miljoenen die 15 februari de straten op gingen. Het rock-‘n-rollbeeld dat de pop- en filmsterren van Oorlog en Strijd hebben geschapen, is vele malen krachtiger dan de rebelse woorden van nu. In de geënsceneerde oorlog zijn de codes geformuleerd volgens welke men zich in het geval van een werkelijk gewelddadig conflict dient te gedragen. Daar dient een F-16 eruit te zien als een mannequin, vlak voordat ze als een prachtige vogel de lucht inschiet (in The Sum of all Fears uit 2002). Daar regeert de moraal van de keiharde commandant die zich liever een kogel door het hoofd laat jagen dan dat hij zijn mannen voorliegt (Bruce Willis in Hart’sWar, ook uit 2002). Daar is bedacht hoe je een zonsopgang in Vietnam nog oogverblindender kunt maken, bijvoorbeeld door bommen af te werpen op het ritme van de dromerige muziek van Jim Morrison die zingt: ‘This Is The End’.

Het moderne theater van oorlog presenteert de acteur als soldaat voor wie de strijd een zoektocht wordt naar zijn ware aard. Misschien overleeft hij en wordt hij filosoof, wat gebeurt in Terence Malicks Thin Red Line (1998). Misschien wordt hij knettergek. Zoals Michael Herr schrijft: ‘Going crazy was built in the tour’. Misschien ook wordt hij een beter mens. In Black Hawk Down, een semi-authentieke film uit 2002 over het mislukte humanitaire ingrijpen in 1993 van Amerikaanse Delta’s en Army Rangers in Mogadishu, zegt een soldaat: ‘Als je ziet wat er voor ellende is op de wereld, kun je beter thuis CNN blijven kijken. Maar je kunt ook besluiten te helpen.’ En zelfs in de als ironisch en controversieel bekend staande film Three Kings (1999) veranderen drie aanvankelijk louter op persoonlijke roem en materieel gewin beluste Amerikaanse soldaten (onder wie George Clooney) in opofferingsgezinde en hulpvaardige mannen. Zo bezien, laat de oorlog zich lezen als rite de passage naar volwassenheid, naar volwaardig mensdom; een bildungsroman als Goethes Die Leiden des jungen Werthers – maar dan veel gruwelijker.

We sidderden met z’n allen bij de totaalervaring die de eerste vijfentwintig minuten van Steven Spielbergs Saving Private Ryan boden. De donderende kanonsalvo’s lieten je ingewanden schudden terwijl op het scherm hoofden, voeten en darmen rondvlogen. Ja, zo ziet oorlog eruit in een film die de werkelijkheid dicht op de huid zit. We gruwelen en griezelen, maar we zijn ook ten diepste geboeid. Het is die ambivalentie die Massive Attack in het laatste nummer van 100th Window verwoordt: ‘Iconography/fucks with me/ U look great in bloodstains’.

De lust van het vernietigen gaat hand in hand met het verdriet over het vernietigen. Het is die ambivalentie die om een antwoord vraagt. Waar komt onze obsessie met oorlog vandaan? Waar komt ons vermogen vandaan om geweld te esthetiseren, mooi te vinden, ons te verlustigen in het lijden van de ander? Is het primitieve lust, puur sadisme? Of is het een oerinstinct, de angst voor het definitieve einde dat we eigenlijk liever niet onder ogen willen zien, maar waar we toch met z’n allen onbedwingbaar nieuwsgierig naar zijn? Black Hawk Down begint met dit citaat: ‘Alleen de doden hebben het einde van de oorlog gezien.’ Tot die tijd blijven wij tot in het diepste van onze ziel gefascineerd en stervensbenauwd.

Door Lucette ter Borg

Film is voorbeeld geworden, sjabloon voor de werkelijkheid. Op iedere sportschool kunnen we een Rambo tegenkomen en in iedere oorlog vecht er wel eentje mee.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content