Nul. Zero. None. Zo schat David Pefko zijn kansen in op een Gouden Boekenuil. En toch. Met Het Voorseizoen schreef hij een roman die het littekenweefsel van de tijd bij elkaar harkt. ‘We lijden aan liefdeloosheid.’

‘Er schuilt schoonheid in de mislukking’, zegt Pefko op een terras gekneld tussen twee straathoeken in Amsterdam-West. De elektriciteit in het antikraakpand waar hij woont – een voormalig, buitenproportioneel kantoorgebouw van een verzekeringsmaatschappij – is uitgevallen en meestal duurt het een uur of drie voor die weer in orde is. Stroompannes drijven hem de straat op. Het zijn gedwongen pauzes die hem doen kijken naar mensen, levens verzinnen en verhalen bedenken. Bij Steve Mellors – het hoofdpersonage uit Het Voorseizoen – ging het bijna precies zo. Hij zag de man die Steve zou worden in een bar op het eiland Kos. Veel te groot, veel te zwaar, roodverbrand, met een bermuda aan terwijl het buiten veel te koud was, oranje Crocs aan de voeten. Hij zat alleen aan de bar en goot de ene plastic pul bier na de andere binnen. ‘Een beetje later zag ik hem in een moestuin staan. Met een harkje trok hij bijna teder groeven in de aarde. Hij keek omhoog naar de zon, verlangend, ja, gelukkig zelfs. Toen dacht ik: dit is interessant.’

Als er een genetisch schaalmodel van de mislukkeling bestaat, komt Steve dicht in de buurt. Hij lijdt aan overgewicht, wat hij probeert te compenseren door nog meer te eten, hij heeft een rood bevlekt gezicht en hij kijkt naar porno zoals een ander kamerplanten inventariseert. Hij is een gescheiden politierechercheur, wiens grootste zekerheid in het leven is dat als hij een keuze maakt het geheid de foute is. Van een man die vooral iets goeds wil doen voor zijn land, eindigt hij als de nationale viespeuk en als verschoppeling op een eiland van verschoppelingen. Zijn enige hoop op een uitweg uit de prutput van het leven: een held worden, en dan het liefst een zoals Travis Bickle in Taxi Driver. Maar daarvoor moet hij wel een prostituee redden. Een redding die – wat had u gedacht – als een splinterbom van haat in zijn gezicht ontploft. ‘Kos is een eiland van vluchtelingen’, zegt Pefko. ‘Alles is er bespreekbaar behalve het verleden. Er wonen opvallend veel Britse belastingontduikers, ex-politiemensen en foute Duitsers. Het enige wat ze doen, is drinken, poolen en voetbal kijken.’

Kos in het voorseizoen lijkt – volgens je boek – haast de hel.

DAVID PEFKO: Het is verschrikkelijk, echt waar. Het is een wereld waarin collega’s zichzelf en elkaar haten, waar mensen bezig zijn elkaars banen in te pikken terwijl ze allemaal weten dat die banen helemaal niets voorstellen. Dan heb je mensen die elkaar betrappen op drinken tijdens de werktijden, wat wordt overgebrieft aan de maître d’hôtel, die op zijn beurt een complete karikatuur is van wat zo’n maître is. Een keer per week doet hij bijvoorbeeld aan showcooking, waarbij hij voor de gretige, maar vooral halfdronken ogen van de klanten een oneetbare maaltijd prepareert met allerlei geflambeerde rotzooi. Mijn vader is een Griek en mijn familie heeft er een huis. Ik heb er een paar maanden gewoond en ook even gewerkt in een all inclusive resort. Eerst als ober, dan als gastheer, dan weer als ober en toen werd ik ontslagen met als dwingende reden dat ik ‘niet grappig genoeg was’. Ze verwachtten een clown, en dat ben ik niet. Kos is een eiland waar je niet wil zijn – zeker niet tijdens dat voorseizoen – en waar je vooral niet werkloos wil zijn.

Wat jij allemaal wel was?

PEFKO: Ja, en dus zat ik met alle hotel- en bareigenaars en vreemde vogels die er wonen in die bars. Want dat doen mensen daar als er nog geen toeristen zijn: depressief zijn, zichzelf bedrinken en klagen dat er geen volk is. Dat gegeven keert ieder jaar terug. Het is gewoon nog te koud tijdens dat voorseizoen. Alles is ingepakt, in afwachting van, en toch is iedereen op dat eiland boos omdat er niemand is. Ik heb heel veel met mensen gesproken die wel goed bij hun hoofd zijn – die heb je daar ook – en die zeiden: ‘Dit is een plek om zelfmoord te plegen.’ Ik voelde me er behoorlijk eenzaam. Ik kon er veertig kilometer heen rijden, een afslag nemen en dan veertig kilometer terug rijden en dan was het klaar. Dat was het eiland. Het is een vergeetput.

Kon jij daar overleven omdat jij kon schrijven en je dus deels van die troosteloze realiteit kon lostrekken?

PEFKO: Het boeiende is: ik had jaren niet geschreven. Toen ik tien was, voelde ik me een echte schrijver. Ik had mijn elektrische schrijfmachine, een stapel witte vellen uitgelijnd ernaast en ik schreef met gemak verhalen, boeken en toneelstukken. Op mijn zestiende werd ik van school gegooid omdat ik te weinig aansluiting had met mijn leeftijdsgenoten – de kinderen noemde ik hen – en omdat ik al een tijdje niet meer kwam opdagen. Om van mijn leerplicht af te komen, ben ik toen stage gaan lopen in een boekhandel. Op school dachten ze dat ik met hangende pootjes zou terugkomen na deze confrontatie met ‘het echte leven’. Maar ik vond het heerlijk. Ik werkte met mensen die tien, twintig, dertig jaar ouder waren dan ik en ik voelde me helemaal op mijn plek. Daarna heb ik tientallen banen gehad, maar schrijven deed ik niet meer. Ik was makelaar, kunsthandelaar… behoorlijk spannend allemaal. Veel spannender dan ik eigenlijk wilde en in 2007 had ik het gehad. Ik was 24, voelde me vijftig – een beetje zoals Steve in het boek – en vond dat het leven wel erg lang duurde. Niet dat ik depressief was.

Gewoon een vervroegde midlifecrisis, dan?

PEFKO: Of de puberteit die eindelijk toesloeg. Ik ben naar Athene verhuisd en heb eerst twee en een halve maand in mijn bed gelegen. Ik las, at en keek films. Ik was somber en heel erg bang. Het is het nadeel van mijn grote gebrek aan onverschilligheid: ik zie veel, hoor veel en trek me alles ook veel te hard aan. Ik zou het niet anders willen, want ik vind dat we met z’n allen aan onverschilligheid en liefdeloosheid ten onder gaan. Maar als je al te gevoelig in het leven staat, zijn angst en paniek onvermijdelijk. Toen ik klaar was met me belabberd te voelen, heb ik mijn ochtendjas aangetrokken en ben ik achter mijn laptop gaan zitten. ‘Weet je wat ik doe?’, dacht ik, ‘Ik doe wat me vroeger altijd zo’n fijn gevoel gaf: een verhaal schrijven.’ Dat was het begin van mijn eerste roman. Elke dag schreef ik in mijn witte badjas van het Hiltonhotel. Het fijnste kledingstuk dat er bestaat, je hoeft je niet aan te kleden of je trekt het gewoon over je kleren aan. Op vier maanden was mijn eerste boek af. Met Het Voorseizoen was het net zo. Ik heb een exact concentratievermogen van vier uur. Ik kan er vier uur helemaal in zitten, dan schrijf ik snel en herschrijf ik nauwelijks iets, na vier uur ben ik doodmoe en helemaal kapot. Maar ook gelukkig op een bepaalde manier. Schrijven is vaak het enige wat ik kan bedenken dat de dingen een klein beetje goedmaakt. Een roman afmaken of een verhaal rondkrijgen: het is het meest fantastische proces dat er bestaat.

Is schrijven de remedie tegen de pijn van het leven?

PEFKO: Het is meer dan dat. Als ik hier een camera neerzet, hem op het raampje daarboven richt en drieënhalf uur film met geluid, heb ik waarschijnlijk al meer dan voldoende materiaal voor een volgend boek. Het is een enorm drukkend gevoel: de wetenschap dat er ontzettend veel is dat mooi of gek of wreed genoeg is om er een verhaal van te maken. Een boek is bij mij een opeenvolging van beelden in mijn hoofd. Eigenlijk is er eerst de film en dan pas het boek. Ik heb die beelden nodig om mijn taal te prikkelen. Wat niet betekent dat ik mijn taal verstik in de metaforen of dat ik per se beeldrijk schrijf. Het heeft te maken met het detecteren van de juiste sfeer. Toen ik voor Het Voorseizoen het karakter van Steve wilde uitwerken, ben ik naar Leicester in Engeland gereisd, omdat ik vond dat hij daar moest wonen. Op Google Earth had ik het meest afzichtelijke gebouw ontdekt dat ik me kon voorstellen. Het was een kruising tussen een gevangenis en een bejaardentehuis en bleek in werkelijkheid een sociaal woonproject voor alleenstaanden. Ze hadden elk hun volledig ingerichte flatje van vierentwintig vierkante meter – je zou het ook een cel kunnen noemen – met kluisdeuren en ramen die om begrijpelijke redenen niet open kunnen. Ik heb daar voor een raam gestaan en ik voelde het aanzuigeffect van de straat onder mij. Het heeft met de stad te maken, de kilte, het monotone van de rode bakstenen. Ik was daar met een vriendin en op het einde verschansten we ons in onze hotelkamer. We wilden die stad niet meer zien, ruiken of voelen. Het hielp om de weerzin, de afkeer en het verlangen naar elders van Steve te beschrijven.

Zijn verlangen naar elders drukt zich ook uit in zijn dagelijkse consumptie van porno, iets wat hij even lusteloos als dwangmatig doet.

PEFKO: Porno hoort heel erg bij deze tijd. Het is voor mensen eten en drinken geworden, een beetje ter vervanging van een stuk appeltaart. Vooral omdat ik mannen ken die openlijk toegeven dat ze in hun relatie normale seks niet meer voldoende vinden, want ze zijn andere dingen gewend van het internet. Ik vind dat extreem verdrietig. Voor mij komt het opnieuw neer op het schrijnende gebrek aan liefde waaronder wij met z’n allen gebukt gaan.

Liefde als hardnekkige ziekte lijkt niet meer te bestaan, schrijf je in ‘Het Voorseizoen’.

PEFKO: Ik denk dat steeds minder mensen elkaar vertrouwen en dus ook niet in staat zijn relaties aan te gaan waarin kwetsbaarheid een voorwaarde is. ‘Iedereen valt altijd tegen’, zuchtte onlangs iemand tegen mij. Hoe komt dat? Als je nooit echt kiest, blijft de mogelijkheid van de andere bestaan. Ik probeer te blijven geloven in lief en goed zijn voor elkaar. Wat ontzettend naïef, geeuwen de mensen om me heen. Misschien. Maar als je dat al niet meer hebt, wat blijft er dan nog over? Ik heb wel eens zo’n gekke bui waarin ik door de stad rijd en vol verwondering naar al die permanente activiteit kijk. Huizen die gebouwd worden, gevels die gewit worden. Ook dat is een uitdrukking van geloof, van dat wat jij doet een verschil maakt. Soms hoop ik stiekem op een enorme ramp. Dat het gebouw waarin ik woon, instort. Alles ligt in puin en we staan er in onze pyjama naar te kijken. Onthutst, maar ook met dat opzwellende gevoel in de borst: wow, we maken iets mee. Iets echts. In tegenstelling tot al de virtuele stuiptrekkingen.

Op Facebook creëerde je het alter ego Louis Nanet, een dikke, terminaal zieke vijftiger. Jouw commentaar op ons virtuele tijdperk?

PEFKO: Ik kijk al jaren geen televisie meer, omdat Louis voor mij televisie is. In Louis kan ik alles kwijt wat krom, slecht en lelijk is en wat mensen toch stiekem prachtig vinden. Eigenlijk kwam het zo: ik zat op Facebook en ik verveelde me. Ik had vierhonderd vrienden en ik had helemaal niets te zeggen. Ik wilde niet de zoveelste YouTubelink posten. In mijn ogen is Facebook toch vooral de grootste en netste datingsite die we kennen. Het is het grootste succes van de voorbije jaren, maar als je er dieper op ingaat, heeft het iets intens verdrietigs. Mensen die de hele dag online zijn waardoor ze steeds minder te delen hebben. Iedereen is alleen maar bezig met leuk gevonden worden. Als mezelf ben ik er al vaak af geweest, maar als Louis zie ik het als een kunstproject en vind ik het geweldig.

We verwarren vrijheid van meningsuiting steeds meer met vrijheid van denken. Is het internet met zijn gezoem van meningen ook een Kos in het voorseizoen aan het worden?

PEFKO: Internetfora en discussieplatforms zijn de nieuwe talentenjachten. Mensen hopen ontdekt te worden door zo luid mogelijk te tieren. Uiteindelijk verlangen we allemaal naar heldendom, naar gezien en gekend worden. Natuurlijk mag je alles zeggen, maar op het internet worden gekte en verstand niet meer gescheiden. Onlangs botste ik op Hyves op het profiel: ‘Willem is de lelijkste jongen van de klas’. Het had vierhonderd leden, er stonden foto’s op van een inderdaad niet echt aantrekkelijke jongen met daaronder de poll: ‘Is Willem Lelijk? Heel erg lelijk? Spuuglelijk? Afzichtelijk?’ Mensen sloopten er de jongen Willem zoals je een krot tegen de vlakte slaat. Dat is de hel van deze tijd.

Als ik die avond mijn mails check, zit er een superpromo-aanbieding in mijn inbox. Een week Kos, all inclusive voor 199 euro. Nee, dank je, denk ik. Soms is een boek lezen vakantie genoeg.

HET VOORSEIZOEN

Nu uit bij Prometheus.

DOOR TINE HENS

david pefko

‘SOMS HOOP IK STIEKEM OP EEN ENORME RAMP. DAN MAAK JE IETS MEE, IETS ECHTS.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content