Zij was 41jaar lang Stanley Kubricks loyale echtgenote. Hij zijn schoonbroer en vaste medewerker. Een exclusief gesprek ten huize Kubrick met Christiane en Jan Harlan over man, mythe en werk. ‘Zelfs inzake huishoudapparaten was Stanley visionair.’

De Venetiaanse maskers uit Eyes Wide Shut die ons met wijd opengesperde ogen begluren vanuit de iel verlichte entree. De groteske schilderijen uit A Clockwork Orange die her en der aan de witgekalkte muren hangen. De lange, houten keukentafel uit The Shining, die waaraan Jack Nicholson wel duizenden keren het zinnetje ‘all work and no play makes Jack a dull boy’ typte.

Het zeventiende-eeuwse landgoed Childwickbury Manor, waar Stanley Kubrick (1928-1999) de laatste dertig jaar van zijn leven doorbracht, heeft iets sprookjesachtigs en angstaanjagends tegelijk. Zeker als je weet dat de geniale maker van Dr. Strangelove (1964), 2001: A Space Odyssey (1968), A Clockwork Orange (1971), Full Metal Jacket (1987) en tal van andere filmklassiekers hier ook begraven ligt, in zijn riante tuin, onder zijn favoriete boom.

Maar bitter weinig journalisten gingen ons ooit voor op deze bucolische, van de buitenwereld afgesloten enclave nabij St. Albans, 40 km ten noorden van Londen. Bijna even legendarisch als Kubricks visionaire meesterwerken was zijn reputatie van mens- en mediaschuwe kluizenaar: het gestoorde genie dat de pers meed als de pest, zelden of nooit interviews gaf en de tweeloop bovenhaalde zodra iemand zich te ver op zijn elektronisch beveiligde landgoed waagde.

Dat de smeedijzeren hekken en de massieve, eikenhouten deur van de Kubrick Estate dit keer wél wijd openzwaaien, mag dan ook een unicum heten, al hebben de gastvrouw en -heer met dienst – Kubricks weduwe Christiane en haar broer Jan Harlan – zo hun redenen voor hun plotse openheid.

Twee jaar geleden zetten beiden hun schouders onder een grote overzichtstentoonstelling, die na passages in Frankfurt, Berlijn en Melbourne nu ook in het Gentse Caermersklooster is neergestreken. Mooi meegenomen, zo’n interview in Focus Knack dus, al was het maar om enkele hardnekkige geruchten die nog steeds over Kubrick de ronde doen de kop in te drukken. Zoals dat van die maanzieke misantroop die steeds een helm droeg in zijn auto, nooit een voet buiten de deur zette, zijn medewerkers de klok rond opbelde, er een autistische verzamelwoede op na hield, etcetera, etcetera.

Werkte hij die mythe van geniale gek niet in de hand door nooit interviews te geven?

Christiane Kubrick: In het begin gaf Stanley wél interviews. Maar hij voelde zich vaak misbegrepen of verkeerd geciteerd en bovendien vond hij zijn films véél interessanter dan zichzelf. Hij wou zijn kunst ook niet voortdurend moeten verantwoorden. ‘Staat de computer uit 2001 symbool voor God?’ Aan dat soort vragen had hij een rothekel. Op de duur vertikte hij het om dat spelletje nog mee te spelen, wat kwaad bloed zette bij nogal wat journalisten. Veel van die verhalen die over hem de ronde doen, zijn het product van hun frustraties en jaloezie.

Hij droeg dus géén helm in zijn auto?

Christiane: Mijn man was misschien humeurig, maar geen idioot.

Lag hij wakker van die verhalen?

Christiane: Amper. Meestal zag hij er de humor wel van in. Wat hem wél diep gekwetst en geschokt heeft, was die vreselijke affaire met die ‘dubbelganger’ begin jaren 90. Blijkbaar woonde hier een pedofiel in de buurt die zich voor Stanley uitgaf en kleine jongetjes misbruikte.

Jan Harlan: Die vent leek niet eens op Stanley, alleen wist niemand toen nog hoe Stanley er precies uitzag, omdat hij al jaren niet meer in het openbaar verschenen was. Hij heeft hier verschillende keren de deur dichtgegooid voor opdringerige fans met de uitleg dat Stanley Kubrick niet thuis was. (lachje)

Had hij vrede met dat mensenschuwe imago?

Christiane: Helemaal niet. Een jaar voor zijn dood heeft hij aan zijn vriend Michael Herr gevraagd een boek over hem te schrijven waarin dat beeld zou worden bijgesteld. Hij was ook van plan om terug interviews te geven voor zijn laatste film Eyes Wide Shut (1999) en misschien zelfs de promotournee van die film af te werken, hoewel hij reizen echt haatte. Hij had vliegangst en was al jaren niet meer buiten groot-Londen geweest. Alleen al de gedachte dat hij zijn koffer zou moeten pakken, was voor Stanley genoeg om de muren op te lopen.

Hij zonderde zich toch echt van de buitenwereld af. Vindt u de term ‘kluizenaar’ overdreven?

Christiane: Dat hangt van je definitie af. Hij praatte niet met de pers, leefde inderdaad teruggetrokken en was zeker geen fuifnummer. Maar hij maakte wel af en toe uitstapjes in de buurt en we hadden ook wekelijks vrienden of collega’s op bezoek. Stanley bracht ook altijd zelf de kinderen naar school.

Hebben jullie drie dochters ooit nadelen ondervonden van het feit dat hun vader een omstreden regisseur was?

Christiane: Ik denk het niet. We probeerden hen een zo normaal mogelijke jeugd te geven en ze zijn opgegroeid tot stabiele, normale volwassenen. Het enige moment waarop het een nadeel werd om Kubrick te heten, was toen die heisa rond A Clockwork Orange losbrak, vanwege het extreme geweld en het controversiële karakter van die film.

Jan: Niet enkel Stanley werd toen bedreigd, maar de hele familie. Tientallen dreigbrieven hebben we gekregen, eentje waarin zelfs enkele kogelhulzen zaten. Vandaar dat hij A Clockwork Orange zelf terug uit de zalen haalde en het landgoed extra liet beveiligen.

Klopt het dat hij toen terug naar zijn vaderland Amerika wilde?

Christiane: Stanley is altijd met die gedachte blijven spelen maar het is er nooit van gekomen. Hij had hier alles bij de hand, en hij hield van Engeland en het klimaat. Hij was dol op regen en wind. (lacht) Maar hij bleef een New Yorker in hart en nieren en wilde voortdurend op de hoogte blijven van wat er in Amerika reilde en zeilde. Aan vrienden vroeg hij bijvoorbeeld om videocassettes mee te brengen van baseball- of bokswedstrijden, omdat die in Europa nu eenmaal niet op tv werden uitgezonden. Ook het proces rond OJ Simpson en de Lewin- sky-affaire volgde hij op de voet.

Keek hij vaak naar zijn eigen films?

Jan: Nee. Stanley had verschillende jaren nodig om een film te maken, omdat hij zo’n perfectionist was en alles tot in het kleinste detail researchte. Als zo’n film dan af was, had hij niet de minste behoefte om die nog eens te bekijken. Enkel wanneer een film opnieuw in de bioscoop werd uitgebracht of op tv kwam, bekeek hij hem opnieuw. Gewoon om de kwaliteit van de print te controleren. Zo’n controlefreak was hij wel (lacht).

Wat vond hij zijn beste film?

Jan:Eyes Wide Shut. Omdat hij er bijna tien jaar mee geworsteld had, omdat het lange tijd een geheim project was geweest – wat voor flink wat stress had gezorgd – en omdat hij enorm tevreden was over de acteurs en de manier waarop alle puzzelstukjes uiteindelijk in elkaar pasten. Zijn andere films vond hij ook wel oké, al had hij geen uitgesproken favorieten. Alleen zijn eerste twee – Fear and Desire (1953) en Killer’s Kiss (1955) – beschouwde hij als jeugdzonden: amateuristische prullen onder zijn niveau.

Ging hij nog vaak naar de bioscoop, en wat vond hij van het werk van zijn collega’s?

Christiane: Stanley volgde alles op de voet, maar dan wel van bij ons thuis. De bibliotheek waar we nu zitten, was vroeger ingericht als een filmzaaltje. Warner Brothers stuurde ons bijna alle kopieën toe, nog voor ze in de bioscoop kwamen. Echte familie-evenementen waren dat: avonden waar Stanley naar uitkeek en die ik sinds zijn dood het meeste mis.

Jan: Stanley was in alles geïnteresseerd: experimentele arthousefilms maar ook platte Hollywoodkomedies. Ken je The Jerk met Steve Martin? Die vond hij geweldig geestig, om maar te zeggen dat Stanley niet die vreesaanjagende misantroop was waarvoor hij soms werd versleten. Verder hield hij ook van Fellini, Bergman, Woody Allen, Carlos Saura en Edgar Reitz, de Duitse regisseur van de Heimat-films. En voor Steven Spielberg had hij natuurlijk ook een enorme bewondering.

Christiane: Zwijg me over Raphael. Mocht die hier nu binnenwandelen, ik zou spontaan overgeven. Die man heeft indertijd tal van intieme gesprekken kunnen voeren met Stanley, die alleen voor hun beider oren waren bedoeld; niet om in een boek te worden gepubliceerd. Wat het allemaal zo bitter maakt, is dat Raphael een vriend was. Hij was zelfs uitgenodigd voor Stanleys begrafenis. Hij kon niet komen omdat hij zo diep bedroefd was, zei hij. Achteraf is gebleken dat hij gewoon te druk bezig was met dat roddelboek van hem. Als je een interessante biografie over Stanley wil lezen, lees dan die van Michael Herr, de catalogus bij de tentoonstelling of die van uitgeverij Taschen. De andere zijn ofwel waardeloos of staan boordevol leugens.

Raphael legt Stanley ook extreme quotes in de mond, zoals ‘Hitler was right about most things.’

Christiane: Raphael kan goed schrijven, waardoor het allemaal nog vrij geloofwaardig klinkt ook. Net dat maakt zijn boek zo pervers. Maar genoeg over hem.

Hoe is Stanleys samenwerking met Spielberg ontstaan?

Jan: Dat was ten tijde van Jurassic Park, in 1993. Stanley was al sinds de jaren 70 in de weer met zijn ‘Artificial Intelligence’-project, maar bleef aarzelen omdat hij vond dat het niveau van de special effects nog niet hoog genoeg was. Jurassic Park was echter de eerste film die hem deed beseffen dat het wellicht toch mogelijk zou zijn A.I. te verfilmen. Hij nam meteen contact op met Spielberg en hing daarna vaak urenlang met hem aan de telefoon om bepaalde scènes of technieken te bespreken. Of gewoon om over film, godsdienst of politiek te praten. Op die manier raakte Stanley er steeds meer van overtuigd dat het project beter aansloot bij het werk en de thema’s van Steven en dus vroeg hij hem uiteindelijk of hij het niet zelf wilde regisseren. Dat deed hij, in 2001 – twee jaar na Stanleys dood, op basis van de honderden schetsen en aantekeningen die hij had nagelaten. En ik ben ervan overtuigd dat hij het een prima film had gevonden.

Wat dat telefoneren betreft: klopt het dat Stanley zijn medewerkers ’s nachts vaak uit hun bed belde omdat hij al zijn vragen onmiddellijk beantwoord wilde zien?

Christiane: In bepaalde gevallen zal dat wel kloppen. Stanley kon zo enthousiast zijn dat hij de tijd gewoon vergat, zelfs het tijdsverschil met Amerika. (lacht) Bovendien was hij echt verslaafd aan telefoneren. Jammer dat men dat internet niet wat eerder uitgevonden heeft.

Was hij vertrouwd met die nieuwe technologieën?

Christiane: Hij was er dol op. Dvd vond hij een grandioze uitvinding. En ook in die hippe gsm’s, elektronische agenda’s en andere snufjes was hij onmiddellijk geïnteresseerd. Indertijd was hij waarschijnlijk zelfs de eerste particulier die een faxtoestel in huis haalde. Een fortuin hebben we voor dat kreng betaald, maar bij Warner hadden ze er één, dus moest hij er per se ook één hebben. ‘Binnenkort kan niemand nog zonder’, voorspelde hij. Zelfs wat huishoudapparaten betreft, was Stanley visionair (lacht).

Nog even terug naar Spielberg. Voelde Stanley zich gefrustreerd toen hij zijn Holocaustproject ‘Aryan Papers’ in 1993 terug moest opbergen omdat Spielberg hem voor was met ‘Schindler’s List’?

Jan: Het was een mentale tik, dat zeker. Maar hij wist ook dat het niet anders kon, ook al omdat hij in 1987 min of meer hetzelfde voorhad met Full Metal Jacket dat zes maanden later uitkwam dan Platoon van Oliver Stone. Toch denk ik niet dat Stanley daar veel slapeloze nachten aan heeft overgehouden. Dan vond hij het aborteren van zijn Napoleonproject ongetwijfeld veel erger.

Christiane:(knikt) Misschien is het wel een goeie zaak dat hij Aryan Papers nooit heeft gemaakt, want de thematiek maakte hem depressief. De film die Stanley in gedachten had viel in niets te vergelijken met Schindler’s List. Hij vond het correcter om een film te maken over de miljoenen Joden die zijn vermoord, dan één over die paar honderd uitzonderingen die de Holocaust wél hebben overleefd. Je kunt dat grimmig en misantropisch vinden. Stanley wilde gewoon de waarheid vertellen, ook al werd je daar niet vrolijker van.

Omdat hij zelf Joodse roots had?

Christiane: Ik weet niet in welke mate dat meespeelde. Zijn Joodse opvoeding heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat Stanley een sombere, fatalistische kijk op de wereld had. Maar hij was niet gelovig en hij kon zelfs fel tekeergaan tegen alles wat naar orthodoxe religie rook. Hij kon gewoon niet liegen of hypocriet zijn. Met alle conflicten vandien. Als het niet klikte, dan botste het. Zolang je maar enthousiast en geëngageerd was in je keuzes. Dat vond Stanley het belangrijkste. Hij haatte lethargie en oppervlakkigheid.

Zijn ruzie met Kirk Douglas, de hoofdrolspeler en producent van ‘Spartacus’ die hem ooit ‘a talented piece of shit’ noemde, is in elk geval legendarisch.

Christiane:(lacht) Bijvoorbeeld. Al was dat toch vooral een geval van haantjesgedrag, twee jonge mannen die wilden tonen wie de grootste had. Het probleem was gewoon dat ze qua karakter en koppigheid te veel op elkaar leken. Dat gaf Kirk enkele jaren geleden ook toe toen ik hem ontmoette in Berlijn en een leuke babbel met hem had over Paths of Glory (1957). No hard feelings dus.

Stanley verfoeide ‘Spartacus’ wel.

Christiane: Dat lag meer aan het scenario van Dalton Trumbo waarover hij geen controle had dan aan het geruzie met Douglas. Over de acteerprestaties en de meeste scènes was Stanley best tevreden. Alleen had hij een hekel aan de sentimentele en moraliserende passages in het scenario. Stanley vond die kinderachtig en flauw.

U zei daarnet dat de grootste ontgoocheling uit Stanleys leven wellicht het niet realiseren van zijn droomproject over Napoleon was.

Jan: Hij is wel twintig jaar met dat project bezig geweest en begin jaren 70 stonden we héél even op het punt om met de opnames te beginnen, al viel het om financiële redenen uiteindelijk toch weer in het water. Hij was door Napoleon geobsedeerd, door de veldslagen, de kostuums, zijn filosofieën, zijn drang naar orde en macht. In dit huis liggen tienduizenden artikels over hem: boeken, prenten, aantekeningen, noem maar op. En hij legde ook fiches aan over elke dag van zijn leven. Ik denk dat Stanley ’s werelds grootste privéverzameling over Napoleon heeft. Misschien dat ik daar ooit nog wel iets mee doe. Een tentoonstelling of zo. Of zijn scenario uitgeven, geïllustreerd met fiches en prenten uit zijn archief.

Vanwaar die Napoleon-obsessie?

Christiane: Ik denk dat Stanley in Napoleon een symbool zag voor het menselijk falen. Ondanks zijn intelligentie ging hij ten onder aan zijn machtswellust en ijdelheid. De mens die er maar niet in slaagt zijn emoties in te tomen en de rede te volgen, wat uiteindelijk uitdraait op vreselijke catastrofes: uiteindelijk gingen al zijn films daarover.

Stanley overleed op 7 maart 1999 in zijn slaap. Kwam zijn dood totaal onverwacht?

Christiane: Toch wel, al had hij wel vaker hartklachten gehad. Stanley was een kettingroker, al rookte hij de laatste jaren al véél minder. Het grote probleem was dat hij een dokterszoon was én een koppigaard. Hij was ervan overtuigd dat hij het allemaal beter wist dan alle dokters samen en desnoods zichzelf wel kon behandelen. Onzin, maar over dat soort zaken viel er met hem niet te redetwisten. Mocht Stanley niet hebben gerookt en ooit een keertje naar de dokter zijn geweest, dan zou hij vandaag nog leven.

Door Patrick Duynslaegher & Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content