P.B. GRONDA, schrijver van onder meer Onder vrienden en Straus Park, duikt elke week in de populaire cultuur.
Waar is de tijd van Michael Jackson? Ik was een grote fan van Michael toen ik tien was. Je merkt dat nog steeds een beetje, omdat ik gewoon van ‘Michael’ spreek, alsof hij gisteren nog een stuk taart kwam eten.
In de zomer van 1992 kwam Michael langs in Werchter. Mijn oom nam me toen mee en liet me rechtstaand op een houten toog mijn eerste megaconcert beleven. Dat was prachtig.
Een jaar later beschuldigde Jordan Chandler Michael ervan hem te hebben lastiggevallen op Neverland. Jackson betaalde en het aangekondigde proces verdween. Jaren later zou Jackson in een erg vreemd interview beweren dat met jongetjes in bed kruipen eigenlijk best normaal is.
Ik weet niet wat jullie daarvan denken, maar ik heb sindsdien nooit meer van zijn muziek kunnen genieten zonder me tenminste een klein beetje schuldig te voelen. Ik luister nog wel eens. Natuurlijk. Ik ga de radio niet afgooien als Bad begint. Hij heeft ook wel een paar heerlijke songs gemaakt. Maar het wringt.
Context bepaalt altijd onze ervaring. We kunnen genieten van een heerlijke, dampende zak friet, maar niet als we die moeten opeten naast een dakloze die honger lijdt.
Moet dat met culturele producten net zo zijn? Je zou kunnen zeggen: natuurlijk, je moet maar consequent zijn. Maar als je consequent bent en alle klootzakken uit de cultuur door de eeuwen heen zou willen schrappen, dan kun je heel veel muziek, filosofie, schilderkunst en film maar beter meteen vergeten. Denk aan Woody Allen, die zelfs dit jaar nog door zijn adoptiedochter werd beschuldigd van misbruik. Of aan Roman Polanski, gevlucht uit de VS nadat hij schuldig had gepleit voor seks met een dertienjarig meisje dat hem had beschuldigd van onder andere verkrachting en toediening van verdovende middelen. Moeten we Annie Hall of Rosemary’s Baby nu anders bekijken?
Er bestaat een spanning in de driehoeksverhouding tussen het leven van de maker, zijn werk en het publiek, dat al dan niet een onderscheid maakt tussen die twee.
Wanneer de crimineel een artiest wordt, en niet omgekeerd, is de afkeuring normaal gezien haast unaniem.
Daarom is Nic Balthazars beslissing om Hans Van Themsche voor zijn documentaire Binneninzicht muziek te laten schrijven zo opvallend. Vooral omdat Van Themsche geen rechtstreeks onderwerp is in die film. Die gaat niet over een moordenaar met berouw die je op een gegeven moment muziek ziet maken in zijn cel. In feite is Hans Van Themsche dus een artistieke medewerker aan de film: hij levert een lied voor de soundtrack. Balthazar zegt daarover: ‘Je kunt er niet omheen dat Hans Van Themsche vandaag een verstandige man is met uitzonderlijke talenten.’
Een goede retorische techniek is een vraag waarop het antwoord mogelijk in je nadeel speelt ontwijken door ze alvast zelf te beantwoorden. Want of je daaromheen kunt, om dat uitzonderlijke talent, is wel degelijk een vraag. En gesteld dat het antwoord ‘nee’ zou zijn, dan volgt automatisch de volgende vraag: moet je die ontdekking dan delen met de rest van de wereld, of maakt de context dat onmogelijk?
P.B. GRONDA
NIC BALTHAZAR NOEMT HANS VAN THEMSCHE ‘EEN VERSTANDIGE MAN MET UITZONDERLIJKE TALENTEN’. ZELF EEN VRAAG BEANTWOORDEN WAAROP HET ANTWOORD IN JE NADEEL KAN SPELEN, IS EEN GOEDE RETORISCHE TECHNIEK.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier