Op 5 en 6 april gooit de Grote Post in Oostende de deuren open voor het Storm!-festival. Jonge muzikanten komen er jong werk presenteren op voorspraak van twee jonge drummers: Jens Bouttery en Lander Gyselinck. ‘Dit is The Voice van Vlaanderen niet, hé.’ Merci, facteur!

Hoe weet je wanneer er twee drummers aan de deur van de Grote Post van Oostende kloppen? Als het tempo versnelt! (en hop, een cymbaal!) Ja sorry, het moest even. Komt ervan als Vrijstaat O., een van ’s lands fijnste jazzpodia, aan twee jonge slagwerkers vraagt om een nieuw festival te bestieren. Alleen hebben ze met Jens Bouttery en Lander Gyselinck (beiden 24) twee Grote Beloften te stekken. Bouttery vindt zijn meug vooral in theater en film, en maakte met cineast Daan Milius The Dubtapes, een multimediaspektakel waarin woord, beeld en muziek in elkaar haken. Gyselincks naam is intussen een buzzword in de jazz, en hij speelt onder meer bij het Kris Defoort Trio, STUFF en het Ragini Trio. Speciaal voor Storm! komt hij over uit New York, waar hij met een beurs studeert. Héél erg vindt hij dat retourtje niet, zal blijken.

Heren, voor we zandkastelen gaan bouwen: hoe zijn jullie aan het drummen geslagen?

JENS BOUTTERY: Bij mij zit het in het bloed. Mijn pa was vroeger rockdrummer. De ware belpopkenners kennen vast nog Once More, winnaars van de allereerste Rock Rally, in 1978, en de voorlopers van Luna Twist. Wel, die dus.

LANDER GYSELINCK: Mijn vader heeft ook nog gedrumd – hij kon megagoed rock spelen, in de stijl van John Bonham of Ginger Baker. Hij heeft mij wat lessen proberen te geven, maar daar is niet veel van blijven hangen, vrees ik. Ik kan tot op vandaag nog altijd geen deftige rockfill spelen. Toen ik een jaar of vier was, kreeg ik van de sint een Mickey Mouse-drumstel. Echt super crappy. Twee jaar later deed een vriendje hetzelfde drumstel weg. Dat wilde ik per se hebben omdat ik dan twee basdrums had, net als Terry Bozzio en Aynsley Dunbar, de drummers van Frank Zappa. Al die gekke instrumentale stukken van Zappa, dat is de soundtrack van mijn lagereschooltijd.

Waarom zijn jullie jazz beginnen te studeren?

GYSELINCK: Toenik zestien was, ben ik langs de foute kant in de jazz gerold. Chick Corea Elektric Band, Mahavishnu Orchestra, de elektrische Miles Davis en meer van die groovy fusion. Muziek die al een reactie was op de traditionele jazz. Die mindset heb ik nog. Ik breek graag met tradities. En dat is voor jou niet anders, toch?

BOUTTERY: Nee. Het was bij mij geen liefde op het eerste gezicht met de jazz. Ik ben eerst in rockgroepjes beginnen te spelen. Toen heb ik ook voor het eerst van het muzikantenbestaan geproefd: overdag niet naar school gaan omdat ik de avond tevoren in Gent had opgetreden. Heel cool vond ik dat.

En dat mocht ook zomaar van thuis?

BOUTTERY: Mijn ouders zijn gelukkig vertrouwd met de muziekwereld, ze hebben me nooit tegengehouden. Op school zegden de leraars wel dat ik burgerlijk ingenieur of zo moest worden omdat ik goed was in wiskunde. Maar tegen die tijd was het al te laat.

GYSELINCK: Ik denk niet dat iemand me ooit hadden kúnnen verbieden om muziek te maken. Er bestond gewoon niets anders voor mij. Ik droomde er zelfs over. Dan werd ik wakker en had ik een heel concert bij Zappa achter de drums gezeten. Ik moet ne rare kleine geweest zijn.

Jullie gingen uiteindelijk aan het conservatorium van Brussel studeren, bij meester Stéphane Galland.

BOUTTERY: Stéphane gaf heel persoonlijk les, en hij kon diep graven. Hij daagde je uit om creatief boven jezelf uit te stijgen. Mocht ik een leraar hebben gehad die alleen kopieën van zichzelf wilde maken, dan had ik me opgesloten gevoeld.

GYSELINCK: Je zegt het.Ik studeer in New York, aan de New School in Manhattan, waar ook mensen als Brad Mehldau en Robert Glasper hebben gezeten. Een instituut, kortom. En wat zie je? Het puur technische niveau ligt er oneindig veel hoger dan in België – ik heb ondertussen al een paar versnellingen hoger moeten schakelen. Maar daar staat tegenover dat er een enorme kloof gaapt tussen wat je op school studeert en wat je zelf wilt doen. In Brussel hadden we op maandagmorgen les bij Stéphane Galland en later nog wat improvisatie bij Kris Defoort. Maar voor de rest van de week deden we eigenlijk wat we zelf wilden.

BOUTTERY: Is New York een aanrader, vind je?

GYSELINCK: Ik weet het nog niet. Ik speel hier tijdens de lessen voortdurend advocaat van de duivel. Dan zeg ik: ‘Monk heeft toch ook nooit lessen gekregen? Maar hij is wel een van de belangrijkste componisten van de hele jazzgeschiedenis.’ Dan moet je die blikken zien.

BOUTTERY: Ik heb toch de indruk dat een academische opleiding een noodzakelijke etappe is geworden voor muzikanten – al was het maar om gelijkgestemde zielen tegen te komen. Maar het allerbelangrijkste is dat een opleiding je de sleutels geeft om autodidact te worden. Je moet leren leren.

GYSELINCK: Precies. En de echte groten behouden sowieso hun artistieke handtekening.

Hoor ik het goed: heb je spijt dat je in New York zit?

GYSELINCK: Tot nu toe heb ik het toch erg moeilijk met het Amerikaanse systeem, ja. Er zijn duizend vakken met duizend opdrachten. Je wordt altijd beziggehouden, zodat er geen enkele vrijheid meer overblijft om zelf op zoek te gaan. Dat vind ik doodjammer.

En optredens?

GYSELINCK: Niets. Noppes. Ik speel wel af en toe samen met Michael Attias, een altsaxofonist die nog op de laatste platen van drummer Paul Motian heeft gespeeld. We zijn ondertussen echte vrienden geworden. En vorige week nog hebben we wat opgenomen samen met de Belgische saxofonist Robin Verheyen en bassist Marcos Varela. Hopelijk groeit daar iets uit.

De laatste strohalm: de jamsessies aflopen?

GYSELINCK: Man, de manier waarop hier wordt gejamd, daar hou ik al helemaal niet van. Je kunt het nog het beste vergelijken met boodschappen doen bij de slager. Je neemt een nummertje en dan ga je in de wachtrij staan tot het jouw beurt is. Letterlijk. En elkaar maar de loef afsteken. Supersnel, superstoer, superjazz. Patserig gedoe, allemaal. Het interesseert me van geen kanten.

Gaat het er overal zo toe?

GYSELINCK: Een tijdje geleden ben ik gaan spelen met John Zorn, Ikue Mori, en een boel andere muzikanten in Zorns club The Stone. Daar wordt vrij geïmproviseerd in wisselende bezettingen. Maar dat zijn de twee uitersten. Je speelt ofwel improvisatie, ofwel jazz. Daartussenin heb ik nog niet zo heel erg veel gevonden.

Gelukkig mogen jullie je zin doen als gastcuratoren van Storm! Hoe zijn ze bij jullie terechtgekomen?

BOUTTERY: Geen idee, maar we gingen graag op de vraag in. We sluiten elk om de beurt de avond af met onze eigen bands: STUFF van Lander en The Blue Monday People van mij. En we openen met een intiem akoestisch concert. Ik nodigde met onze groep Les Chroniques de l’Inutile Kris Defoort uit als speciale gast.

GYSELINCK: En ik speel samen met de Belgische rietblazer Joachim Badenhorst en de Franse gitarist Jean-Yves Evrard, twee mensen met wie ik al heel lang wil spelen. We gaan de dag voordien wat repeteren. Dan brengen we wat schetsen mee en zien we wel waar we eindigen.

BOUTTERY: En tussendoor gaan we ook in duo spelen, als – orkaan – Sandy.

Ha! Een genadeloze drum battle in de stijl van Gene Krupa en Buddy Rich?

BOUTTERY: Absoluut niet. Hoewel, misschien eens een knipoog, wie weet.

GYSELINCK: Ik denk niet dat mijn capaciteiten groot genoeg zijn om zo’n echte drum battle te spelen.

BOUTTERY: Maar allez, Lander!

GYSELINCK: Jong, als je hier in New York de drummers bezig ziet, dan val je achterover. Jezus, mannekes!

Het valt me op dat jullie allebei niet meer mikken op de rabiate jazzfans?

GYSELINCK: Het is onze missie om zo veel mogelijk mensen in de jazz te betrekken.

BOUTTERY: Ik wil me evenmin beperken tot het jazzmilieu. Ik heb er geen probleem mee, maar mocht ik alleen in die wereld werken, dan werd ik gek.

Zolang het maar avontuurlijke en uitdagende projecten zijn?

BOUTTERY: We doen niet mee aan The Voice van Vlaanderen, hé. Het is geen showbizz.

GYSELINCK: We spelen alleen muziek waarbij we ons volledig kunnen smijten, zonder compromissen. Als ik door Kris Defoort wordt uitgenodigd om in zijn trio te spelen, dan verwacht hij ook niet dat ik volgzaam zijn partituren speel. Dan hoopt hij dat ik daar iets unieks of verrassends aan toevoeg.

En dan rest de uitdaging om zo veel mogelijk mensen ervan te kunnen overtuigen dat het ook de moeite loont om te komen luisteren. Ik hou er wel van dat het publiek van STUFF zo ambigu en breed is. Niemand die precies weet wat er aan de hand is. Hopelijk gaan de hiphoppers achteraf wat meer naar jazz luisteren, en omgekeerd.

DOOR FREDERIK GOOSSENS – FOTO’S KERLIJN VAN DER CRUYSSEN

LANDER GYSELINCK ‘JAMMEN IN NEW YORK, DAT IS ALS NAAR DE SLAGER GAAN: EEN NUMMERTJE PAKKEN EN AANSCHUIVEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content