Dinsdag, 21.10 – Canvas
Tijdens de eerste aflevering van Obsessions: who’s normal anyway – een Britse documentairereeks over mensen met dwangneuroses – moest ik terugdenken aan de vreemde man uit mijn kinderjaren. Elke ochtend stapte hij op zijn fiets met aan elke kant van zijn stuur een leeg plastic zakje. In zijn fietstassen zaten nog meer lege witte zakjes. Ik weet niet of hij een vaste route volgde, elke dag een ander willekeurig parcours koos of per dag van de week een vaste reis door de stad maakte. En elke avond kwam hij weer thuis met zakken vol van alles. Oude kranten, lege blikjes, glazen flessen, afgetrapte schoenen. Soms balanceerde er een televisie op zijn bagagedrager, een wasrek of een stofzuiger. Er puilde al eens een toetsenbord uit zijn fietstassen, of de resten van een andere fiets. Alles verdween in zijn huis. En toen het huis vol was, breidde de lavastroom van spullen zich uit naar de tuin. Buren klaagden over stank en ratten. Maar de man zelf zag er iedere ochtend weer keurig uit.
Tot hij op een dag op straat neerviel. Hij greep naar zijn hart, zijn fiets gleed onder hem uit en hij sloeg met zijn hoofd op de stoeprand. Twee halfvolle zakjes ploften als dode tortels naast hem neer. Een ziekenwagen bracht hem met loeiende sirenes naar het ziekenhuis. En terwijl hij herstelde van zijn eerste hartaanval, brak de stad met een doortastendheid waar Sien, Maria of Kaat nog wat van kunnen leren zijn huis binnen en haalde er container per container alles uit. Toen de man naar huis mocht, stak hij de sleutel in het slot, deed de deur open, greep naar zijn hart en sloeg met zijn hoofd op de stoeprand. Een ziekenwagen nam hem mee. Zonder loeiende sirenes deze keer. De verzamelaar, noemden wij kinderen hem. De hamsteraar. De kruimeldief. Als hij langskwam, wisten we dat we de papiertjes van onze snoepjes niet in de vuilnisbak moesten gooien. We maakten hem er gelukkig mee. Wij vonden dat heel gewoon.
‘Wat heet normaal?’ vroeg Bob zich in Obsessions af. Ook hij is een onverbeterlijke verzamelaar. Zijn flat in New York is als een volgepropte valies. Er kan nauwelijks een tandenborstel, laat staan een hele mens bij. ‘Ik weet dat het waanzin is en toch kan ik niets weggooien.’ Het teveel aan dingen is zowel bescherming als beklemming, zoals een struisvogel die zich met de kop in het zand op een bepaalde manier veilig voelt. Alle vier de mensen die in Obsessions in beeld kwamen, wisten zeer goed dat wat ze deden niet klopte. Ze konden zelfs lachen om de haren die ze uittrokken of de bochten die ze met de kinderwagen maakten om niet over een vreemde vlek te rijden, en toch slaagden ze er niet in hun obsessie zelf weg te relativeren. ‘Ik moét mijn haren uittrekken’, vertelde Liz. ‘Het maakt me rustig.’ Als ze de wortel van het uitgerukte haar tussen haar tanden voelde, ervaarde ze naar eigen zeggen zelfs iets wat leek op de roes van een druggebruiker. In een lab in Salt Lake City vertoonde een genetisch gemodificeerde muis hetzelfde gedrag. Op het eerste gezicht heel gewoon, maar ze zou niet rusten voor ze alle haren op haar lijfje had uitgerukt en opgegeten. Dat is het wat Obsessions zo boeiend maakt: er worden geen mensen te kijk gezet om eens goed te lachen om hun vreemdsoortige neigingen, zodat het publiek zich even heel normaal kan voelen. De afwijkingen worden met wetenschappelijke afstandelijkheid onder de loep genomen. Het programma is geen freakshow, maar een onderzoekslab van uiteenlopend menselijk gedrag en van de bizarre bokkensprongen die het ondanks onszelf maakt.
Door Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier