‘NIEMAND ZIET ER BETER UIT IN EEN LEREN ROK DAN GEORGE CLOONEY’

In Hail, Caesar! duiken Joel en Ethan Coen de kleurrijke coulissen van het Hollywood van toen binnen, in het gezelschap van een bonte bende steracteurs van nu. Een gesprek vanuit de schemerzone tussen hommage en parodie, daar waar de begenadigde broertjes thuis zijn. ‘Het ergste decennium uit de filmgeschiedenis? De jaren zestig! Het beste decennium? De jaren zestig!’

Van hun broeierige debuut Blood Simple (1984), over de sardonische noirwestern No Country for Old Men (2007) tot de existentiële folkfabel Inside Llewyn Davis (2014): gevoel voor stijl hebben Joel (61) en Ethan Coen (58) altijd al gehad, en voor satire en sarcasme zo mogelijk nog veel meer. In hun nieuwste film – de screwballkomedie Hail, Caesar! – is dat niet anders, en richten de broers hun chronisch spottende blik op het Hollywood van de jaren zestig. Daar krijgt ene Eddie Mannix (Josh Brolin), fixer van een grote filmstudio, niet alleen af te rekenen met een ontvoerde steracteur maar ook met communistische samenzweerders, ongewenst zwangere starlets, houterige cowboyhelden, sensatiegeile roddeljournalistes en andere protserige paradijsvogels. ‘We lachen niet met Eddie’, bezweert Ethan Coen ons. ‘We hebben medelijden met hem. En niet alleen door alle problemen die hij op zijn nek krijgt. De jaren zestig waren het ergste decennium uit de Amerikaanse filmgeschiedenis. Je hebt geen idee hoeveel slechte musicals, westerns, sandalenfilms en andere kitschspektakels er toen gemaakt werden. Het was bijna zo erg als nu. Bijna.’

Nochtans leest Hail, Caesar! ook als een liefdesbrief aan de films uit die periode.

JOEL COEN: Wel, het zijn ‘onze’ slechte musicals, westerns en sandalenfilms. Ethan en ik zijn ermee opgegroeid. Onze eerste camera kochten we met geld dat we verdienden door in onze wijk het gras af te maaien. En met die camera maakten we dan remakes van de films die we de dag ervoor hadden gezien op tv of in de bioscoop. Met vriendjes en buren als acteurs. We zijn grootgebracht met de slechte smaak van Hollywood en je ziet de gevolgen nog altijd. (grijnst)

Is Hollywood überhaupt veel veranderd sinds de jaren zestig?

ETHAN COEN: De omstandigheden zijn veranderd. Vroeger had je het almachtige studiosysteem en bijna niks daarbuiten. Nu heb je ook een onafhankelijk circuit en kunnen films op allerlei manieren worden gefinancierd. Soms hebben de studio’s zelfs geen honderd procent controle meer op de films die ze zelf produceren. Ik zie zo’n studiobobo James Cameron, wiens films miljoenen en miljoenen in het laatje brengen, nog niet snel vertellen wat hij wel en niet mag doen.

En jullie?

JOEL COEN: Ook niet. Maar dat komt omdat men ons inmiddels kent en weet dat dat geen zin heeft. Ik bedoel: we zijn op een punt in onze carrière beland dat men weet wat men aan ons heeft. We maken geen blockbusters en dat verwacht men ook niet. Men verwacht uit de kosten te raken en dat is onze films altijd gelukt.

Jullie noemen de jaren zestig het slechtste decennium uit de Amerikaanse filmgeschiedenis. Wat is dan het beste?

JOEL & ETHAN COEN: De jaren zestig!

ETHAN COEN: Dat is maar half een grap. De films uit je jeugd zitten nu eenmaal het diepst in je hoofd en je hart. Doctor Dolittle (1967), It’s a Mad, Mad, Mad, Mad World (1963), de waterballetten met Esther Williams, Guess Who’s Coming to Dinner (1967)… Films die een enorme impact op ons hebben gehad, of we dat nu willen of niet.

En Preston Sturges, de scenarist-regisseur van jarenveertigkomedies als The Great McGinty, The Lady Eve en Sullivan’s Travels? Jullie hebben al verschillende keren hommage aan hem gebracht en in Hail, Caesar! doen jullie dat opnieuw.

JOEL COEN: Sturges’ films zijn iets ouder en we hebben ze ook pas later ontdekt, toen we al tieners waren. Het was liefde op het eerste gezicht. Hij was een anomalie binnen dat hele rigide studiosysteem. Hij maakte deel uit van die filmfabriek, maar tegelijk was hij een moderne schrijver-regisseur, een auteur avant la lettre, die zich bewust was van zijn positie en die zijn succes als scenarist gebruikte om zijn eigen, heel aparte films te maken. Wat dat betreft is hij altijd een rolmodel geweest. Ergens maken we ook films die deel uitmaken van een traditie, of een genre, maar ze zijn meestal iets vreemder of onaangepaster dan die traditie voorschrijft. Niet dat dat een bewuste strategie is van ons, maar het draait wel vaak zo uit.

Hail, Caesar! is een hommage aan de films uit jullie jeugd, maar de midlifecrisiskomedie A Serious Man (2010) blijft wel jullie meest persoonlijke film tot nu toe. Geen zin om verder te gaan op dat autobiografische pad?

JOEL COEN:A Serious Man was de eerste film die zich afspeelde in het Joodse milieu waarin we zijn opgegroeid, in het decor van onze jeugd: het Minnesota van de sixties. Ook Fargo (1996) speelde zich in die staat af. En we zijn aan het broeden op nog een Minnesotaproject. Maar om de een of andere reden eindigen we meestal op andere plekken, in andere omgevingen en andere tijden. Een paar uitzonderingen niet te na gesproken – Fargo, Intolerable Cruelty (2003) – zijn al onze films periodefilms. Niet omdat we nostalgisch zijn, maar gewoon omdat we nieuwsgierig zijn naar andere plekken en tijden. Wat is er leuker dan vreemde werelden te recreëren en te ontdekken? Daar doe je het voor als filmmakers.

Jullie zijn begonnen in de jaren tachtig. Was dat een goed decennium?

JOEL COEN: We hebben geluk gehad. We kwamen op het goede moment met het goede soort films. De videomarkt begon te boomen, het werd makkelijker om min of meer onafhankelijk te werken en er was een markt voor wat we deden. Onze eerste films – Blood Simple (1984), Raising Arizona (1987) – waren geen grote hits, maar ze kostten weinig en bleken voor producenten heel lucratief. Er zijn heel wat mensen in Hollywood die hun zwembad en Maserati aan ons te danken hebben.

ETHAN COEN: Dat ze daar maar eens aan denken bij de Oscars. (grijnst)

Over de Oscars gesproken: een heet hangijzer in het Hollywood van nu is het diversiteitdebat, zeker nu er geen enkele zwarte acteur of actrice voor een Oscar genomineerd is. Wat is jullie mening daarover?

JOEL COEN: Wij hebben tenminste al films gemaakt over Joden in Minnesota. Dat is een behoorlijk extreme minderheid, weet ik uit persoonlijke ervaring. (grijnst) We dragen dus meer dan ons steentje bij aan de diversiteit en vragen ons af waar de anderen blijven. Nee, ernstig: het debat is nuttig en nodig maar men concentreert zich op de verkeerde dingen, óók uitgesproken mensen als Spike Lee. Het probleem is niet de Oscars. Dat is maar een evenement. Het probleem zit dieper. Er is een gebrek aan diversiteit in de hele filmindustrie. Niet omdat die gerund wordt door mensen die bewust etnische minderheden discrimineren, maar omdat er een clubjesmentaliteit heerst en de leidende clubjes nu eenmaal worden gerund door blanke mannen die enkel in geld geïnteresseerd zijn. Zo simpel is het. Ik denk niet dat er een boosaardig plan achter zit. Mocht men merken dat men ook geld kan verdienen met films over minderheden, zul je meteen meer zwarte acteurs, schrijvers en producenten zien.

Veel zwarte acteurs hebben we in jullie films wel nog niet gezien, terwijl George Clooney met Hail, Caesar! ondertussen al aan zijn vierde passage toe is. Wat maakt hem zo geschikt?

JOEL COEN: Hij is grappig. En hij is altijd de eerste die bereid is om de idioot te spelen.

ETHAN COEN: Dat, plus: er is niemand die er beter uitziet in een leren rok dan George.

JOEL COEN: Klopt. George kan zo’n leren rok echt dragen. Wat een zeldzame kwaliteit is.

ETHAN COEN: En een onderschatte.

JOEL COEN: Maar niet door ons.

HAIL, CAESAR!

Nu in de bioscoop.

DOOR DAVE MESTDACH

‘WIJ HEBBEN AL FILMS GEMAAKT OVER JODEN IN MINNESOTA, EEN BEHOORLIJK EXTREME MINDERHEID. WE DRAGEN DUS MEER DAN ONS STEENTJE BIJ AAN DE DIVERSITEIT IN HOLLYWOOD.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content