Nico Leunen

Dan word je maar monteur: 'Ik haat filmsets. Ik krijg er buikpijn van.' © Filip Van Roe

Zijn eega Fien Troch stond al op het palmares, nu mag ook monteur Nico Leunen zich laureaat noemen van de Knack Focus Jo Röpcke Award. ‘Een scifithriller over een miereninvasie, dat zie ik nog wel zitten.’

De Jo Röpcke Award is de prijs die dit blad jaarlijks uitreikt aan iemand die een bijzondere bijdrage leverde aan de Vlaamse film. Zoals topmonteur Nico Leunen (42). In het verleden dreef hij mee de motor aan van illustere films van eigen bodem als De helaasheid der dingen (2009), Altiplano (2009), The Invader (2011), The Broken Circle Breakdown (2012) en Kid (2012), dit jaar monteerde hij niet alleen Trochs pakkende jongerendrama Home, hij schreef er ook aan mee.

Gefeliciteerd! En leg meteen maar uit wat die prijs voor jou betekent.

Nico Leunen: Voor mensen van mijn generatie blijft Jo Röpcke de Vlaamse monsieur cinema. Ik koester een warm, geromantiseerd beeld van die man. Het haardvuur knetterde en plots verscheen Röpcke op de BRT om vol passie over film te praten, en niet alleen over blockbusters maar ook over auteurscinema. Hij kon mij als kind uitleggen wat het medium inhield en doen begrijpen dat het meer behelsde dan ontspanning, dat het een ware kunstvorm was. Samen met mijn leraren Engels en Nederlands was hij een sleutelfiguur die mijn liefde voor cinema heeft doen openbloeien. Ik vind het trouwens heel jammer dat er geen enkel filmprogramma meer is op de Vlaamse tv, en allicht ook nooit meer zal komen. Ik heb daarom aan Fien gezegd dat ze eindelijk maar eens moet meedoen aan De slimste mens ter wereld, en nog winnen ook. (lacht)

Home, een drama over jongeren die clashen met de volwassen wereld, is Fiens eerste film waaraan je ook hebt meegeschreven. Hoe viel dat mee?

Leunen: Heel goed. Bij haar vorige drie films heb ik ook wel feedback gegeven, maar dat was soms op eieren lopen. Nu hoefde ik geen schrik te hebben dat ze mijn valiezen klaar zou zetten als ik te eerlijke of te negatieve kritiek leverde. De taakverdeling was: Fien schreef, ik ordende, gaf commentaar en hielp het verhaal op papier te monteren. Bij Kid had ik haar al het advies gegeven alle scènes consequent vanuit het standpunt van de kinderen te filmen, en dat had goed uitgepakt. Je moet groeien in die dingen. En eerlijk: ik had voor Home zelf twee scènes geschreven en die werden er door een ervaren Roemeense scriptdokter meteen uit gehaald, zonder dat die man wist wie wat had gepend. Zo kende ik meteen mijn plaats. (lacht) Mijn vak is en blijft een verhaal vertellen, kennis verdelen onder de personages en de kijkers en daar ritme aan geven – vroeger alleen in de montagekamer, nu ook op papier.

Zou je zelf ooit willen regisseren?

Leunen: Dat komt er nog wel eens van, hoop ik. Maar niet om mijn palmares te vervolledigen, wel om de eenmalige ervaring. Saul Bass, de onovertroffen ontwerper van allerlei legendarische begincredits (onder meer voor Hitchcock, nvdr.), heeft ooit één film gemaakt: Phase IV (1974), een spacy scifithriller over een invasie van mieren. Zoiets zie ik wel zitten. (lacht)

Ondertussen ben en blijf je Vlaanderens meest gelauwerde monteur. Hoe ben je bij die stiel terechtgekomen?

Leunen: Ik studeerde experimentele film op Sint-Lukas, waar ik trouwens montageles kreeg van Ludo Troch, Fiens vader. Ik merkte dat ik graag monteerde en daar ook technisch best goed in was. Ik snapte hoe je moest knippen, plakken en rollen aan mekaar hangen. Op een gegeven moment vroeg een van mijn studiegenoten, die die lessen had gespijbeld, of ik wilde helpen aan zijn eindwerk en dat resultaat sloeg blijkbaar zo aan dat al gauw alle andere klasgenoten me vroegen. Ik voelde in mijn hoofd dat het klopte, dat ik structuren kon lezen, mechanieken doorgronden, en aangezien ik het leuk vond en filmsets haatte, ben ik dan maar fulltime monteur geworden.

Hoezo: je haat filmsets?

Leunen: Kleinere sets als die van Fien, of Felix van Groeningen vallen mee, maar zo uren rond een truck hangen in afwachting van het volgende shot, de big happy family spelen en doen alsof je met de belangrijkste zaak ter wereld bezig bent, daar krijg ik dus buikkrampen van. (lacht)

Je hebt met Fien gewerkt, met Felix van Groeningen, Nicolas Provost, Peter Brosens & Jessica Woodworth, Pieter Van Hees, Peter Krüger… Is er überhaupt nog werk voor je Vlaamse collega-monteurs?

Leunen: Die dingen lopen organisch en gaan meestal via mond-tot-mondreclame. Bij een cameraman kun je meteen zien wat hij in zijn mars heeft. Bij een monteur is dat minder evident, maar je moet als regisseur wel maanden met hem of haar samen in een kot zitten. Naast verhalen kunnen structureren, moet je dus ook een beetje aangenaam gezelschap zijn en blijkbaar valt dat wel mee met mij. De psychologische begeleiding is bij een bevalling minstens zo belangrijk als de medische, en kennelijk ben ik een goede vroedvrouw voor films. Ik ben nog maar zelden out of the blue door een regisseur gebeld. Ook niet door Ryan Gosling, wiens debuutfilm Lost River (2014) ik heb gemonteerd. Ik had White Shadow (2013) gedaan, een film van Fiens maat Noah Deshe, en Noah had mij getipt bij Ryan, aangezien die twee ooit nog samen in LA een flat hebben gedeeld, vóór hij bekend werd. Hij had gezegd: ‘Nico is een gast die je wel een paar maanden in je kelder wilt opsluiten.’

Ben je mishandeld door Gosling?

Leunen: (lacht) Integendeel. Ik heb in Los Angeles wel vijf maanden in Ryans kelder gewoond om Lost River te monteren, en dan mag je geen al te groot ego of te grote voetafdruk hebben om het leefbaar te houden. Je zit voortdurend op mekaars lip. Een regisseur mag onaangenaam zijn en een grote mond hebben, als monteur moet je discreet zijn, én een goede psycholoog.

Opvallend in je filmografie: het zijn bijna uitsluitend auteursfilms.

Leunen: In mijn jeugdige enthousiasme heb ik ook Verlengd weekend (2005) van Hans Herbots gedaan, maar dat is mijn enige populaire ‘publieksfilm’. Als je in een vak als dit begint, is het belangrijk om de nodige kilometers te doen, letterlijk zelfs als je zoals ik met pellicule werkt. Je moet een lang verhaal leren vertellen en ervaring opdoen. Later word je strenger in je keuzes. Ik heb in het begin vaak lang zitten wachten op de juiste telefoon, maar liever droog brood dan belegen brood, om het zo te zeggen. Het is kwestie van een balans te vinden tussen je artistieke integriteit en je rekeningen kunnen betalen, maar dat geldt voor iedereen in de filmbranche. Als je kijkt naar Amerikaanse monteurs van mijn leeftijd, zitten de meesten aan hooguit tien films. Ik zit aan een stuk of 25, denk ik.

Ondertussen zit je zelf ook in de States. Next stop: Hollywood?

Leunen: Mijn ambitie is: zo veel mogelijk films doen die ik zelf goed vind, en die kans wordt groter als je ook buiten Vlaanderen kunt werken. Soms zie je een film, van pakweg Ruben Östlund, Carlos Reygadas of Yorgos Lanthimos, en denk je: die moet ik doen. Maar veel van die regisseurs hebben een vaste monteur – niet makkelijk om daartussen te komen. Aan de andere kant: ook in Vlaanderen is talent en het is goed dat nieuw, jong montagegeweld de fakkel overneemt. Ik heb twee jonge medewerkers die supergoed zijn en minstens zo veeleisend als ik. Iemand als Robin Pront of een andere, jonge talentvolle regisseur zou eens met mijn gasten moeten werken. Ik zal hen niet in de weg lopen. Indertijd met Steve + Sky (2004) konden Felix van Groeningen en ik ook onze goesting doen en naar hartenlust dingen uitproberen, net omdat we jong en spotgoedkoop waren. We konden blijven klooien, en dat heeft gerendeerd.

Van Groeningen, van wie je alle films hebt gemonteerd, werkt momenteel aan een project in Amerika. Zou je beledigd zijn als hij voor een andere monteur kiest?

Leunen: Ik heb indertijd zelf bedankt voor The Broken Circle Breakdown, omdat ik Kid moest monteren, maar het lukte niet. Felix deed zijn best, maar na vier maanden had hij zijn film nog niet en ben ik toch ingesprongen. Ik denk dat Felix me daarom niet snel zal verruilen voor een ander, maar hij moet me natuurlijk wel zien te verkopen aan de Amerikaanse producenten, en die houden graag controle over hun projecten, met hun eigen mensen. We zien wel wat het wordt.

Zijn Belgica was commercieel een tegenvaller, net als Kid. Lost River kon ook kritisch de verwachtingen niet inlossen. Raakt je dat wanneer je zo lang aan die films hebt gewerkt?

Leunen: Ik ben geen helderziende. Bij Kid dacht ik: dit wordt een heuse aardschok, maar behalve goede kritieken bleek het noppes. Bij Belgica wist ik: dit is geen open doelkans zoals The Broken Circle Breakdown, maar op het einde was Felix daarom niet minder tevreden met die film. Ik zie liever volle zalen, natuurlijk, maar je moet je kinderen loslaten en hun eigen leven laten leiden. Je hebt er geen controle meer over, net als in het echte leven. Als ik na maanden het gevoel heb dat de regisseur tevreden is, ik een smile op zijn gezicht zie en hij me eens stevig vastpakt, dan weet ik dat ik goed werk heb geleverd. Dat is wat telt voor mij. Ik ben ook de enige die weet wat zich in de montagekamer heeft afgespeeld, waar we vandaan komen en waar we naartoe geëvolueerd zijn. Het publiek ziet of weet daar niks van. Dat is ook mijn probleem met prijzen voor beste montage. Dat verhaal kun je als buitenstaander onmogelijk beoordelen.

Sinds vorig jaar ben je wel lid van de Amerikaanse Academy en mag je dus meestemmen voor de Oscars. Ook voor die van beste montage.

Leunen: Zeker in de States is dat Academy-ding prestigieus. Voor mij is het ook wel bijzonder, omdat ik uitgenodigd ben als monteur. Als Vlaamse monteur dan nog. Dat is heel uitzonderlijk. De selectie is een van ’s werelds grootste mysteries. Ik heb een agente in de States en die zal mijn naam wel eens bij de juiste mensen op het juiste moment gedropt hebben. En sommige leden bleken mijn werk effectief gezien te hebben, zo ontdekte ik bij mijn introductie. Je moet altijd voorgedragen worden door andere leden. In het begin twijfelde ik of ik dat lidmaatschap wel moest aannemen, maar mijn Amerikaanse vrienden zeiden me: ‘Ben je zot? Tuurlijk moet je dat doen.’ Of daar ook iets concreets uit zal voortvloeien qua werkaanbiedingen? Geen idee.

Home is af. Waar ben je op dit eigenste moment mee bezig?

Leunen: Met een genrefilm van de broers Jérémie en Yannick Renier. Daarna volgt een film van de Iraanse regisseur Babak Jalali, de beste maat van Fien en de peter van onze twee kinderen. Daarna zie ik wel. In het buitenland werken is niet altijd evident. Vijf maanden LA is hartverscheurend lang als je thuis twee kleine kinderen hebt. Vandaar dat ik Ryan gevraagd heb om zeven op zeven te mogen werken, om het vooruit te doen gaan, en om de kinderen niet zo hard te hoeven missen. Maar zowel Fien als ik zijn ambitieus, so when duty calls(lacht)

En nu jullie allebei de Jo Röpcke Award gewonnen hebben, zijn jullie nog sterker als koppel.

Leunen: Dat is zo. Als ik die twee cartoons (de winnaar wordt vereeuwigd door Knack Focus-huistekenaar Karl Meersman, nvdr.) hier naast elkaar zie hangen, dat doet me toch iets. We hebben allebei ook al de Vlaamse Cultuurprijs voor Film ontvangen en dat is toch ook uniek als koppel. Fien is de baas. Zij is de creatieveling. Maar we krijgen allebei het signaal: jullie doen het goed, alleen én samen. Dat geeft een bijzonder fijn gevoel.

Home

Vanaf 4/1 in de bioscoop.

door Dave Mestdach – foto’s Filip Van Roe

‘Ik heb vijf maanden in Ryan Goslings kelder in Los Angeles gewoond. Dan mag je geen al te groot ego hebben om het leefbaar te houden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content