MONSTERLIJK MENSELIJK

Geen grotere helden dan zij die elke week in de huiskamer komen. Wij vroegen zeven schrijvers naar het tv-personage dat hen het meest inspireert, amuseert of irriteert. Deze week:

Ik heb vrienden noch werknemers met namen als Big Pussy Bompensiero. Nooit betrap ik mensen erop me te willen verklikken bij de FBI en ik beraam bijgevolg geen plannen om hen om te leggen. Ik hang niet aan de bar van striptenten en als ik al de behoefte voel iemand van zijn bovenste rij tanden te ontdoen door zijn bovenkaak op een borduur te leggen en hard op zijn hoofd te trappen, dan breng ik dat plan nooit ten uitvoer. In vergelijking met Tony Soprano leid ik een wonderlijk lichtvoetig bestaan.

Desondanks was ik enkele jaren geleden zes seizoenen lang in de ban van de man en The Sopranos, de HBO-serie waarin hij een hoofdrol heeft. Voor de volledigheid moet ik wellicht vermelden dat iemand die me al lang kent me erop wees dat ik – vóór het bekijken van de reeks – twee keer een romantische relatie heb gehad met mannen die op Tony lijken, qua uiterlijk en in zekere zin ook qua persoonlijkheid. Dat is onrustwekkend en als mijn huidige man geen zachtaardige Afrikaan van zestig kilo was, zou ik therapie overwegen.

Vermoedelijk ligt het geheim van The Sopranos overigens daar: therapie. We hadden al zo veel maffiafictie gezien, maar een capo, later maffiabaas, die voor zijn paniekaanvallen in behandeling moet bij een psychiater, dat is zo’n verbinding waarvan je je achteraf afvraagt hoe het komt dat ze niet eerder tot stand werd gebracht. De sessies van Tony bij zijn psychiater Jennifer Melfi werken als een Grieks koor; wat tijdens de afleveringen met Tony gebeurt, wordt er overschouwd.

Al van bij de eerste aflevering weet je dat je met een gelaagd personage te maken hebt. Een dikke, rijke vent in een short staat tijdens het barbecueën genietend te kijken naar de familie eenden die in zijn zwembad woont. Dat de eenden wegvliegen, raakt hem zichtbaar. Het raakt hem in die mate dat hij erdoor wordt gevloerd. Als Melfi later opmerkt dat de eenden zijn eigen familie symboliseren, zijn angst om zijn gezin kwijt te raken, brengt dat Tony aan het huilen. Andere keren stormt hij hoogst geïrriteerd Melfi’s praktijk uit, meestal nadat hij haar iets heeft toegeschreeuwd als: ‘Trees, ducks. What the fuck are you? Ranger Rick? I’ll tell you, some job you shrinks got! You think everybody is lying to you while you’re pulling scams on them! Fuck you!’

Van 1999 tot 2007 zwalpte Tony tussen humane bezorgdheid en sociopathische agressie. Hij blijkt zowel een liefhebbende vader als een mishandelde zoon, zowel een serieel overspelige echtgenoot als een oprechte verliefde, zowel een meedogenloze moordenaar als een lijdende patiënt. Je meent schoonheid in hem te zien opflikkeren, terwijl de feiten steeds kwaadaardiger uitschreeuwen dat wat hij doet niet meer valt goed te maken. Er zit een heerlijke metascène in het eerste seizoen waarin Tony met zijn geld tellende medewerkers naar een televisieprogramma over de maffia kijkt. Silvio Dante staat op en citeert met bijbehorende gebaren een lijn van Michael Corleone uit The Godfather III: ‘Just when I thought I was out… they pull me back in.’ Grappig. En tegelijk is het net dat wat gebeurt: na elke getuigenis van Tony’s morele bewustzijn, zuigt schrijver-bedenker David Chase hem nog dieper het verderf in.

The Sopranos kon nergens anders gemaakt zijn dan in de Verenigde Staten, maar tegelijk behandelt de serie het hoofdpersonage op een manier die bijna haaks staat op de Hollywoodnormen. Het gebrek aan werkelijke evolutie van Tony kreeg kritiek, maar dat de voortdurende opeenvolging van morele verdieping en terugval meer dan tachtig afleveringen lang wordt volgehouden, is net wat het monster zo menselijk maakt, de mens zo monsterlijk. Dat, en zijn manier van bewegen (snel, met net iets te korte armen, zo lijkt het), zijn blik waarover de agressie een waas legt voor ze wordt veruitwendigd, zijn luide manier van ademen, het eindeloze vreten, zijn altijd wat ingehouden, wat onzekere lach, de nachtmerries.

De serie breekt op meer stekelige manieren met het Amerikaanse positivisme, durft pijnlijke tegenstrijdigheden en onaangename waarheden in de ogen te kijken. Als een Russische minnares opmerkt dat het probleem van de Amerikanen is dat ze ‘geluk’ als de normale staat zien, laten die woorden Tony niet los. En als hij in het laatste seizoen na het gebruiken van peyote en het herhaaldelijke inzetten op het juiste nummer bij roulette, de zon ziet opkomen boven de bergen, besluit hij zielsgelukkig en in opperste ontroering: ‘I get it!’ Wat in deze cruciale scène gebeurt, is een illustratie van amor fati: Tony bemint zijn (nood)lot. In een epifanie houdt hij van zichzelf en accepteert hij zijn rol. Dat Melfi hem opgeeft omdat ze inziet dat haar werk zinloos is, hem misschien zelfs tot een vlottere crimineel maakt, sluit daarbij aan.

Het abrupte einde van de serie kan volgens mij niet anders geïnterpreteerd worden dan dat Tony Soprano, om het metaforisch uit te drukken, samen met de eendenfamilie vertrekt. Dat hij daar opdracht toe heeft gegeven.

VOLGENDE WEEK Christophe Vekeman over JR Ewing

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content