Wat is er werkelijk aan van de in seks en drugs gedrenkte mythe? Waarom blijft Fassbinders oeuvre na al die jaren zo subliem en relevant? En waar kwam zijn autodestructieve scheppingsdrang vandaan? Drie kenners geven antwoord. Door Dave Mestdach l FOTO KRIS DEWITTE

Het geheim van hun privé-relatie nam hij mee in zijn graf, maar één ding is zeker: Fassbinder ontmoette posterboy en cultacteur Udo Kier op zijn vijftiende, hokte jarenlang met hem samen, voerde hem op in vijf van zijn films, deelde drugs én bed met hem, en zou volgens biograaf Robert Katz zelfs nog zijn pooier zijn geweest.

Hoe heb je Fassbinder ontmoet?

Udo Kier: Ik liep ‘m tegen het lijf in een kroeg in de arbeidersbuurt van Keulen. Hij was vijftien, ik een jaar ouder. ’s Weekends gingen we vaak samen uit, maar veel dieper ging onze relatie toen nog niet. Het klikte wel tussen ons, we hadden dezelfde interesses en hetzelfde doel: ons suf amuseren. Letterlijk. (lacht)

Kon je toen al vermoeden dat hij filmgeschiedenis zou schrijven?

Kier: Helemaal niet. Rainer was een heel gewone jongen van heel gewone komaf. Hij zag er ook niet uit, maar hij had wel gevoel voor humor en hij kon vertellen als geen ander. Indertijd zaten we ook niet over Douglas Sirk te lullen, of over Goethe. Onze gesprekken gingen over jongens en meisjes die we leuk vonden, over muziek, over hoe dronken we waren geweest of zouden worden. Kid’s stuff, you know. Om tien uur ’s avonds werden we ook al de keet uitgeschopt omdat we allebei nog minderjarig waren. Toen ik jaren later – ik moet toen 25 zijn geweest – de krant opensloeg en plots een artikel las over het nieuwe, controversiële genie van de Duitse cinema viel ik steil achterover. Sterker nog: ik moest zelfs diep teruggraven in mijn herinnering. Ik wist dat ik die Fassbinder wel van ergens kende, maar daar stopte het ook. Sinds die jeugdjaren in Keulen had ik hem niet meer teruggezien.

Hoe ben je dan opnieuw met hem in contact gekomen?

Kier: Na mijn acteerdebuut in Engeland ging ik hem opzoeken in Duitsland: dat van dat geniale en controversiële sprak me als jong acteur enorm aan. De ontmoeting verliep niet bepaald vlot, maar toch kreeg ik een rol aangeboden in Faustrecht der Freiheit (1975). Die rol interesseerde me niet echt, maar vreemd genoeg bleef hij aandringen en uiteindelijk besloot ik mee te spelen in Bolwieser (1977). Na de opnames vroeg ik hem waarom hij me niet van bij het prille begin had gecontacteerd. Waarop hij: ‘Omdat ik niet aan die vreselijke tijd in Keulen wilde herinnerd worden.’ Gezien zijn troebele thuissituatie kon ik daar best inkomen.

Maar van het een kwam dan toch het ander?

Kier: Kennelijk. (lacht) In 1980 woonde ik zelfs een tijdje op zijn appartement in München, maar lang ben ik daar niet gebleven, omdat het me allemaal veel te excessief werd. Met al die drank en drugs wist ik dat er vroeg of laat iets zou foutlopen, en daar had ik liever niks mee te maken. Rainer heeft zichzelf opgebrand: hij heeft zich lam gezopen, dood gedrogeerd én ook kapotgewerkt. En dat besefte hij zelf maar al te goed. Hij wist dat hij met zijn levensstijl nooit de vijftig zou halen, maar op de een of andere manier accepteerde hij dat als zijn lot.

Weet je waar die autodestructieve neiging vandaan kwam?

Kier: Geen idee. Ik heb het ‘m nooit gevraagd, en ik denk niet dat-ie er zélf een antwoord op had kunnen geven. Zijn doodsdrift was geen rationele beslissing, het was gewoon een biologisch gegeven. Hij hield van roken en zuipen, dus rookte en zoop hij gaandeweg steeds meer. Om existentiële trauma’s te verdringen of simpelweg omdat hij verslaafd was aan excessen? Zoals bij de meeste genieën heb je daar het raden naar. Tenslotte vraag je ook niet waarom mooie bloemen uiteindelijk verwelken, hé. Sommige dingen zijn zoals ze zijn, en Rainer was zeker zoals hij was. (lacht)

Had hij dan geen angst om jong te sterven?

Kier: Nee, hij gunde zichzelf de tijd niet om daarbij stil te staan. Op een gegeven moment had hij zijn doel ook bereikt: de meest gelauwerde regisseur van zijn generatie zijn. Hij en niemand anders had de tijdsgeest van het na-oorlogse Duitsland perfect in kunst weten te vervatten. Hij en niemand anders was intellectueel superieur aan Herzog en Wenders. Of hij nú doodviel of binnen dertig jaar pas, maakte dus geen verschil meer uit. Hij was al onsterfelijk bij leven. Misschien was het dát wel – zijn onvermogen om nieuwe ambities of doelen te creëren – dat hem de dood indreef, maar het blijft speculeren. (Mijmert) Ach, misschien is het maar goed dat Fassbinder zo vroeg gestorven is. Ik kan me hem onmogelijk voorstellen als zestiger, ook al omdat hij als mens nauwelijks evolueerde. Mocht hij nog leven, ik durf te wedden dat hij zich nog altijd lazarus zoop, nog altijd in van die afschuwelijke leren broeken rondliep en nog altijd in hoerenbuurten rondhing. Ongetwijfeld had hij nog verschillende meesterwerken gemaakt, maar toch was zijn oeuvre bij zijn dood volledig afgerond, een thematisch voldragen oeuvre. Natuurlijk mis ik hem wel eens, maar toch heb ik het gevoel dat het toen al ‘af’ was en dat het zo moest zijn.

Hebben jullie hem dan nooit voor zijn destructieve levensstijl gewaarschuwd?

Kier: Hij koos er toch zelf voor? Wat moest ik doen? Hem dan de les spellen en zeggen: ‘Lieve Rainer, drink toch niet zo veel’? Hem kennende had dat alleen maar het omgekeerde effect gehad. Luisteren naar anderen was niet bepaald zijn grootste kwaliteit. (lacht)

Wat heb je van hem meegekregen?

Kier: Mijn liefde voor designmeubelen en antiek. In Lola moest ik voor het eerst op een échte filmset spelen en samen met Barbara Sukova, die Lola vertolkte, ben ik toen op zoek gegaan naar geschikte decormeubelen. Die fetisj is nooit meer weggegaan.

En omgekeerd?

Kier: Meestal luisterde ik gewoon braaf naar hem. Hij leerde me bijvoorbeeld om nooit te liegen, ook niet in interviews. Natuurlijk verzwijg ik sommige dingen liever, maar ik probeer de waarheid geen geweld aan te doen. Dat stamt nog uit de tijd dat hij van die psychologische waarheidsspelletjes met me speelde, zoals hij met al zijn acteurs deed, en zeker met nieuwkomers binnen zijn entourage. Dan deed hij een bekentenis en mocht hij je in ruil daarvoor een vraag stellen die je eerlijk moest beantwoorden. Natuurlijk was hij leper dan de anderen en bovendien schaamde hij zich nergens voor. De enigen die er bekaaid afkwamen, waren de anderen. (lacht)

Hij was dus vreselijk manipulatief.

Kier: Absoluut. Maar hij zag het ook als een manier om te achterhalen welk vlees hij in de kuip had, en ook wel om zijn macht te doen gelden. Nog zo’n rottrekje van hem: als je ‘m onder vier ogen iets gemeens zei over iemand, vroeg hij je naderhand altijd: ‘Wat zei je ook weer deze morgen?’ – terwijl de ander er bijstond, natuurlijk. Hij kon echt een verschrikkelijk gemeen ventje zijn. Plus: hij regisseerde niet alleen films, maar ook het privé-leven van zijn entourage. Als hij een gevecht kon uitlokken tussen zijn acteurs, straalde hij van geluk. Rainer haatte harmonie, net als hij groepen haatte, want tegen individuen kon hij eender welke strijd winnen.

Was hij dan zo onzeker?

Kier: Helemaal niet. Wij waren onzeker. Hij wist heel goed waar hij mee bezig was en hij bedoelde het niet eens kwaadaardig. Het enige probleem was dat hij wel eens vergat dat niet iedereen even sterk in zijn schoenen stond als hij. Daardoor overschreed hij wel eens de grens. Sommigen konden zijn brutale zoektocht naar eerlijkheid niet aan, of begrepen zijn conflictmodel niet. Maar ze had wel degelijk haar nut, dat zie je aan de weergaloze films die hij maakte.

Hoe hield je dat vol als mens?

Kier: We kozen er zelf voor. Niemand verplichtte ons om zijn grillen te ondergaan. We hadden zelfs geen contract. We wilden gewoon tot zijn entourage behoren omdat hij nu eenmaal de beste regisseur was, omdat er bij hem altijd wel iets te beleven viel en omdat zijn intensiteit en zijn intelligentie op je afstraalden. Zo simpel was het. Trouwens, acteurs zijn per definitie sadomasochisten. Waarom zouden ze anders een beroep kiezen waarin ze voortdurend moeten doen wat anderen hen opdragen?

Je werkt al een hele tijd samen met Lars Von Trier. Valt hij met Fassbinder te vergelijken?

Kier: Fassbinder hield ondanks alles van zijn acteurs, Von Trier niet, en al helemaal niet als ze acteren. (lacht) Fassbinder zou ook nooit een minimalistische en ‘naakte’ film als Dogville hebben gemaakt. Daarvoor was hij veel te gek op allerlei technische spielereien, op maniërismen, op de aankleding en de sociale achtergrond. Hij hield van rauwe barok, van technisch verfijnd maar bewust lelijk melodrama. Wat ze wél met elkaar gemeen hebben, is hun obsessieve zoektocht naar waarheid, met alle conflicten van dien. Daarin is Von Trier misschien wel Fassbinders rechtmatige erfgenaam.

Heb je niet ooit aan Gus Van Sant voorgesteld om ‘Cocaine’ te verfilmen, Fassbinders laatste script?

Kier: Ja, en Gus wilde daar ook graag op ingaan, maar er is nog altijd een probleem met de rechten. Ik heb het script indertijd gelezen en oorspronkelijk ging ik een grote rol vertolken samen met Romy Schneider, Brad Davis – God hebbe hun ziel – en Ornella Muti, die met haar nichtjes de liefde zou bedrijven in een lijkkist. En Fassbinder zelf zou de rol vertolken van een eenbenige drugdealer, die zijn stuff in zijn prothese verstopte en aan bejaarde theevrouwtjes verkocht. Man, wat een geweldige film zou dat geworden zijn! (lacht) Fassbinder was zijn tijd in alle opzichten ver vooruit. Een echt genie, maar gelukkig heb ik dat pas veel later beseft, anders had ik me nooit zo vrij en ongedwongen aan hem durven overgeven.

Dat doet me eraan denken: klopt het dat Fassbinder ooit je pooier is geweest?

Kier: Ach, ik weet dat sommigen dat hebben beweerd en misschien heeft hij dat zelf wel eens in een interview gezegd. Maar hij heeft zoveel beweerd.

De eloquente entertainer/presentator én erudiete culturo Kurt Van Eeghem doorkruiste ooit het Vlaamse theaterlandschap met een lieder-cyclus van Rainer Werner Fassbinder, naar de muziek van diens huiscomponist Peer Raben.

In 1984 gaf je de eerste opvoering van je lieder- cyclus. Hoe kwam je op dat idee?

Kurt Van Eeghem: Ik had in Parijs een fantastisch optreden gezien van Ingrid Caven: de enige vrouw in Fassbinders leven, waarmee hij zelfs een tijdje getrouwd was. Die Lieder waren eigenlijk voor haar geschreven, maar ik vond ze zo geweldig dat ik er meteen iets mee wou doen. Ik heb toen contact gezocht met Peer Raben, Fassbinders vaste componist, en via hem kreeg ik de originele partituren, met nog een paar onuitgegeven stukken. Daaruit heb ik dan een theaterprogramma opgesteld met een eigen bindtekst, oorspronkelijk voor het festival Brussel-Berlin van de Ancienne Belgique. In 2000 heb ik het programma nog eens opnieuw opgenomen met de broeders Kolacny. Ik vind het nog steeds een van de beste dingen die ik ooit heb gedaan.

Wat trok er je zo in aan?

Van Eeghem: Het Duitse is heel poëtisch – Fassbinder nestelt er zich zonder moeite mee in de traditie van Goethe en Rilke. Hotel Am Freitag begint bijvoorbeeld met: ‘das Handduch war so dreckich und die Asche verstroit aus den Radio die Stimme von Brenda Lee’. Daarmee is de toon meteen gezet, omdat het zo sterk, zo direct en zo beeldend is. Dat is Grote Kunst, zeker als je bedenkt dat hij die dingen volledig out of the blue in vijf minuten op een velletje papier krabbelde. Hij had ook geen enkele traditie om op terug te vallen: wellicht kende hij de gedichten van Rilke niet eens!

Waaruit haalde hij dan die inspiratie en die intensiteit?

Van Eeghem: Uit rebellie tegen zijn vader, denk ik, maar ook uit zijn gevecht tegen zijn homoseksualiteit, de bekrompen tijdgeest en zijn kleinburgerlijke roots. Of anders wel van de complexen over zijn lelijkheid, terwijl hij zo’n honger had naar ideale schoonheid. Al die dingen samen veroorzaken een felle reactie, en in zijn geval was dat: zo snel mogelijk een groot oeuvre bijeenschrijven.

Wat trekt je zo aan in Fassbinder?

Van Eeghem: Ik ken geen andere kunstenaar wiens privé-leven, sociale achtergrond, tijdsgeest, films, gedichten en theaterstukken zo innig met elkaar verweven zijn. Het is ook ongelooflijk hoeveel hij op zo’n korte tijd bij elkaar geschreven heeft – aan de toog, tussen de hoeren of aan die keukentafel van zijn moeder. En het strafste is: er zit nauwelijks rommel tussen. In een paar jaar tijd heeft hij zich van anonieme autodidact opgewerkt tot alom gefêteerd genie. Volkomen uniek.

Was Fassbinder indertijd jouw jeugdheld?

Van Eeghem: Als je op je 25e nog van jeugdhelden mag spreken: zeker. (lacht) The Velvet Underground heeft me op mijn zestiende wakker geschud, maar dé stamp onder mijn kont heb ik toch van Fassbinder gekregen, toen ik Faustrecht der Freiheit zag. Ik leefde indertijd aan een vrij hoog tempo, stond óók geregeld aan de toog, en herkende bovendien zijn drang om met Grote Kunst voor de elite bezig te zijn, ondanks zijn working class-roots. Ik voelde het fysieke lijden in zijn werk omdat ik zelf ooit met tuberculose af te rekenen had, en dan was er nog het herkenbare gevecht met zijn homoseksualiteit natuurlijk. Ondertussen is het achterhaald om je daar nog op vast te pinnen – en gelukkig maar – maar indertijd heeft Fassbinder een belangrijke rol gespeeld in de emancipatie van de homobeweging. Of hij daar ook zelf bewust over nadacht, valt te betwijfelen: daar had hij de tijd niet voor. (lacht)

Zoals Conscience zijn volk leerde lezen, zo leerde schrijver, filmrecensent en essayist Eric De Kuyper zijn volk eind jaren zestig Fassbinder waarderen, toen hij op de BRT nog zijn eigen filmprogramma had.

U bracht Fassbinder al op de BRT toen zijn naam en faam zelfs nog in die Heimat gemaakt moest worden.

Eric De Kuyper: Een gelukkige samenloop van artistieke en zakelijke omstandigheden. In mijn programma kon ik de meest oncommerciële en alternatieve regisseurs aan bod laten komen. Een ongekende weelde. Ik kende Fassbinder al van bij zijn debuut, en had goede contacten met zijn producent, omdat ik in die tijd heel wat Duitse filmfestivals afschuimde op zoek naar nieuw talent.

Wist je meteen dat hij een groot regisseur zou worden?

De Kuyper: Zijn eerste werken waren vrij eenvoudige, nogal toneelmatige vingeroefeningen, maar het viel wel meteen op dat ze een nieuwe injectie gaven aan het toen hopeloos ouderwetse melodrama. Tranerige en pathetische liefdesfilms kregen plots een moderne beeldentaal zonder taboe of controverse. Achteraf is dat trouwens zijn bijdrage aan de filmgeschiedenis gebleken. Hij was het die de traditie van Douglas Sirk en het Hollywoodiaanse melodrama weer oppikte, en het met beide benen in het na-oorlogse Duitsland zette. Daar was lef en nog veel meer talent voor nodig.

‘Hollywoodiaanse melodrama’s’ zeg je, maar toch waren zijn films allesbehalve gepolijste tearjerkers.

De Kuyper: Klopt. Hij gebruikte de archetypes van de Hollywood-melodrama’s, maar plaatste die tegen een sociale achtergrond die helemaal niet glamoureus was. En hij kleurde die in met jeugdige, rauwe energie.

Werd hij door de filmkritiek meteen erkend als genie?

De Kuyper: Helemaal niet. De eerste film die een beetje aansloeg in het buitenlandse arthouse-circuit, was Effi Briest (1974). Toen had hij al een dozijn andere films gemaakt. Zijn échte doorbraak had hij allicht te danken aan de soaps die hij draaide voor de Duitse tv. Die waren niet alleen van een ongeëvenaarde kwaliteit, ze waren indertijd ook verschrikkelijk populair, veel populairder dan zijn films ooit zijn geweest. Ook dat is een grote bijdrage van Fassbinder geweest: hij was de eerste die zowel voor tv, theater en film werkte, én een van de eersten om generatiekloven te dichten. In zijn entourage zaten niet alleen jonge ontdekkingen zoals Ingrid Caven of Hanna Schygulla. Hij werkte ook met vergeten cult-iconen genre Karl-Heinz Bohm en Brigitte Mira. In die zin vormde hij een filmindustrie op zich: een buitensporig productief familiebedrijf, dat vanuit het niets uit de grond was gestampt. Het is verbazend hoe weinig daar na zijn dood van is overgebleven. Er was in zijn entourage nochtans talent genoeg. Misschien is het allemaal te snel gegaan om echt wortel te kunnen schieten.

Je woont ondertussen al een tijdje in Duitsland. Schiet daar nog wat van zijn erfenis over?

De Kuyper: Hij is toch wat in de vergetelheid geraakt. Precies omdat er die breuk is geweest na zijn dood. De jonge generatie die de revival van de Duitse film torst, boort toch andere inspiratiebronnen aan. Waarom? Misschien omdat zijn stijl ondertussen een tikkeltje gedateerd aandoet, maar dat hoeft voor mij geen minpunt te zijn. Zeker in zijn latere periode was Fassbinder een hyperesthetisch filmmaker en dat contrasteert met de directe filmmakerij die nu in de mode is, vooral dan als het gaat om psychologische drama’s. François Ozon wordt vaak zijn opvolger genoemd, maar als ik het werk van beiden vergelijk, valt Ozon toch maar erg magertjes uit.

Waarom hebben wij in Vlaanderen eigenlijk nooit een Fassbinder gekend? Tenslotte kon hij evenmin bogen op een eigen filmtraditie of -industrie.

De Kuyper: Omdat zijn talent volkomen uniek was. En omdat de Vlaamse tv nooit bereid is geweest om te investeren in eigenzinnige en non-commer-ciële projecten.

Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content