Mijn vijand, de taalnazi
P.B. GRONDA, auteur van onder meer Wanderland, Straus Park en Onder vrienden, duikt elke week in de populaire cultuur.
Hij kwam op en we dachten: het zal wel om te lachen zijn, zeker? Dus we lachten. Maar nu is het bijna 2017 en is hij er overduidelijk nog steeds.
De taalnazi.
Ik weet niet hoe en waar hij precies ontstond. Mijn beste gok is dat een reeks DNA-moleculen van een oude leraar Nederlands op kunstmatige wijze met die van een Duitse bejaarde maagd vermengd werden in een laboratorium aan de Vlaamse kust. En het resultaat kreeg een account of tien op Twitter.
Laat meteen duidelijk zijn dat iedereen voor mijn part tot in het hiernamaals aan het foutbekkende proletariaat mag blijven uitleggen hoe iemand heet/noemt, waar zijn verjaardagsfeestje doorgaat/plaatsvindt en of hij fysiek/fysisch in staat zal zijn om de volgende ochtend naar de bakker te gaan.
De taalnazi is niet mijn vijand omdat hij graag keurig spreekt. Hij is mijn vijand omdat hij staat voor heel wat problemen die wel gevolgen hebben in de echte wereld.
Het hopeloos bankroet zijn van de Vlaamse intellectuele elite, voor zover die nog bestaat. Haar focus op onooglijke details en vooral haar domme illusie dat alles op te delen en mooi te regelen valt – dat mensen wel luisteren naar de regels omdat het nu eenmaal de regels zijn. Zoals ze misschien deden in 1964, in dorpen en provinciesteden die met elkaar verbonden waren door steenwegen.
Neem nu het onderscheid tussen dialect en algemeen Nederlands. Want dat zijn de twee vormen die mogen van de taalnazi. Of zwart, of wit. Of links, of rechts. Maar! Opgelet, volk: als jullie dialect spreken – wat dus wel mag, hoor! – doe het dan wel volgens de régels van dat dialect. Doe het gewoon even juist, als je het fout wilt doen.
Klein probleem, spijtig genoeg. Buiten Martine Tanghe, die 104 is, spreekt niemand algemeen Nederlands. Buiten een kansarme zonder vrienden die nooit zijn dorp heeft verlaten, spreekt niemand zuiver dialect. Hoe zou dat nu toch komen, zeg. Ah ja… Omdat iedereen tussentaal spreekt.
Tussentaal, of het aanvaarden dat er zoiets bestaat als een grijze zone die wij ‘het leven’ noemen, dat is de grootste vijand van de taalnazi. Hij kon in een compleet geromantiseerd, irreëel verleden namelijk de zaken controleren met grammatica en woordenschat, en nu lukt dat niet meer en dat is de schuld van de dommekloten die niet meer willen meewerken. Wie zijn die mensen? Waarom doen ze nu niet wat wij vragen?
Zet je politieke metafoor maar bij de rest, onder de kerstboom.
Het strafste van al: de taalnazi is iemand die eigenlijk niet zoveel geeft om taal. Anders had hij evengoed taalmens of woordenliefhebber kunnen heten. Het gaat de taalnazi om het kennen en respecteren van de regels.
Het maatschappelijke nut van de taalnazi zou dus minder klein zijn, mocht hij zijn fixatie op regeltjes en zijn drang om gemakkelijk te vergaren kennis te etaleren, toepassen op een ander gebied. Ik stel voor: het verkeer. Dan wordt hij iemand die ons kan vertellen hoe ver een vislijn uit het kofferdeksel mag steken of in welke landen het verplicht is op winterbanden te rijden in dit seizoen.
Ik vermoed al zeker aan Zwitserland. Of wa denkte gij?
De grijze zone die wij ‘het leven’ noemen, dat is de grootste vijand van de taalnazi. Zet je politieke metafoor maar bij de rest, onder de kerstboom.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier