Volgens de copywriter van zijn platenfirma vertoeft Stef Kamil Carlens tegenwoordig ‘in het pantheon van de grote singer-songwriters, ergens tussen Bob Dylan en Arno in’. Wij treffen hem nochtans gewoon in een Brussels café, om er met hem te praten over de nieuwe Zita Swoonplaat ‘Big City’, en om hem te vragen waarom hij daar precies 70.000 euro subsidie voor nodig had. ‘Ik vond het grof dat daar zo’n schandaal van werd gemaakt.’

Twee dagen na ons gesprek begint Stef Kamil Carlens met Zita Swoon aan een nieuwe Europese minitournee. Van Brussel via Wenen, Praag, Zagreb, Ljubljana, Rome, Turijn en Parijs terug naar Brussel, voor twee uitverkochte concerten in de Ancienne Belgique. Er reist tegenwoordig twaalf man mee op de tourbus, vernemen we. Acht muzikanten plus een stuk of wat aanhangsels, die naar verluidt allemaal ‘ keihard uitkijken naar het eerste concert’.

Stef Kamil Carlens: We hebben al maanden niet meer opgetreden, en we beginnen dat allemaal heel fel te voelen. Om de een of andere reden gaat er voor Zita Swoon niets boven live spelen. Zelfs repeteren komt niet in de buurt. Pas met een publiek erbij vinden we het écht leuk.

Ook het publiek voelt dat blijkbaar zo aan. Veel fans vonden de concertopname ‘A Band In A Box’ van twee jaar geleden jullie beste plaat tot nog toe.

Carlens: Dat vind ik een heel mooi compliment. Al zou ik ook graag goeie studioplaten maken. Deze plaat hebben we zoveel mogelijk live ingespeeld. Omdat we merkten dat het op die manier veel beter werkt. Voor een van de nieuwe songs hadden we alles apart opgenomen. Maar ik kreeg dat niet gezongen, alleen met mijn micro, zelfs niet na honderd keer proberen. Uiteindelijk hebben we dat nummer toch maar live ingespeeld, met alle muzikanten samen. En in vier takes stond het erop.

‘Ik vind het verschrikkelijk moeilijk om teksten te schrijven’, zei je in de film bij ‘A Band In A Box’. Ik heb de indruk dat veel muzikanten daarmee worstelen.

Carlens: Ik denk dat dat precies mijn probleem is. Dat ik heel snel denk: ‘Dat is al honderd keer gezegd. Dat moet origineler. Bruisender. Frisser.’ Ik hoor heel vaak goede songs waarvan de teksten me storen. En ik vind maar weinig zo erg als een goede song die verknoeid wordt door een slechte tekst. Alleen: als dat je uitgangspunt is, zet je jezelf natuurlijk onder ontzettend veel druk.

De hoes van ‘Big City’ stelt een stadsplattegrond voor, en drie van de twaalf songs gaan over steden: titelsong ‘Big City’, ‘I Feel Alive In The City’ en ‘L’Opaque Paradis’, een nummer over Parijs. Moeten we daar iets achter zoeken?

Carlens: Niet echt, nee. Of toch zeker niet in de zin dat Big City een themaplaat zou zijn. Ik zing gewoon graag over steden, omdat ik daar als muzikant altijd weer naartoe word gezogen. Vandaar: I Feel Alive In The City. L’Opaque Paradis is daar zo’n beetje het tegengestelde van. Dat gaat over mensen die door grote steden als Parijs in de val gelokt worden. Arme sukkelaars die erdoor aangetrokken worden, maar die er al heel snel verloren in lopen.

Een van de strofes in ‘Big City’ is een liefdesverklaring aan je vader: ‘We both know nobody’s ever gonna come between us’. Hoe komt het dat zoveel mannen na hun dertigste over hun vader beginnen te zingen?

Carlens: Omdat ze zelf kinderen krijgen? Dat was het bij mij, in elk geval. Pas toen mijn zoon geboren werd, besefte ik ten volle wat dat betekende: iemands vader zijn. En daardoor ging ik mijn eigen vader plots met heel andere ogen bekijken. Vandaar dat ik zing: ‘We zijn precies twee schakels in een ketting, waar niemand ooit tussen kan komen.’

‘We’re two lost souls without a clue about anything’, zing je ook. Wat voor iemand is je vader?

Carlens: Een zachte, belezen en kunstzinnige man. Hij onderwijst Franse literatuur aan de normaalschool. En hij heeft ook altijd etsen en aquarellen gemaakt. De regel ‘We take a ride to the big city’slaat op een autorit die we samen maakten op mijn eenentwintigste, toen ik al een paar jaar het huis uit was. Hij had me uitgenodigd om mee te gaan naar de eerste Biënnale van Kassel, en tijdens die reis begon me voor het eerst te dagen hoe geweldig hij was.

Heeft hij het nummer al gehoord?

Carlens: Nee, en eigenlijk ben ik best wel zenuwachtig voor zijn reactie. Ik heb mijn ouders gisterenavond gebeld: ‘Ik kom woensdag nog rap een cd’ke binnengooien voor ik naar Oostenrijk vertrek. Dan kunnen jullie luisteren terwijl ik weg ben.’ (lacht)

In ‘Je Range’ noem je de grote Franse dichter Baudelaire. Kreeg je dat soort genieën thuis met de papfles mee?

Carlens: (Schudt het hoofd)Daarin zijn mijn vader en ik echt tegenpolen. Hij zat hele dagen met zijn neus in boeken, ik ging er jarenlang prat op dat ik compleet ongeletterd was. Anyway. ‘Baudelaire’ verwijst dus niet naar mijn vader, maar naar een vriend van me die zelfmoord pleegde. Enkele dagen voor zijn dood had hij me nog een hele waslijst boeken aangeraden. Dingen die ik volgens hem absoluut moest lezen. Even – héél even maar – flitste het door mijn hoofd dat hij misschien wel was blijven leven als hij wat minder fanatiek had gelezen. Een vreemde gedachte, maar zo voelde het op de een of andere manier wel aan.

Nog in ‘Je Range’ heb je het over ‘des politiciens passionnés’. Had je daarbij welbepaalde Wetstraatbewoners in gedachten?

Carlens: Vraag je me nu naar mijn politieke voorkeur?

Dat zou ik niet durven.

Carlens: Anders zou ik zeggen: iemand van Groen! Want daar stem ik al heel mijn leven voor. Maar eigenlijk wil ik geloven dat véél politici hun job met passie doen. Als ik Verhofstadt na zijn ontmoeting met Al Gore hoor zeggen dat hij maatregelen gaat nemen om de Kyotonormen te halen, dan wil ik echt dat hij dat meent. Ik heb het nodig dat te geloven, hoe naïef dat wellicht ook is.

In zowat alle songs op ‘Big City’ zijn Eva en Kapinga Gysel te horen: de Belgisch-Congolese zusjes van Radio Candip, die je voor ‘A Band in A Box’ tevoorschijn toverde. Hoe ben je bij hen terechtgekomen?

Carlens: Grappig genoeg via een enorme omweg. Leonie, de oudste van de drie zussen, was de vriendin van Mirko (Banovic, nvdr.), de bassist van Arno die af en toe ook bij ons speelde. Ze kwam geregeld mee naar repetities en concerten en we geraakten aan de praat, maar ik had geen flauw idee dat ze zangeres was. Tot ik op de radio een nummer hoorde van Roland (Van Campenhout, nvdr.) waaraan Mirko meegewerkt had, een cover van ça plane pour moi, met fantastische backing vocals. Ik belde Mirko direct: ‘Mirko! Wie waren die formidabele soulzangeressen bij Roland? Ik moet hun nummer hebben!’ Waarop hij, heel cool: ‘O, dat waren Leonie en haar twee zussen.’

Leonie is intussen een van de gezichten van Arsenal. Eva en Kapinga staan op de groepsfoto achteraan ‘Big City’. Maken zij nu permanent deel uit van Zita Swoon?

Carlens: Als het van mij afhangt: absoluut. Toen ik hen de eerste keer hoorde zingen, dacht ik meteen: ‘Die moeten blijven, voor altijd.’ Met hen erbij zijn we nu met z’n achten. Da’s een hele hoop mensen om in beweging te krijgen, maar ik zou het niet anders meer willen.

Is acht muzikanten niet vooral een hoop mensen om te betalen? Vorig jaar maakte Karl van den Broeck zich in ‘Knack’ boos over het feit dat je al die groepsleden met overheidssubsidies in dienst nam bij je vzw. Hij schreef ook dat je 70.000 euro had aangevraagd ‘om tussen de optredens door genoeg ruimte te hebben om te kunnen werken aan creatie’.

Carlens: Ik vond het vreselijk dat daar zo’n schandaal van werd gemaakt. Dat klopte absoluut niet, dat was gewoon… grof.

Je had die 70.000 euro niet aangevraagd? ‘Knack’ haalde zijn cijfers gewoon van de website van de cultuuradviescommissie.

Carlens: Die cijfers klopten wel, maar… (Wikt zijn woorden) Kijk, die 70.000 euro was bedoeld als overbruggingskrediet. Ik wilde dat geld gebruiken om mijn muzikanten tussen twee tournees door te betalen. Als je ze drie, vier of vijf maanden geen werk kan geven, ben je ze gegarandeerd kwijt, hé. Dan gaan ze het elders zoeken, want zij moeten nu eenmaal ook eten. Kobe (Proesmans, percussionist, nvdr.) heb ik bijvoorbeeld moeten laten gaan. Die ging tussen twee tournees door bij Gabriel Rios spelen, en keerde niet meer terug.

Maakt dat je boos?

Carlens: Nee, maar ik had geen zin om het nog eens mee te maken. Vandaar de aanvraag voor die 70.000 euro: om te vermijden dat ik plots zonder muzikanten zou zitten. In de pop- en rockwereld is dat soort overbruggingskredieten soms echt nodig, hé. Zeker als je op lange termijn wil werken. De inkomsten zijn heel onvoorspelbaar, en het is ontzettend moeilijk om de dingen goed te plannen. Er wordt vaak op heel korte termijn geboekt.

In ‘Knack’ stond ook dat je de opbrengsten uit cd-verkoop en de auteursrechten buiten je vzw probeerde te houden. Je bracht met andere woorden alleen de uitgaven in rekening, niet de inkomsten.

Carlens: Na de opmerkingen van de adviescommissie werd dat meteen in orde gebracht.

Nadien.

Carlens: In die subsidiedossiers kruipt gigantisch veel werk, het is best mogelijk dat we bij het invullen iets over het hoofd zagen. Of dat iets niet helemaal duidelijk was. Dat gebeurt constant: bij iedere subsidieaanvraag heeft de adviescommissie opmerkingen.

Vind je het vervelend dat je je voor dat soort dingen moet verantwoorden?

Carlens: Nee, ik vind dat niet meer dan normaal. Wie gemeenschapsgeld krijgt, moet daar aan de gemeenschap ook verantwoording over afleggen. En die moet aanvaarden dat alles tot op de halve euro wordt nagekeken. Ik word alleen nijdig als er gesuggereerd wordt dat we het systeem proberen te misbruiken. Want dat is – hand op het hart – absoluut niet het geval.

Door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content