Op Manafon gaat gewezen popster en fulltime avant-gardistDavid Sylvian nog een stap verder in zijn experimentele zoektocht naar een nieuwe muzikale vorm. Easy listening is het niet,worth listening des te meer.’Ik wil loskomen van elke bestaande muzikale referentie.’
Popmuziek maakt David Sylvian al lang niet meer – dik vijfentwintig jaar, om precies te zijn. Over wat hij sindsdien maakt, lopen de meningen uiteen. Van pseudo-intellectuele zeik tot meesterlijke avant-garde, om meteen de twee uitersten van het spectrum te noemen. Iets tussenin is er toch niet. ‘Moderne kamermuziek’, noemt Sylvian het zelf, als we hem ontmoeten voor een verhelderende babbel over zijn nieuwe album Manafon, een werkstuk dat pas na een paar geduldige draaibeurten haar geheimen prijsgeeft. Een beetje zoals het gewezen pop-idool ( remember Japan, eind jaren 70, begin jaren 80) zelf.
‘Manafon’ is genoemd naar de eerste parochie waar de Welshe dichter R.S. Thomas als Anglicaanse predikant over waakte. Heb je Thomas ooit ontmoet?
David Sylvian: Neen. Ik weet niet of ik hem had willen ontmoeten. ( Lacht) Hij schijnt een moeilijk mens geweest te zijn. In alles wat ik over hem lees, doet hij me denken aan mijn grootvader: vol hoogstaande idealen en rechtlijnige principes, maar niet altijd even consequent in de toepassing ervan. Naar verluidt boezemde hij zijn parochianen angst in; ze liepen letterlijk in een boog om hem heen.
Wat fascineert je zo in hem?
Sylvian: Precies die dualiteit. Vanop de kansel zweerde hij onvoorwaardelijk bij het Hogere, maar in de beslotenheid van zijn werkkamer stelde hij zich ernstig vragen bij zijn geloof. Die vatte hij dan in prachtige gedichten.
Is er een parallel te trekken met jouw geloof? ‘God’ duikt regelmatig in jouw songs op.
Sylvian: Is dat zo? Ik houd in elk geval niet van het woord ‘God’. Ik voel me er ongemakkelijk bij. Het heeft te veel connotaties en associaties, en het is ook een vermoeid woord. Er gaat geen kracht meer van uit. En als je naar mijn spirituele leven vraagt, zijn er geen woorden toepasselijk genoeg om de hele ervaring te beschrijven.
Probeer het toch eens.
Sylvian: Noem het een levenslang experiment. Begin jaren 80 had ik plots een enorme drang om komaf te maken met alles wat ik geleerd had. Daarna ben ik op zoek gegaan naar filosofieën die me nieuwe houvast gaven. Dat heeft een tijd geduurd, tot ik ook die weer van onder mijn voeten wegveegde. Nu zit ik in een fase waarin ik ervaringsbewust omga met alles wat me aangereikt wordt. Er zijn geen standaardoplossingen, it’s all questions. Vergelijk het met de oefening van de Tibetaanse zenboeddhisten: elke maand moet een monnik de leer in vraag stellen tegenover een andere monnik die de leer verdedigt. Het houdt mij alert.
Anders gezegd: je bent continu op zoek. Net zoals in jouw muziek.
Sylvian:Ik heb een paar jaar geleden het klassieke songboek bestudeerd om inspiratie op te doen, maar het boeide me niet. Sindsdien ben ik op zoek naar een nieuwe vorm om muziek te maken, los van elke bestaande referentie, of het nu pop, folk of rock-‘n-roll is. Al blijft er altijd wel iets van hangen. Met Blemish ( zijn vorige album, uit 2003; nvdr. ) heb ik een zekere richtinggevonden, en die ik heb nu met Manafon verder uitgepuurd.
Alles begint bij improvisatie. Hoe ga je daarbij precies te werk?
Sylvian: Ik zoek eerst de juiste muzikanten: mensen van wie ik verwacht dat hun achtergrond zo verscheiden is dat het tot een boeiende muzikale dialoog zal leiden. Ik geef ze geen enkele richtlijn, omdat ik ook niets in gedachten heb. Dat komt pas na de eerste improvisatiesessies. Die stuur ik dan wat bij – een beetje zoals een regisseur. Dan zit het werk van de muzikanten erop. Met het resultaat ga ik autonoom aan de slag als zanger en tekstschrijver. ( Lacht) Vrije improvisatie is eigenlijk de meest democratische manier van muziek maken, maar niet bij mij.
Naast R.S. Thomas duikt ook de Amerikaanse dichter Emily Dickinson in een song op, het prototype van de kunstenaar/kluizenaar. Dat zal ook geen toeval zijn.
Sylvian: Het is het leven dat ik leid, en dat het best bij mij past: ik heb altijd een hang naar eenzaamheid gehad. ( Lacht) De enigen die ik regelmatig in mijn buurt duld, zijn mijn dochters.
Ik ben gewend geraakt aan mijn isolement. Soms is het noodzakelijk, soms is het ongepast, soms is het ondraaglijk. Het brengt me hoe dan ook meer op dan een druk gevuld sociaal leven. Ik laat me niet afleiden door anderen, en kom zo vanzelf bij de essentie uit.
Emily Dickinson heeft zo’n achthonderd gedichten geschreven, maar er zijn er tijdens haar leven amper acht gepubliceerd. Zou jij daarmee overweg kunnen?
Sylvian: Goede vraag. Haar poëzie volstond om haar leven voor zichzelf waardevol te maken – of ze nu door anderen gelezen werd of niet. Dat is uitermate fascinerend. Kan kunst op zichzelf bestaan, of wordt ze pas waardevol in dialoog met de buitenwereld? Ik ben daar nog niet uit. Zolang blijf ik met mijn muziek naar buiten komen – iets wat Emily Dickinson nooit zou hebben gedaan.
Volgens Mark Rothko bedraagt de ideale afstand om zijn kunst te waarderen 45 cm tot het canvas: ‘Eighteen inches and you are totally immersed in it.’ Bestaat er zoiets als een ideale positie om jouw muziek te savoureren?
Sylvian: Heeft Rothko dat gezegd? Briljant! Ik beeld me de luisteraar altijd alleen in – wellicht omdat elk album een vertaling is van mijn eenzaamheid: die wil ik alleen met de luisteraar en met de luisteraar alleen delen – in alle intimiteit. Ik zie mezelf eigenlijk als een verteller van een monoloog, waarbij de muziek nuance geeft aan mijn expressie. Daarom noem ik het ook moderne kamermuziek.
Manafon
Nu uit bij SamadhiSound/Bertus
Door Karel Degraeve
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier