MARC ‘TEE’ THIJS HOEDJES

‘Als in de buurt het grof huisvuil buiten staat, ben ik niet te houden. Zoveel cool gerief! Ik scharrel alles mee wat in mijn wereldje past: oude radio’s, kapotte wekkers, bureaulampen. En ook hoeden. Of liever hoedjes. Want de regel is: hoe kleiner, hoe beter. Om te beginnen heb ik al geen groot hoofd, maar ze mogen vooral niet te goed passen. Als je ze vanachter op je hoofd kunt plakken, zit je goed. Het belangrijkste is dat de rand smal is, anders zit je fout.

Ik heb er een stuk of tien, en die worden heel intensief gedragen. Ik heb ze dan ook graag funky: ze moeten gelééfd hebben. In de States durf ik soms een nieuw hoedje aan te schaffen, maar dat moet dan eerst grondig verneukt worden. (gnuift) Het gebeurt wel eens dat ik een hoed koop, afreken aan de kassa en samen met mijn kasticket een schaar vraag om er de goeie vorm in te knippen. De blikken die je dan krijgt, zijn geld waard. Binnenkort ga ik met The Electric Kings op het Donehy Festival in Californië spelen. Ik vrees voor de rest van de groep dat de eerste dag een processie langs vintage-boetiekjes zal worden. Sommige van die snuisterijwinkels zijn even groot als de GB bij ons. Veel hoeft een interessante hoed trouwens niet te kosten. De mijne liggen tussen de 3 en de 160 dollar. Als het liefde op het eerste gezicht is, is geld geen bezwaar – dat is overmacht. Maar zoals ik al zei, is verval minstens even mooi. En als er een verzamelaarsprijskaartje aan hangt, haak ik al helemaal af.

Een hoed dragen is heel delicaat: voor je het weet, hoor je bij het verkeerde clubje. Een cowboyhoed à la Stevie Ray Vaughan is uit-ge-slo-ten. Een tacovormige hoed kan er nog nét door, maar dan alleen als hij recht van het hoofd van een Mexicaanse boer komt – in de hoop dat de helft van zijn vel er niet in is blijven hangen. Een Stetson? Fout! En het allerergste is natuurlijk een leren hoed met zo’n onnozele riem met metalen schelpen erop. Nee, dan liever de collectie van jazzpianist Thelonious Monk. Net als hij durf ik al eens een fez te dragen. Dan zie je ze fronsen. De meeste mensen beschouwen me nog altijd als die bluesgast, maar ik probeer me ver te houden van die hele vintage scene. Néé, mijn hemd hoeft niet per se een Pendleton uit 1954 te zijn – zolang het geen massaproduct van H&M is, ben ik al tevreden. Met mijn platenkast is het net zo: iedereen associeert mij met jump blues uit de jaren 40, maar mijn eigen band, Tee, speelt de jongste jaren vooral orgeljazz met verwijzingen naar funk en disco. Haaaah! De jongste tijd heb ik een onstilbare honger naar obscure disco uit de beginperiode, toen het eigenlijk nog gewoon soul was. Man, wat je allemaal niet met strijkers kunt doen… De prachtigste melodieën! De Barry White uit de jaren 70! Maar welk hoedje past dáár nu bij?

Het gekke is: ik draag vaak maffe hoedjes, maar ik vind mannen met hoeden meestal raar. Je kent die types wel: een grote fedora zoals in de jaren 40 en dan liefst met een lederen regenjas eronder. Dat is niet de hoedenclub waar ik bij wil. Tiens, nu je ’t zegt: het bluescircuit loopt vol met die types. (grijnst) Valt dat even tegen.’

Opgetekend door Bart Cornand

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content