MAARTEN INGHELS

Als straks, in september, zijn debuutroman De handel in emotionele goederen uitkomt, zal hij bevestigen wat al langer vermoed werd: Maarten Inghels (24) is de jeune premier van de Vlaamse letteren.

Een stad heeft zoveel gezichten als er gidsen zijn. Wandel met een architect rond, en hij laat je naar gevels kijken en steekt een betoog af over urbanisatie. Wandel met een danser rond, en hij wijst je op de rare loopjes van de voorbijgangers. Ga op stap met een schrijver, en hij toont je cafés. Of toch als de gids Maarten Inghels heet. Het is een druilerige zondagavond in Antwerpen, na zonsondergang. We hebben net een pizza gegeten bij een zielloze Italiaan aan de voet van de kathedraal en Inghels wandelt terug richting Falconplein, waar hij woont. In vogelvlucht nauwelijks een kilometer, maar het is een lange terugtocht: elk café dat op of naast de route ligt, wordt voorzien van een literaire anekdote. Er is de Witzli-Poetzli – ‘kortweg: de Witzli’ – die Jean-Marie Berckmans opvoerde in Nacht op de kale stad en waar Remco Campert naartoe trekt als hij in het land is. ‘De laatste keer dat ik hem hier zag, had hij de hele avond een koude hamburger in zijn binnenzak. “Voor als ik straks in het hotel nog honger krijg”, was zijn uitleg.’ Er is de Quinten Matsys, dat met portretten van Van Ostaijen en Elsschot op zijn gevel pronkt. ‘Een oude-mannencafé nu, maar volgens Jos Vandeloo zou Elsschot hier, na enkele bollekes, drie Indiërs hebben ontmoet en zo de inspiratie hebben opgedaan voor Het dwaallicht. ‘ En er is het zoldercafé Gard Sivik, aan de Stadswaag, kloppend hart van de literaire vernieuwing in de jaren vijftig, toen Gust Gils er het literaire avant-gardetijdschrift met dezelfde naam oprichtte. ‘Minder bekend: ook de Vereniging tot Bevordering van het Knippen en Snoeien van Bomen en Hagen tot ze de Vorm van Dieren of Gerechten Hebben – kortweg de VTBVHKESVBEHTZDVVDOGH, die mannen hadden wel zin in een grapje – is hier in het leven geroepen.’

‘Maarten heeft een enorme kennis van het mausoleum van de literatuur’, had zijn uitgever bij De Bezige Bij Antwerpen, Harold Polis, al gezegd. Niet alleen dat, zo blijkt: Inghels weet vooral ook waar ze bij leven dronken.

Ik vraag in welk historisch café hij graag een nacht had doorgedaan. Hij moet niet lang nadenken. ‘De Vécu. Een privéclub in de jaren zeventig waar de Pink Poets hun kamp hadden opgeslagen. Mensen als Gust Gils, Paul Snoek en Hugues C. Pernath wentelden zich er in een literair dandyisme. Een zeer boeiende plek in een zeer boeiende periode. En er werd ook nog eens goede poëzie gemaakt.’

We stoppen voor een onbestemde witte gevel in de Moriaanstraat. ‘Hier was de Vécu vroeger. Verschwunden voor een ordinair rijhuis. Ik vraag me af of de bewoners weten wat er zich hier allemaal heeft afgespeeld. Pernath is hier, onder aan de trap, dood teruggevonden na een hersenbloeding. De Nacht van de Poëzie is hier opgericht. Zoveel geschiedenis, zoveel vergeten.’

De tijd dat de literatuur Antwerpen deed bruisen, is lang voorbij – en geen als stadsdichter verpakte citymarketing die het tij kan keren. De cafécultuur, ooit de broeiplek van de beste ideeën en creatiefste plannen, is niet meer. Dat besef wordt alsmaar sterker naarmate onze terugtocht vordert. Als hij even later de sleutel in het slot van zijn appartement steekt, is het niet Pernath die door ons hoofd schiet, maar Brel.

‘Ze ontwaken om een uur om vier

Ze ontbijten met een kleintje bier

Ze gaan uit omdat er thuis niets wacht

De nuttelozen van de nacht.’

WE NEMEN PLAATS IN ZIJN SCHRIJVERSVERTREK. Een verzameling colberts hangt aan de kapstok, op zijn lege bureau staat een laptop naast een krat Kalamundiwijn, een Olivetti 82-schrijfmachine staat op de achtergrond te blinken. Inghels zet zich in een statige, ietwat verfomfaaide fauteuil, zijn kat – ‘Baudelaire’ – vlijt zich op zijn schoot. Het is makkelijk om een romantische ziel in Inghels te vermoeden, maar het klopt niet.

‘Ik besef dat ik net misschien niet de meest representatieve introductie tot het schrijverschap heb gegeven’, zegt hij. ‘Het cafézitten is maar een stukje van het verhaal – een uiterst plezant stukje, weliswaar. De rest is een stuk minder romantisch. De dagelijkse realiteit is dat ik om negen uur opsta, achter mijn bureau ga zitten, naar mijn tekst tuur, wat met zinnen klooi. Ik schrijf tot een uur of zeven, kook iets, kijk een film en ga slapen. Mijn enige lichaamsbeweging voltrekt zich als ik naar het venster wandel om een sigaret te roken. Ik leid het bestaan van een vitragebejaarde, die van achter zijn gordijn de wereld aanschouwt.’

Schrijf je graag?

MAARTEN INGHELS: Op zich is het een afschuwelijke bezigheid. De meerderheid van de tijd vervloek ik mezelf dat ik boeken schrijf en zou ik liever iets anders doen. Om het even wat. Dat meen ik echt. Je voelt je maar zo goed als je laatste boek. Het is een cliché, maar het maakt wel dat je meer met falen bezig bent dan iets anders.

Waarom hou je het dan vol?

INGHELS: Daarop zou ik moeten antwoorden met termen als ‘drang’ en ‘noodzaak’, maar ik spreek liever niet in dat soort bewoordingen. De minder romantische versie is dat ik misschien niet zo graag schrijf, maar wel graag iets af heb. Een gedicht dat klaar is, waarvan elk woord juist zit: dat is een heel aangenaam, zelfs verslavend gevoel. Het is een passie: dat woord durf ik wel te gebruiken. En eigenlijk is het nog simpeler: ik heb nooit iets anders overwogen. Toen ik veertien was, had ik al twee boeken geschreven. Dat doet me eraan denken: ik moet ze eens zoeken en verbranden. (lacht)

NA TUMULT EN WAAKZAAM, ZIJN TWEE ALOM bejubelde dichtbundels – zelfs Helmut Lotti noemde zich een fan – is er nu, op zijn 24e de volgende stap: in september verschijnt De handel in emotionele goederen. Dat langverwachte romandebuut het verhaal van Luukas Kolibri, een verhuizer die woningen leegmaakt wanneer de bewoner gestorven is, maar geen vrede vindt als hij zelf geconfronteerd wordt met de dood van zijn vriendin. Hij begint alles om zich heen maniakaal te verzamelen in een poging de gedachte aan haar levend te houden – de start van een neerwaartse spiraal van dwang en obsessie.

Het is niet de roman die je van een 24-jarige zou verwachten, maar Inghels is dan ook geen 24-jarige met gewone interesses. Hij haalt een vuistdikke map boven en legt ze op tafel. Het is alle documentatie die hij voor het boek heeft verzameld. Een artikel over twee mannen die een bedrijf zijn begonnen in crime-scene cleaning. Een transcriptie van Ik vergeet u nooit, een documentaire over een kerkhof in Menen dat moest verdwijnen. Fragmenten uit Freuds Rouw en melancholie. Een afgeprinte mailconversatie met een psychiater over dwangneuroses. Twee conclusies dringen zich op. Één: hij heeft zijn research zeer grondig gedaan. Twee: de voorbije drie jaar lijken niet de vrolijkste te zijn geweest voor Inghels.

Je kunt maar één romandebuut schrijven. Waarom net dit verhaal?

INGHELS: Ik loop er al een jaar of vier mee rond. Ik heb verschillende versies geschreven, op zoek naar de juiste setting, maar de premisse is altijd dezelfde gebleven. Ik kon het niet loslaten. Iemand verliest zijn geliefde, probeert alles te verzamelen wat aan die geliefde heeft toebehoord en verliest meer en meer de controle op zijn obsessie. Hoe iemand met de dood omgaat, hoe iemand aan die obsessie ten onder gaat, hoe een liefde kan zijn: dat trok me heel erg aan.

De kiem van het verhaal gaat wel veel verder terug. Mijn buurvrouw waar ik vroeger woonde, had haar zoon verloren in een ski-ongeval. Om de gedachte aan hem te eren had ze een schrijn gebouwd in de garage. Ze had een net gespannen en daarin alles wat aan hem herinnerde verzameld: foto’s van het gezin op vakantie, een trui die naar hem rook, speelgoed uit zijn kindertijd: de garage was een reliquiarium geworden dat bleef aangroeien. De dood was voor haar een obsessie geworden; krampachtig hield ze vast aan alles wat haar aan hem herinnerde. Hadden ze haar destijds niet gestopt, dan was het verkeerd gelopen.

In het Engels bestaat daar een woord voor: compulsive hoarding. Vitaya zendt daarover een reeks uit, Extreme Hoarding: Buried Alive – ze houden wel van een beeldende titel in Amerika. Al acht seizoenen is het enige wat ze doen mensen volgen die maniakaal alles verzamelen. In de VS zijn er gespecialiseerde psychiaters die uitsluitend hoarders behandelen. Het zijn altijd mensen die veel verloren hebben in het leven en dat proberen te compenseren door obsessief alles om zich heen te verzamelen. Ik vond dat wel een mooi beeld om het over liefde en dood te hebben.

Ben je daar niet wat jong voor?

INGHELS: Dat is een vraag die me vaker gesteld wordt. Ik vind het een beetje een domme vraag. Liefde en de dood zijn een onuitputtelijke bron van inspiratie. Leeftijd heeft daar toch niets mee te maken?

Ik vraag het omdat er een golf van authenticiteit door de Nederlandse letteren is getrokken. Tom Lanoye schreef over de dood van zijn moeder in Sprakeloos, A.F. Th. van der Heijden eerde zijn overleden zoon in Tonio, zelfs Herman Brusselmans werd persoonlijk in Watervrees tijdens een verdrinking, dat de breuk met zijn Tania behandelde.

INGHELS: Met mijn vriendin gaat alles prima. (lacht) Dit is geen requiemroman, nee. Dehandel in emotionele goederen is geen document om iemand op papier terug te roepen. Maar ik weet niet of het boek daarom minder authentiek is. Wat voor een hol modewoord is dat trouwens, authenticiteit?

Authentiek is geen synoniem van waargebeurd, maar van waarachtig. En ik denk wel dat ik een waarachtig boek heb geschreven. Ik schrijf over Alfred David, een man die zijn huis vol pinguïns heeft gestouwd en in een pinguïnpak door het leven gaat. Hij bestaat echt – je kunt hem op YouTube terugvinden. Luukas die een afscheidsbrief in de diepvries vindt, ingevroren in een blok water: dat is iets wat mijn vorige vriendin daadwerkelijk gedaan heeft. En de relatie tussen Luukas en Robin vertoont wel wat parallellen met mijn huidige relatie. Maar dat maakt het nog geen waargebeurde roman. ‘Wij zijn dat koppel toch niet, hé? zei mijn vriendin toen ze het boek gelezen had. Ik kon haar geruststellen: dit gaat niet over ons. Dit is geen boek dat over mij moest gaan, maar een boek dat over de tijd moest gaan.

Wat vertelt De handel in emotionele goederen over deze tijd?

INGHELS: We kunnen niet meer met de dood omgaan. We zijn compleet verkrampt. Als er vroeger iemand stierf, werd de overledene tot de begrafenis in huis bewaard. De rolluiken werden half gesloten. De weduwe droeg een jaar lang zwarte kleren, om aan te geven dat er iemand gestorven was. Nu wordt de dode zo snel mogelijk uit het huis verwijderd, in een gesloten kist gestopt en krijg je drie dagen rouwverlof om het te verwerken. Terwijl een overlijden nog altijd een even groot gat in iemands leven kan slaan.

We willen de dood zo ver mogelijk houden. Letterlijk. De Groenplaats, dat was ooit een kerkhof – Groenkerkhof, was de oorspronkelijke naam. Nu zijn de doden verbannen naar het Schoonselhof, ver buiten de stad. Zo ver mogelijk: het is de terminus van Tram 24. Langer de tram nemen kún je niet. We hebben de dood uit ons leven proberen te bannen.

Wist je dat je in Nederland een rouwclown kunt huren? Om de begrafenis draaglijker te maken staat er een clown aan de doodskist om de familie op te beuren. Netjes in het zwart gekleed, met een rode neus. Een beter voorbeeld van hoe fucked up we met de dood omgaan, kun je niet eens verzinnen.

INGHELS SPREEKT UIT ERVARING. SINDS ENKELE jaren organiseert hij in Antwerpen mee de Eenzame Uitvaart. Zeven dichters brengen beurtelings een laatste saluut aan mensen die zonder aanwezigheid van vrienden of familie worden begraven, met een persoonlijk gedicht.

‘De laatste was in april’, zegt Inghels. ‘Een man met een psychiatrisch verleden die, gecolloqueerd, in het ziekenhuis was overleden. Zijn vrouw wilde niet aanwezig zijn en had de rest van de familie doelbewust een andere datum en plaats doorgegeven, zodat ze niet zouden opdagen. Het was heel schrijnend – gelukkig was de familie op het laatste moment toch opgedaagd.

‘Het blijft altijd een vreemd gezicht, zo’n klein gezelschap. De hoofddrager, de dichter en ikzelf lopen achter de corbillard van de ingang van het Schoonselhof naar het perk. Twaalf minuten duurt de ceremonie – mijn tramrit naar ginder duurt langer dan de uitvaart zelf. Elke keer opnieuw vraag ik me af of het wel nodig is wat we doen. Of die persoon dat gewild zou hebben. Maar we doen tenminste wel iets. Het is een teken van medemenselijkheid. Niemand verdient het om zo begraven te worden. Het is een afschuwelijke gedachte dat dat überhaupt bestaat. En als niemand anders er iets aan doet, doen wij het.’

Is het ook een manier om poëzie betekenis te geven?

INGHELS:Het valt me op dat literatuur het eerste is waar mensen naar teruggrijpen bij een sterfgeval. Literatuur is blijkbaar toch belangrijk bij de dood.

Als er iemand sterft, komt een begrafenisondernemer naar de nabestaanden met een map voorbeelden van doodsbrieven, om een tekst te kiezen. Je zou zo’n map eens moeten bekijken. Zéér interessant. Heel veel Phil Bosmans. Toon Tellegen. Hans Andreus. Rutger Kopland. (debiteert)Ga nu maar liggen liefste in de tuin, / de lege plekken in het hoge gras, ik heb / altijd gewild dat ik dat was, een lege / plek voor iemand, om te blijven.’ Dat zijn de klassiekers. Als je bekend wil worden als dichter, moet je over de dood schrijven.

Heeft er iemand al ooit een tekst van jou gebruikt?

INGHELS: Eén keer heeft iemand gemaild of ze een gedicht mochten gebruiken. Ik vond het een heel rare tekst voor een uitvaart – ik had het zelf helemaal anders bedoeld – maar ik was wel vereerd dat hij gebruikt werd. Dat het iets betekende voor iemand, vond ik een mooie gedachte.

Je hebt de naam een geëngageerd schrijver te zijn. Literatuur die geen escapisme is, maar een antwoord op de wereld.

INGHELS: Sinds Waakzaam is dat beeld blijven hangen. Die dichtbundel ging heel nadrukkelijk over deze tijd. Ik hou er niet zo van dat je daar dan op vastgepind wordt, gewoon omdat je één bundel en drie opiniestukken voor de krant hebt geschreven.

De handel in emotionele goederen is geen geëngageerd boek. Het is niet de bedoeling om een debat over hoarding op gang te brengen of opiniestukken te schrijven over hoe we met de dood moeten omgaan. Het is wel een boek over deze tijd – je moet over het nu schrijven – maar het is geen actueel boek. Als ik een actueel boek wou schrijven, had ik het over hoarding in de cloud moeten hebben. Over hoe de floppydisks van vroeger harde schijven van terrabytes zijn geworden waarop we ons hele leven back-uppen. Charlotte De Bruyne had het daar enkele weken geleden nog over in jullie blad, over hoe we enkel nog een computer achterlaten als we sterven, volgestouwd met foto’s, dagboeken en muziek. Dát zou een actueel thema geweest zijn.

‘Ik wil geen slaapkamerpoëzie schrijven in een veranderende wereld’, zei je ten tijde van Waakzaam. Zijn dat de veranderingen waar je het dan over hebt?

INGHELS: Ga maar na: Facebook is in 2004 gestart, YouTube in 2005, de smartphone kwam op de markt in 2007, Dropbox en de andere clouddiensten in hetzelfde jaar. De laatste tien jaar is er veel veranderd.

De vraag is hoe fundamenteel die veranderingen zijn.

INGHELS: Ik vind dat ze hun impact op het dagelijkse leven niet missen. YouTube heeft de beeldcultuur veranderd. Twitter heeft de quotecultuur in het leven geroepen. Facebook is gaan bepalen hoe we naar onze vrienden en familie kijken. Facebook is voor mij zeer kenmerkend voor deze tijd. Die Timeline van Facebook is op dat vlak zeer interessant: ze willen het naslagwerk van je leven worden. Het fotoboek van al je vakanties, de tijdlijn van alle grote levensgebeurtenissen, de categorisering van al je vrienden. Dat fascineert me.

Heb je al ooit een Facebookaccount gezien van een overledene? Heel vreemd wat er daar gebeurt. Het wordt een soort rouwregister waar mensen hun laatste groet brengen in de vorm van gedeelde muziekfilmpjes, commentaren en foto’s. En in de jaren die erop volgen, gebeurt bij elke verjaardag en sterfdatum hetzelfde. Als iets zo’n impact heeft in de manier waarop we met de dood omgaan, lijkt me dat toch fundamenteel. Dus ja, als je het mij vraagt, leven wij in een veranderde wereld.

‘WE HADDEN EIGENLIJK IN DE HAAN MOETEN afspreken’, zegt hij als ik vertrek. ‘Een café hier om de hoek. Klein en volks, maar zeer aangenaam om te zitten. Ik sta er als ‘het schrijverke’ op de poef – een grotere eer zal mijn ambt niet te beurt vallen.’

Vind je het spijtig, het verdwijnen van die collectieve literaire cafécultuur?’ vraag ik.

‘Eigenlijk niet. Ik werk er graag aan mee, maar we overromantiseren die periode ook. De Pink Poets waren met veertien, maar daar zaten misschien misschien drie goede dichters tussen. Hun impact stelde ook niet zoveel voor: ze mogen zich gelukkig prijzen dat iemand dertig jaar later H.C. Pernath nog kent. Uiteindelijk overstijgt het individu altijd de groep. Ook toen al.

‘Het zal nooit meer terugkomen, daar moet je je bij neerleggen. Ik denk dat er nog nooit zo veel schrijvers in en rond Antwerpen hebben gewoond als nu. Er is de laatste jaren een zeer interessante jonge generatie dichters opgestaan, met mensen als Andy Fierens, Lies Van Gasse, Max Temmerman en Michaël Vandebril, maar iedereen is op zijn eigen eilandje bezig. De ene maakt mystieke verzen, de andere oneliners. De hang naar een groep, dat bestaat niet meer. Geheel naar de geest van de tijd zijn we een verzameling individuen geworden.’

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

‘Een rouwclown, dat verzin je toch niet?’ ‘DE MEERDERHEID VAN DE TIJD VERVLOEK IK MEZELF DAT IK BOEKEN SCHRIJF, DAT IK LIEVER IETS ANDERS ZOU DOEN. DAT MEEN IK ECHT.’ ‘ALS IETS ZO’N IMPACT ALS FACEBOOK HEEFT OP DE MANIER WAAROP WE MET DE DOOD OMGAAN, LIJKT ME DAT TOCH EEN FUNDAMENTELE VERANDERING.’ ‘DIT IS GEEN REQUIEMROMAN OVER EEN OVERLEDEN VRIENDIN OF ZO. IS MIJN BOEK DAAROM MINDER AUTHENTIEK?’ ‘WE HADDEN IN CAFÉ DE HAAN MOETEN AFSPREKEN. IK STA DAAR ALS ‘HET SCHRIJVERKE’ OP DE POEF, DE GROOTSTE EER DIE ME OOIT TE BEURT ZAL VALLEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content