LOLITA

Wellustelingen aller landen hebben zich destijds ongetwijfeld handenwringend op de lectuur van Lolita gestort, maar de roman van Vladimir Nabokov behelst zoveel meer dan een rondhuppelende deerne. Roderik Six licht één alinea uit het meesterwerk en toont aan hoe het vlees woord is geworden.

Het moet zowat het meest beruchte boek aller tijden zijn, én, in tegenstelling tot Ulysses of Het verdriet van België, ook het meest gelezen boek – stiekem onder de lakens, of in het openbaar, voorzien van een andere kaft. Rooie-oortjesmateriaal waarmee je in je puberteit indruk kon maken op klasgenoten wegens durf, en zelfs vandaag nog merk ik enige zelfopgelegde gêne wanneer ik Lolita openlijk op de trein lees – je blijft een kind van de Dutrouxgeneratie, je blijft achterdochtig speuren naar afkeurende blikken die je onverholen als pervert wegzetten.

En ja, Nabokov vond niet meteen een uitgever die het aandurfde, en ja, de eerste editie verscheen in 1955 bij het Parijse Olympia Press, een huis dat toen vooral bekend stond voor zijn pornografische uitgaven, en ja, Lolita werd in meerdere landen verboden, en ja, de Britse uitgave nekte de politieke carrière van uitgever Nigel Nicolson, wiens initialen ongetwijfeld een glimlach op Nabokovs gezicht getoverd hebben. Maar ook: de schandaalsfeer krikte de verkoop drastisch op. Toen Lolita drie jaar later eindelijk op de Amerikaanse markt kwam, haalde het boek binnen de drie weken meer dan 100.000 verkochte exemplaren. Vladimir Nabokov kon eindelijk van zijn pen leven, en hoewel zijn Lolita ondertussen tot een van de grootste literaire meesterwerken aller tijden wordt gerekend, blijft de Amerikaanse Rus – of de Russische Amerikaans – voor de goegemeente altijd de auteur van die ene foute pedoroman.

Dat is jammer. Niet alleen omdat de rest van Nabokovs indrukwekkende oeuvre horden lezers verdient, maar ook omdat Lolita zoveel rijker is dan het doorbroken taboe, zoveel meer dan het verhaaltje van de botergeile Humbert Humbert die als een blok voor de nymf Lolita valt. Verhaaltje – let op het verkleinwoord – want welbeschouwd is de plot zo dun als een zomerjurkje. De aristocratische intellectueel Humbert die altijd al een zwak heeft gehad voor jongere dames, belandt na enkele ongelukkige Europese omzwervingen in het lieflijke Amerikaanse dorpje Ramsdale, waar hij intrekt bij de verse weduwe Charlotte Haze en haar twaalfjarige dochter Dolores. Humbert ziet zijn duivelse kans schoon en huwt Charlotte, die kort daarna gelukkig overlijdt, zodat Humbert vrij spel krijgt met zijn Dolly, die – het moet gezegd – maar al te welwillend ingaat op zijn avances. Samen vertrekken ze op een roadtrip langs Amerikaanse wegen, enkel onderbroken door een kort intermezzo: Lolita gaat even op een meisjesschool, zij het zeer tegen haar zin, en ze overtuigt haar monsterlijke minnaar om de reis verder te zetten. In het laatste deel weet Humbert zich achtervolgd door een rivaal en plots verdwijnt de wispelturige en soms ronduit vervelende Lolita met de noorderzon. Humbert vermoedt de inmenging van een tweede cavalier en probeert het koppel op te jagen maar ziet Lolita pas jaren later terug. Humbert ontfutselt haar alsnog de naam van haar ontvoerder, spoort hem op en neemt wraak.

Wie een oogje dichtknijpt voor de stuitende minderjarigheid van Dolores, krijgt een klassiek verhaal van twee minnaars op de vlucht met een ridderlijk duel als slotnoot. Liefhebbers van het betere erotische werk zitten na lectuur op nog even droog zaad en wie in de achtervolgingsscènes enige spanning hoopt te ontdekken, komt ook van een kale reis terug. Eerlijk gezegd: er schort naar hedendaagse plotgedreven maatstaven wel wat aan Lolita. Het tweede deel is slordig en vaak lijkt Nabokov zelf wat op de dool, alsof hij niet goed weet wat aan te vangen met zijn vluchtende hoofdpersonages.

Maar waar schuilt de literaire waarde dan? Waar flonkert Nabokovs genie?

In de zinnen. Harry Mulisch noemde Nabokov ooit een zinnenbouwer – en typeerde zichzelf meteen meer als een oeuvrebouwer. Gelijk had hij. Nabokovs stijl en alineaopbouw is ronduit meesterlijk. Kijk maar hoe Humbert Humbert in hoofdstuk twee zijn ouders introduceert:

‘Ik ben geboren in 1910, in Parijs. Mijn vader was een milde, zorgeloze man, een ratjetoe van raciale genen: Zwitsers staatsburger, van gemengd Frans-Oostenrijkse afkomst, met een vleugje Donau in zijn aderen. Ik laat zo dadelijk een aantal fraaie, glanzend blauwe prentbriefkaarten rondgaan. Hij bezat een luxehotel aan de Rivièra. Zijn vader en twee grootvaders hadden respectievelijk gehandeld in wijn, juwelen en zijde. Hij trouwde op zijn dertigste met een Engels meisje, dochter van Jerome Dunn, de alpinist, en kleindochter van twee anglicaanse priesters uit Dorset, deskundigen op duistere terreinen – respectievelijk paleopedologie en eolusharpen. Mijn zeer fotogenieke moeder kwam om bij een zonderling ongeluk (picknick, bliksem) toen ik drie was, en behoudens een warme holte in het donkerste verleden, leeft er niets meer van haar voort in de kommen en dalen van het geheugen, waarover, als u mijn stijl nog kunt uitstaan (ik schrijf onder observatie), de zon van mijn kindertijd was ondergegaan: u kent allen vast die geurige restanten van de dag die, samen met de muggen, om een heg in bloei hangen of waar opeens de wandelaar in doordringt en doorheen loopt aan de voet van een heuvel, in de zomeravondschemer; een donzige warmte, gouden muggen.’

HET IS EEN PERFECTE, MEERLAGIGE ALINEA, ZO TYPEREND VOOR Nabokov. Let op het thema van stijgen en dalen: slalommend langs Zwitserse bergflanken en dan scherend over de Donau tot aan de warme Franse kust – een thema dat hij verinnerlijkt, op zijn weifelachtige geheugen betrekt en ten slotte herhaalt in op en neer dansende muggen aan de voet van een heuvel. Of op het wervelend kleurgebruik: wit besneeuwde bergtoppen, koel blauw rivierwater, donkere Engelse aardlagen in brandend fel contrast met een stralende zon op een zomerdag. Of de verdoken weerselementen: een eolusharp is een windharp en Humbert werd niet toevallig in dat specifieke jaar in Parijs geboren – in 1910 ging de stad (de líchtstad) gebukt onder zware overstromingen en zo lijkt de protagonist letterlijk aangespoeld, op de aarde geworpen in een golf van vruchtwater.

Maar het opvallendst is de introductie van de fotografie. Eerst zijdelings, in de rare prentbriefkaartenzin, en verderop beklemtoont Nabokov de fotogenieke kwaliteit van zijn moeder. Haar dood, laconiek tussen haakjes gezet, moet zowat de kortste sterfscène uit de wereldliteratuur zijn, maar hoe geniaal herhaalt hij de magnesiumflits die bij de eerste foto’s handmatig tot ontsteking werd gebracht. Alsof de hemel zelf een snapshot van zijn moeder nam. Tel daarbij het prachtige binnenrijm – in het Engels (picnic, lightning) nog geslaagder – en je blijft als lezer verbluft achter bij zoveel bondige genialiteit.

De foto als verdubbeling van de werkelijkheid, of een schimmige, onbetrouwbare afbeelding van die werkelijkheid, sluit aan bij een ander leidmotief in Lolita: dat van de weerspiegeling. Al in bovenstaande alinea gooit Nabokov het als tussenwerpsel in de zin – ‘Ik schrijf onder observatie’ – waarmee hij meteen een extra toeschouwer oproept, een voyeur die nauwkeurig toekijkt hoe Humbert zijn bekentenis neerpent, een weerspiegeling van ons, de lezer.

Nabokov strooit in de daaropvolgende hoofdstukken kwistig met de spiegeleffecten. Alleen al de dubbele naam, Humbert Humbert, maar ook de H-herhaling in de naam van Harold Haze, de overleden man van Charlotte, of de merknaam van het notitieboekje – Blank, Blank – waarin hij zijn geheim dagboek bijhoudt, en, subtieler, de reflectie van Humbert in de zonnebril van Lolita wanneer hij haar voor het eerst ontmoet. Het meer waar Humbert denkt zijn eerste verleidingspoging te wagen, heet Our Glass Lake, als een gigantische glazen spiegel in het landschap, maar later snapt hij dat hij de naam verkeerd begrepen heeft: Hourglass Lake heet de plek echt. Ook niet toevallig, natuurlijk. Lolita dreigt hem op dat moment van inzicht te ontglippen omdat Charlotte haar dochter naar een kostschool wil sturen. De tijd dringt, Humbert moet actie ondernemen voor de laatste zandkorrel valt.

Al die guitige spiegelspelletjes zijn in wezen één grote voorafspiegeling van de latere paranoia die Humbert zal voelen, wanneer hij vreest dat hij achtervolgd wordt door Lolita’s mysterieuze minnaar, die op een beleefde afstand in zijn achteruitkijkspiegel blijft opdoemen. Die rivaal lijkt zo hard op Humbert – een loketbediende noemt hem zelfs zijn broer – dat je vermoedt dat hij zijn eigen geest achternaloopt, dat hier sprake is van een doppelgänger, dat zijn schuldgevoel een menselijke vorm heeft aangenomen, enkel om Humbert te kwellen. Die onrust schuilt ook in het meanderende slotstuk van die ene alinea: in plaats van de pastorale scène in alle vrede af te sluiten, komt er nog een vreemde wandelaar vanuit de struiken door het beeld gebanjerd – je weet als lezer niet goed wat je met die rustverstoorder aan moet, waarom komt daar nu nog iemand uit het struikgewas tevoorschijn? Net zoals Humbert later zijn arcadia verpletterd zal zien, stampt hier, helemaal in het begin van de roman, een woesteling met grove schoen de bloembedden kapot.

Een mateloos fascinerende alinea. Lolita bulkt van dergelijke slimme zinnen vol woordspelletjes, binnenrijmen en ritmische hoogstandjes, en dan hebben we het nog niet over de vele referenties naar Edgar Allan Poe, Ernest Hemingway, Arthur Rimbaud of James Joyce gehad. Juist dat maakt Lolita tot een grandioze literaire speeltuin. Dat daar toevallig een wellustige nymf in ronddartelt, is eerder bijkomstig, maar zonder haar zou Nabokov nooit zoveel bezoekers gelokt hebben. Ons zwak voor verboden fruit, de voyeur die in ons allen schuilt – Nabokov misbruikt handig de duivel die onze ziel woelt om ons een tomeloze woordenschoonheid op te lepelen.

LIEFHEBBERS VAN HET BETERE EROTISCHE WERK ZITTEN NA LECTUUR OP NOG EVEN DROOG ZAAD, ER SCHORT NAAR HEDENDAAGSE PLOTGEDREVEN MAATSTAVEN WEL WAT AAN LOLITA, EN VAAK LIJKT NABOKOV ZELF WAT OP DE DOOL. WAAR FLONKERT HET GENIE DAN?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content