Je hebt van die acteurs die bij elkaar passen als de twee helften van een kokosnoot, die elkaar aanvullen en verheffen. Johan Heldenbergh en Titus De Voogdt is zo’n paar. De ene groot, massief, luid, met steil haar en overlopend van goede raad; de andere klein, springerig, lichtjes opdringerig, met nu kortgeknipt krulhaar. ‘De eerste keer was het baf erop. De vonk sloeg over.’

Door Tine Hens foto charlie de keersmaecker

‘MARIA EEUWIGDURENDE BIJSTAND/MARIE TOUTE ASSISTANCE’

VAN 1 TOT 4 EN VAN 8 TOT 11 DECEMBER IN THEATER ZUIDPOOL IN ANTWERPEN, daarna op tournee. MEER INFO: WWW.DASTHEATER.BE

Het was Arne Sierens die hen samenbracht in Mijn Blackie. ‘Het klikte gewoon. We hadden een scène samen die we lang na Mijn Blackie te pas en te onpas zijn blijven spelen. Op restaurant of op café, er moest maar iemand een zin zeggen die in die scène voorkomt of we waren vertrokken. Blackie was een voorstelling naar ons hart.’ Later bracht Felix Van Groeningen hen samen in Steve+Sky als de verlamde uitbater van een hoerenkast en de verliefde kruimeldief. Nu zijn ze opnieuw bij Sierens beland in diens Maria Eeuwigdurende Bijstand/Marie Toute Assistance dat ze met Sierens en medeactrice Marijke Pinnoy creëerden. Alledrie zijn het mensen op de dool, op zoek naar een houvast. Titus is Michel die mank achterbleef na een duikongeval; Johan is Gabriël die erg diep in de put zit, en Marijke brengt verlichting voor anderen als cliniclown, maar leidt zelf een weinig verlicht bestaan. ‘Voor een keer wilden we onze eeuwige relatie doorbreken waarin Johan de paternalistische betweter is en ik de jonge, roekeloze snotneus ben’, zegt De Voogdt. ‘Even hebben we het geprobeerd. Ik had een leidinggevende functie in het bedrijf waarin Johan ook werkt. De leidinggevende functie is overeind gebleven, maar Johan heeft toch weer de overhand gehaald. Dat paternalisme is sterker dan hemzelf.’

‘Maria Eeuwigdurende Bijstand’, maar ook ‘Steve+Sky’, is voor een groot deel uit improvisatie ontstaan. Is het dat wat jullie bindt? Meedenken en meebouwen aan een voorstelling of film en niet zo maar reproduceren?

Titus De Voogdt: Ik weet niet beter. Ik heb altijd met Arne gewerkt. Een keer heb ik zelf iets gemaakt voor kinder- en jongerentheater Bronks. Ik zou me geen raad weten als ze me een tekst in de schoot werpen en zeggen: ‘Dit is ‘m, speel ‘m maar’. Misschien is dat net mijn grote gebrek. Ik heb geen opleiding gehad als acteur. In wezen ben ik een gediplomeerd beeldhouwer die zich nu amuseert als acteur. In tegenstelling tot Johan die hiervoor gestudeerd heeft.’

Johan Heldenbergh: Arne heeft van mij een acteur gemaakt. Ik kwam uit de superproductie Ten Oorlog met de beste theatertekst ooit, de beste cast ooit, met alles het beste van het beste, maar ik stond op het punt om ermee te kappen. Ik vond er niets aan. Het is pas door met Arne aan Mijn Blackie te werken dat ik mijn autonomie als acteur ontdekt heb, dat ik ontdekt heb dat ik helemaal niet zo zenuwachtig hoefde te zijn. Als acteur maak je namelijk zelf je personage en daar heeft niemand iets mee te maken. Zelfs een demonische regisseur niet. Jij bent de vertegenwoordiger van je personage. Daardoor heb ik weer plezier in het spelen gevonden, ik werd zekerder op scène, was meer bezig met wat ik stond te vertellen dan met hoe dat dan wel moest. Dat neem ik allemaal mee als ik nu een repertoiretekst speel. Ik ben niet meer iemand die heilig met teksten omgaat. Tenzij met een Racine op rijm en in jamben, dan zit het plezier erin om dat toch van jou te maken.

De Voogdt: Repertoire heb ik nog nooit gespeeld, dus daar heb ik geen ervaring mee. Maar als ik eens ergens een gastrol speel en ze duwen me een tekst in mijn handen is ‘Wat kan ik eraan veranderen?’ het eerste wat ik denk. Niet om moeilijk te doen of omdat ik denk dat ik het beter kan dan die schrijver, maar gewoon omdat ik pas kan spelen als een tekst op mijn gebit past. Als ik de vrijheid krijg om tegen een tekst te schoppen, om er deuken in te maken, dan speel ik graag. Anders hoeft het niet zo nodig voor mij.

Heldenbergh: Mensen zullen waarschijnlijk zeggen: ‘Jaja, zo is het gemakkelijk. Je trekt je nergens iets van aan en doet je zin.’ Zo eenvoudig is het niet. Het gaat erom dat je je vrijheid durft te nemen, dat je durft te improviseren, dat je durft op je bek te gaan. Ik heb mensen al zien stuntelen bij Arne omdat ze met dat grote ‘niet weten’ niet overweg konden. Voor deze voorstelling lag er niets op tafel. Arne overlaadde ons met informatie: met films die we moesten zien, met foto’s, met boeken. Over waar we heen gingen of wat we moesten zoeken, tastten we in het duister. Op basis van foto’s of scènes uit films begonnen we te improviseren en personages te vormen. Arne is er een meester in om uit die veelheid draden te trekken die ergens heen leiden, die een verhaal vertellen. Er waren momenten waarop ik dacht: verdomme, deed ik maar weer repertoire. Het zijn de momenten waarop je het niet ziet, waarop je geen inspiratie hebt en waarop je merkt dat de andere personages verder groeien terwijl jij wat ter plaatse blijft trappelen. Arne panikeert dan niet. Hij geeft vertrouwen en op de ene of andere onverklaarbare manier pik je altijd weer aan. Om zo te spelen, heb je talent nodig. Daar moeten we niet onnozel over doen. Titus zegt nu: ik weet niet beter. Maar Titus is een zeer goede acteur.

Hoe ben je vanuit beeldhouwen eigenlijk in theater en film beland?

De Voogdt: Lang geleden heb ik een rol gespeeld in Tv Tam Tam, dat was schooltelevisie en ik vond dat zeer fijn. Later kwam ik per toeval bij Eric De Volder terecht. De zoon van Marijke Pinnoy – nog steeds een van mijn beste vrienden, trouwens – had in een van zijn stukken een minuscuul figurantenrolletje. Hij moest opkomen en weer afgaan. Op een dag kon hij niet en hij vroeg of ik het van hem wou overnemen. Het was zo plezant dat ik het wilde blijven doen en zo maakten ze er in het script tweelingbroers van die even opkwamen en weer afgingen. De hele voorstelling zaten wij in de coulissen te kijken. Ik begreep er niets van. Voor mij waren dat vijf zotten op een podium, maar ik genoot intens van de sfeer en het plezier dat die mensen hadden. Daarna kwam Bernadetje van Arne en Alain Platel en ben ik bij Arne blijven spelen. Tussendoor deed ik een kortfilm en plots zelfs twee films: Steve+Sky en Anyway the wind blows. Ik weet niet wat het volgende wordt. Ik weet ook niet of dat acteren wel echt iets voor mij is. Ik doe het graag, omdat ik graag speel. Meer is het niet. Ik heb me ooit ingeschreven voor het toelatingsexamen van de Studio. Twee uur hebben ze mij daar gehouden. Waarschijnlijk vroegen ze zich af wat ik daar in godsnaam deed. Achteraf gezien is het maar best dat ze me niet gehouden hebben. Ik denk niet dat het voor mij de juiste omgeving was om me te stimuleren. Ik ben opgegroeid met improviseren. Op bevel pakweg een cactus spelen, is niets voor mij. Dan blokkeer ik. Ik gebruik mijn eigen taal. Het waren ongetwijfeld de eerste dingen die ze zouden bijschaven. Waardoor ik al mijn natuurlijkheid zou verliezen en bijgevolg al mijn plezier. Ik zie me ook niet mijn leven lang van de ene voorstelling in de andere film rollen. Daarvoor hou ik te veel van te veel andere dingen. Ik geniet ervan om met mijn handen te werken. Ik heb voor beeldhouwer gestudeerd, zonder ooit de gedachte te hebben dat ik een beeldhouwer ben. Ik maak dingen. Badkamers, bijvoorbeeld. Ik merk dat ik in functionele dingen iets kunstzinnigs kan zien. Al vraag ik me soms wel af of dat zaken zijn waarmee je een toekomst uitbouwt.

Hoe bedoel je?

De Voogdt: Tja, er zal een tijd komen dat ik een huis moet afbetalen, een auto, dat ik voor eten moet zorgen voor mijn kinderen. Zal me dat lukken met het theater en de films die ik wil maken en met mijn knutselen? Ik ben goed bezig als acteur, maar ik ben bang om dingen te moeten doen die ik niet graag doe. Tot nu heb ik nooit compromissen moeten sluiten. Neem nu Any way the wind blows. Jonas en ik logeerden bij Tom Barman. ’s Avonds namen we onze tekst door. Maar hij schreef in het Antwerps en wij spraken Gents. Dat werkte niet. ‘Oké’, zei hij. ‘Ik schrijf in het Gents.’ Met dat herschrijven is er een totaal nieuwe scène ontstaan die we de volgende dag hebben opgenomen. Dat is fantastisch. Daar doe je het voor. Ik wil mezelf niet verkopen, ik wil geen serie op tv doen omdat ik het geld nodig heb, maar ik weet ook niet of ik altijd mensen zal ontmoeten waarmee het fijn werken is, waarmee je op dezelfde golflengte zit en waarmee je iets kunt maken waar je echt achter staat. Ik heb niet veel vertrouwen in het huidige film-, televisie- en theaterlandschap.

Johan, heb jij die compromissen moeten maken? Als stamvader van een gezin van drie kinderen?

Heldenbergh: Ik heb waanzinnig veel geluk gehad. Tot nu heb ik altijd dingen gedaan waarin ik mezelf kon terugvinden, een gastrol hier en daar niet te na gesproken. Ik en begonnen in Ons Geluk. Misschien frons je nu je wenkbrauwen, maar dat boek is steengoed. Ik was daar compleet ondersteboven van en wou dat met mijn hele hart en ziel doen, tot je in zo’n serie gedropt wordt. Ik had er niet bij stilgestaan wat zo’n superproductie betekende. Ik kwam van school, verheugde me in al mijn naïviteit op de gesprekken en de discussies over de tekst. Niets van. Er was geen tijd, het geld was beperkt, en er werd niet van je verwacht er au fond mee bezig te zijn. Ik zou dolgraag weer een goede tv-serie doen. De vraag is alleen: welke? En vooral: wie staat het acteurs toe om mee te denken? Ik weet dat de mensen daar niet op staan te wachten. Waarom geen flikkenserie op een andere manier? Het kan een ongelooflijke manier zijn om het ergens over te hebben. Daarvoor zou ik me willen engageren, maar dat engagement zal het vlotte werk misschien wat bemoeilijken en sommige mensen tegen de borst stuiten. Tja, en daar wringt de schoen natuurlijk.

Het was een vies woord, maatschappelijk engagement, maar als ik jullie manier van werken bekijk, is het voor jullie tussen de regels door ongemeen belangrijk. Johan, in jouw solovoorstelling ‘Massis the musical’ schreeuw je die behoefte aan sociale betrokkenheid letterlijk uit.

Heldenbergh: Het is taboe geworden, het is verkeerd, sinds het foute vormingstheater van de jaren zeventig het definitief gebrandmerkt heeft. Toch voel ik bij jonge makers dat ze er steeds meer mee bezig zijn, om los van pamfletten en duidelijke statements iets over de maatschappij van nu te vertellen. Ze zoeken naar manieren en kaders om over de groeiende angst en het woekerende onbegrip om ons heen hun zegje te doen.

De Voogdt: Je moet heel voorzichtig zijn met dat engagement. Je vervalt te snel in opgeheven vingers. In wat wij nu spelen, Maria Eeuwigdurende Bijstand, zit op het eerste gezicht weinig maatschappijkritiek. We wilden dat het iets van een circus had, geïnspireerd door de film Songs from the Second Floor van de Zweed Roy Andersson, maar als je de tekst leest en als je het wil horen, bulkt het natuurlijk van de sociale schetsen. Het speelt zich af in de kelders van een winkelcentrum. Het centrum staat symbool voor de kapitalistische wereld waarin de mensen wegvluchten die bijstand nodig hebben, ze steken zich weg, verstoppen zich. Er wordt gesneerd naar het Vlaams Blok, we hebben het over hygiëne, het gaat over mensen die gebroken zijn door het leven en verworpen door de maatschappij en niets anders hebben dan samen te kruipen in een kelder. Zonder dat we prekerig oreren: heb medelijden of wees lief voor elkaar, onze personages schreeuwen het onderhuids wel uit.

Heldenbergh: We zijn ook bewust bezig geweest met het maken van een schone, hoopvolle voorstelling. Alles is hard. Het ijs is hard. Het licht is hard. De personages zijn hard voor elkaar, maar we wilden mensen ook kracht en energie geven. Kijk, onlangs is een kennis van mij uit het raam gesprongen. Uit eenzaamheid. Ik sta Massis te spelen: een mens die zich van kant heeft gemaakt uit eenzaamheid. Ik hoop dat mensen buiten gaan met een alerter gevoel. Dat ze beter kijken naar wat er om hen heen gebeurt, in hun omgeving. Stel je voor dat je met een simpel ding als een toneelstukje mensen tijdelijk of gedurende de rest van hun leven zwak en aandachtig en ontvankelijk kunt maken. Dat zou toch fantastisch zijn? Natuurlijk zit daar een hoop narcisme in. En toch, daarvoor doe je het.

Kun je daarin blijven geloven?

Heldenbergh: Neen. Er gaat geen maand voorbij of ik bedenk wel een job die ik wil doen als ik stop met theater. Ik ga er gewoon vanuit dat ik het ooit moe word. Toch doe ik voort en merk ik vooral dat ik steeds beter word. Dat ik steeds duidelijker mijn weg vind. Het is allemaal erg tegenstrijdig. Je kunt je ongelooflijk hard afvragen: Waar ben ik in godsnaam mee bezig. Waarom doe ik het? Is het werkelijk vanwege die vijfde primaire behoefte? (seks; nvdr.) Waarom zou het? Ik ben tien jaar met iemand samen, heb drie kinderen, zijn er echt geen betere manieren om bevestiging te vinden. Is drie kinderen hebben al niet voldoende bevestiging? Aan de andere kant blijf je altijd wel met een ei zitten. Noem het een kunstenaarshart, hoewel ik wreed benauwd ben van mensen die iets al te snel kunst noemen. Het is een métier, het is wat ik doe en wat ik blijkbaar steeds beter kan. En tegelijk is het het schoonste beroep van de wereld. We zitten hier nu, drinken een koffie, straks spelen we, drinken we een paar pintjes en gaan we slapen.

Als ik een rode draad mag trekken in jullie samen spelen, zie ik een lichte hang naar het flamboyant marginale met een vettig Gents accent.

De Voogdt: Ik ben altijd een showmanneke geweest, zo’n haantje de voorste. Dat zit er voor een groot stuk wel in.

Heldenbergh: We stappen uit de bus in Den Bosch. Titus als eerste, ik als derde. Ik hoor gefluit boven me. Ik kijk omhoog en zie Titus in een lantaarnpaal hangen. Dat is Titus. Altijd prikkelen, altijd uitdagen. Haantjesgedrag is hem niet vreemd. Hij: ‘Hoeveel geef je me om van die brug te springen?’ Ik, bezorgd: ‘ Allez Titus, doe dat niet, ge gaat dood zijn.’

De Voogdt: Er is zo’n vechtspel van Nintendo waarbij elk poppeke zijn eigen kwaliteiten heeft. De ene is lenig, de andere is sterk en nog een andere kan schieten. Zo is het ook bij ons. We vullen elkaar aan. We kunnen elkaar ook aan, maar er zijn momenten waarop ik weet dat Johan een tekst sneller doorheeft. Ik ben een intuïtieve speler. Ik moet voelen wat ik speel, anders lukt het niet. En dat Gentse? Eigenlijk is dat niet belangrijk. Er zijn theaterwetenschappers die daar boeken over schrijven, maar wij spreken zoals we spreken en we houden van ons idioom. We zeggen liever vört in plaats van smerig. Als ik merk dat iemand zijn accent wegsteekt achter een taal die enkel Martine Tanghe beheerst, geloof ik hem niet meer.

Is dat Gentse ook een manier van kijken?

Heldenbergh: Gent is altijd een arme stad geweest. Gent heeft niet de boulevards van Antwerpen, Gent was een stad van arme wijken. Dat is een verschil en dat verklaart die voorkeur voor kleurrijke, lichtjes marginale figuren voor een stuk. Ik hou ook van dat soort mensen. Het is mijn milieu. Met Massis heb ik bewust de parochiezalen opgezocht om die mensen tegen te komen, om hen naar het theater te sleuren. Ik weet dat ze naar Steve+Sky zijn gaan kijken omdat ik, Johanneke, erin meespeelde. Ze hebben ervan genoten. Vooral van de scènes met de moto’s. Misschien is Gent wel iets theatraler. We durven extreem te gaan. Zonder dat het zijn menselijkheid verliest.

De Voogdt: De personages die we neerzetten passen niet in het echte, gewone leven. Daarvoor zijn ze te grotesk, maar als je ze bij elkaar zet, zie je hun emoties en hun menselijkheid. Het is zoals met die film, Monsters Inc. , het zijn pluizige beesten en toch zit je te wenen.

Heldenbergh: Het is het plezier van het verkleden. Ik heb ook altijd een ander uiterlijk. Nu heb ik weer zwart haar. Het is een goed excuus om het te mogen doen, om eens een snor te hebben, bijvoorbeeld.

De Voogdt: Drie maanden heb ik gespaard voor mijn snorretje in Steve+Sky. Heel Gent lachte me uit.

Heldenbergh: Ik kijk uit naar de rol waarvoor ik een neuspiercing mag laten zetten.

En wij met jou.

Tine Hens

‘Acteren is het schoonste beroep van de wereld. We zitten hier, drinken een koffie, straks spelen we, drinken we een paar pintjes en gaan we slapen.’ (Johan Heldenbergh)

‘Als ik merk dat iemand zijn accent wegsteekt achter een taal die enkel Martine Tanghe beheerst, geloof ik hem niet meer.’ (Titus De voogdt)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content