LIEFDESDOOD

Aan het firmament vol geweld en drugmisbruik dat A. F. Th. van der Heijdens romancyclus De tandeloze tijd in feite is, schittert een nieuwe ster: Kwaadschiks.

Het is 2008. Nico Dorlas, zoon van een stofzuigerverkoper, heeft het in het leven niet slecht gedaan. Hij is 47, senior writer voor een reclamebureau en deel van een leuk gezinnetje, samen met Desy en stiefzoon Hemmo. Of lijkt dat maar zo? Achter die façade verbergt Nico het een en ander. Zo is hij een onverbeterlijke alcoholist, die ’s ochtends opstaat met een dubbele wodka ‘omdat hij niet graag ontbijt op een nuchtere maag’. Op zijn werk komt hij amper nog aan enige creativiteit toe, waardoor hij eerder als onkostenbron dan als werknemer wordt gezien. Met Desy en Hemmo leeft hij op gespannen voet. En dan is er nog die kwalijke zaak van seksueel geweld die hem blijft achtervolgen.

In de proloog van Kwaadschiks, het meer dan duizend bladzijden dikke zesde deel van De tandeloze tijd treffen we Nico op het politiebureau. Mondjesmaat kom je te weten dat er in de buurt van het Amsterdamse Concertgebouw een huis in de lucht is gegaan, dat daarbij een dode is gevallen en dat Nico verdachte nummer één is. Hij lijdt immers aan slaapapneu, waardoor hij per nacht een keer of honderd dreigt te stikken. Om daaraan te verhelpen, heeft hij een speciaal masker dat lucht in zijn longen blaast. Nico zou zijn masker omgebouwd hebben tot een bom. Zelf zwijgt hij daarover als een graf.

Voor wie de eerdere delen van De tandeloze tijd gelezen heeft – trouwens geen voorwaarde om van Kwaadschiks te kunnen genieten – zal Nico’s advocaat een oude bekende blijken: Ernst Quispel, Nederlands succesvolste strafpleiter, die de hoofdrol speelde in Advocaat van de hanen, deel vier van de cyclus. Van der Heijden typeert hem als de man die trots is op zijn ‘zijderoute’, die hij zelf ook wel eens de ‘vingerafdruk van God’ noemt: de eindeloze reeks vrouwenslipjes die hij heeft uitgetrokken op zijn weg van De Pijp, via het Concertgebouw en het Rijksmuseum naar het Leidseplein.

Wie dacht dat hij na Richard Yates’ Revolutionary Road en Edward Albees Who’s Afraid of Virginia Woolf? niets meer te leren had over de pijnkerker die de relatie tussen twee voormalige geliefden kan zijn, moet er Kwaadschiks toch maar eens bij nemen. Nico en Desy hanteren hun woorden als messen. Wanneer ze in elkaars buurt verkeren en Desy Nico op zijn falende mannelijkheid door zijn gezuip wijst, maar ook wanneer ze niet bij elkaar zijn. Dan sturen ze elkaar ‘ruziezoekertjes’, mails waarin ze de ander op zijn of haar karakter- en gedragsfouten wijzen.

Enerzijds is Kwaadschiks Van der Heijdens versie van een misdaadroman, maar veel belangrijker is het plezier dat je beleeft aan de eindeloze uitweidingen in deze roman, die een typevoorbeeld is van waar het de schrijver in De tandeloze tijd om te doen is: tonen dat het leven ook in de breedte beschreven kan worden en niet alleen in de lengte, zoals de meeste romans doen. ‘Alle grote verhalen vinden hun weg naar de kunst’, lees je in Kwaadschiks. Wat Van der Heijden toont, is dat alle grote verhalen eerst uit kleine gegroeid zijn. Op zich gaat deze roman immers over een dronkaard die overgaat tot huiselijk geweld, begint te flippen en daarvoor moet boeten. Van der Heijden schenkt dat verhaal universele proporties door het in te bedden in een idioom van liefde, overspel, geweld, wraak en vergelding. Als was het een Griekse tragedie, of misschien wel een Duitse, want Nico droomt slechts van één ding: de ultieme Liebestod samen met Desy.

KWAADSCHIKS *****

A.F.Th. van der Heijden, De Bezige Bij, 1283 blz., ? 29,99.

MARNIX VERPLANCKE

CENTRALE ZINNEN ‘Bij elk mes is wel een stukje te vinden dat scherper is dan de rest van het lemmet. Die vlijmscherpe zes, zeven millimeter net tussen twee bramen in. Daar moet geleefd worden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content