LICHT, CAMERA, DEVOTIE!

Hollywood een vrijdenkend Walhalla? Wees daar maar niet zo zeker van. De Amerikaanse filmindustrie heeft een lange traditie van vrome Bijbelse epossen, die teruggaat naar de vroegste dagen van het medium. Beminde parochianen, zet u schrap voor een korte geschiedenis van de Bijbelfilm, in vijf hoofdstukken.

IN DEN BEGINNE… DE STILLE FILM: THE TEN COMMANDMENTS

Aangezien de Bijbel bulkt van rechtenvrije, simpele en spectaculaire verhalen over goed en kwaad duurde het niet lang vooraleer Hollywood de religieuze toer op ging. Een van de eerste Bijbelfilms werd al in 1903 gemaakt, Moses in the Bullrushes. Het ging blijkbaar aan een behoorlijk tempo destijds: vóór 1910 verschenen er minstens vijf films over Mozes en vier over Samson en Delila. Cecil B. DeMille zette in 1923 de kers op de taart met zijn eerste versie van The Ten Commandments. Zijn eigen kitscherige remake uit 1956 is bekender, maar de stille versie was een weergaloos spektakel: een en al melodrama en sensatie. Het enige wat eraan ontbrak, was Charlton Heston in zijn meest declamatorische modus.

HET CURIOSUM UIT HET INTERBELLUM: THE GREEN PASTURES

Met de financiële crisis van de jaren dertig werden dergelijke megaproducties zeldzamer, maar in de kerkers van de filmgeschiedenis vind je altijd wat. Het verhaal van The Green Pastures (1936) klinkt op zich niet zo vreemd: in een catecheseles krijgt een groepje kinderen verschillende verhalen uit het Oude Testament te horen, die dan in scène worden gezet. De twist is dat de film een all-black cast heeft: God zelf (ook bekend als De Lawd) en alle anderen zijn hier stuk voor stuk Afro-Amerikanen. De film rijgt de clichés over onderdanige zwarten die gebroken Engels spreken aan elkaar, waardoor hijeen van de meest hallucinante voorbeelden van casual racisme in de filmgeschiedenis werd.

HET EINDE VAN DE PEPLUM: THE BIBLE

In de jaren vijftig probeerde de cinema de concurrentie van de tv te counteren met technicolor, breedbeeld, stereogeluid en véél spektakel. Dit waren de hoogdagen van het Bijbelse epos, met megafilms als Ben-Hur (1959), The Robe (1953) en Quo vadis (1951). Maar medio jaren zestig was de fun voorbij: de tegencultuur kwam op gang en mensen hadden minder behoefte aan plechtstatige epossen. Atheïst John Huston maakte in 1966 The Bible: In the Beginning…, waarin hij zelf Noah vertolkte. Het werd een houterige film, met een onwennige episodestructuur. Rond die tijd flopten ook enkele andere sandalenspektakels – denk aan Cleopatra (1964) en The Greatest Story Ever Told (1965) – waardoor de filmwereld het genre even liet voor wat het was.

DE VERRIJZENIS: THE PASSION OF THE CHRIST

Mel Gibson reanimeerde de religieuze cinema met zijn gestoorde Jezusfilm The Passion of the Christ (2004). De Heiland wordt daarin zodanig gegeseld en tot pulp geslagen dat zijn kruisiging zowaar een verlossing lijkt. Indien niet voor hem, dan toch voor de kijker. Het volk ging in drommen kijken. Tien jaar later is het nog steeds dankzij het commerciële succes van deze film dat projecten zoals Noah het groene licht kunnen krijgen. Wat ook helpt: de tv-serie The Bible (2013), een veilig orthodoxe verfilming van het Goede Boek, haalde in Amerika alvast zo’n hoge kijkcijfers dat de afleveringen over het levensverhaal van Jezus achteraf opnieuw werden gemonteerd en uitgebracht als de film Son of God, die inmiddels een lucratieve verrassingshit is gebleken.

DE TOEKOMST: EXODUS

Later dit jaar brengt Brits epenmeester Ridley Scott zijn Mozesfilm Exodus uit, met Christian Bale in de hoofdrol. En volgend jaar is het de beurt aan Mary, een biopicover de moeder van Jezus van Nazareth, met Ben Kingsley als Herodes. Ondertussen zijn er ook geruchten over andere projecten – Will Smith zou een Kaïn en Abel-film willen maken, Brad Pitt zou Pontius Pilatus willen spelen – maar of die er ooit komen, hangt voor een groot deel af van hoe de God van de box office Noah en Exodus gezind is.

(D.V.D.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content