Aan Louis Malle (1932-1995) valt in november nauwelijks te ontsnappen. Het Brussels Filmmuseum brengt de hele maand lang een retrospectieve, terwijl zijn doorbraakfilm ‘Ascenseur pour l’Echafaud’ weer in de zalen wordt gebracht, en bovendien ook uitkomt op DVD. Hoog tijd dus voor een introductie tot het eclectische oeuvre van deze grand old man van de Franse film.

Met Maurice Ronet, Jeanne Moreau en Lino Ventura

Met Jeanne Moreau, Alain Cuny en Jean-Marc Bory

Met Maurice Ronet, Léna Skerla en Yvonne Clech

Met Brigitte Bardot, Jeanne Moreau en George Hamilton

Met Léa Massari, Benoit Ferreux en Daniel Gélin

Met Pierre Blaise, Aurore Clement, Holger Lowenadler

Met Burt Lancaster, Susan Sarandon en Kate Reid

Met Wallace Shawn en Andre Gregory

Met Gaspard Manesse, Raphael Fejto en Francine Racette

Met Juliette Binoche, Jeremy Irons en Miranda Richardson

RETROSPECTIEVE LOUIS MALLE

de hele maand november in het Filmmuseum, Brussel. Info: www.filmarchief.be

ASCENSEUR POUR L’ECHAFAUD

vanaf 16/11 in Studio 5, Flagey. Info: www.filmarchief.be ASCENSEUR POUR L’ECHAFAUD en AU REVOIR LES ENFANTS VANAF 16/11 op dvd bij Lumière. De komende maanden volgen MILOU EN MAI, ZAZIE DANS LE METRO, LES AMANTS, LE FEU FOLLET en LACOMBE LUCIEN. L’INDE FANTOME en andere documentaires van Malle zijn verschenen bij Arte Vidéo (Franse import).

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE

EEN INTERVIEW MET LOUIS MALLE UIT ONS ARCHIEF

Een lijn trekken doorheen het invloedrijke oeuvre van Louis Malle blijft ook tien jaar na zijn dood een bijna onmogelijke taak. Daarvoor wisselde de regisseur al te vaak van genre én geografie. Hij liet zowel documentaires, tv-films, historische drama’s als komedies na, en hij draaide niet alleen in Frankrijk, maar ook in Indië, Mexico, Thailand, Engeland en de Verenigde Staten.

Ook zijn positie in de filmgeschiedenis is niet eenduidig. De stelling dat de Franse veelfilmer samen met zijn generatiegenoten Truffaut, Chabrol en Godard een van de boegbeelden was van de Nouvelle Vague, moet met de nodige omzichtigheid worden benaderd. Zijn eerste fictiefilms – Ascenseur pour l’Echafaud en Les Amants – zijn door de Nouvelle Vague-profeten dan wel in de armen gesloten, maar tegen de door hen verfoeide cinema à papa heeft Malle zich nooit openlijk verzet. Hij maakte evenmin deel uit van het revolutionaire journalistenclubje van Les Cahiers du Cinema, in tegenstelling tot Truffaut et alea. Malle was een écht buitenbeentje die als zoon van een steenrijke, Noord-Franse bietenboer ook nog eens uit een chique en beschermd milieu in het filmwereldje kwam gerold.

Toch zijn er wel degelijk enkele thema’s of neigingen te bespeuren die een rode draad vormen doorheen zijn veelzijdige oeuvre. Zo deinsde Malle er nooit voor terug om controversiële thema’s aan te pakken – het resultaat, zo beweerde hij zelf, van zijn aristocratische, streng katholieke opvoeding, en de morele hypocrisie die daarmee gepaard ging. Incest ( Le Souffle au Coeur), kinderprostitutie ( Pretty Baby), overspel ( Les Amants), zelfmoord ( Le Feu Follet), racisme ( Alamo Bay), de Holocaust ( Au Revoir les Enfants), collaboratie ( Lacombe, Lucien): het passeerde allemaal de revue. Malle verviel daarbij nooit in goedkoop sentiment of moraliserend gepreek.

En Louis Malle had nog wel meer gaves: hij kon bijvoorbeeld als geen ander jonge talenten in de schijnwerpers zetten. Jeanne Moreau ( Ascenseur pour l’Echafaud), Susan Sarandon ( Atlantic City), Brooke Shields ( Pretty Baby): stuk voor stuk hebben ze hun doorbraak en status in grote mate te danken aan Louis Malle.

Toch blijft Malles meest typische kenmerk allicht zijn intellectuele eerlijkheid en persoonlijke engagement. Hoe divers zijn films ook zijn; steeds getuigen ze van een autobiografische signatuur. Zo richtte Malle zijn camera opvallend vaak op de haute bourgeoisie (het milieu waarin hij was opgegroeid), werden de meeste van zijn films muzikaal ondersteund door jazzmuziek (Malle was een absolute jazzfanaat), terwijl ook zijn oorlogstrauma’s ( Au Revoir les Enfants) en persoonlijke fantasmes ( Le Souffle au Coeur) schaamteloos aan bod kwamen. ‘Als cineast werk je niet voor de eeuwigheid,’ liet Malle daarover ooit optekenen. ‘Je creëert een eigen wereld en denkt na over de bestaande, maar na honderd jaar schiet daar heus niks meer van over’. Nog een geluk dat Malle, gelet op de wonderlijke erfenis die hij heeft nagelaten, zich tenminste over dat laatste deerlijk heeft vergist.

ASCENSEUR POUR L’ECHAFAUD 1957

Na het verrassende succes van zijn onderzeese documentaire aan de zijde van commandant Cousteau ( Le Monde du Silence, bekroond met de Gouden Palm én de Oscar voor beste documentaire) besloot de amper 24-jarige Louis Malle een eerste fictiefilm te draaien en meteen werd het een heel controversiële. Centraal in deze psycho-thriller staat een overspelige minnares – geen evident onderwerp in die tijd – die door de straten van Parijs doolt, terwijl haar minnaar, die zopas haar echtgenoot in zijn kantoor heeft vermoord, klem zit in de lift. Ook stilistisch was de film riskant gezien Malle zijn ster, de toen nog relatief onbekende theateractrice Jeanne Moreau, ’s nachts op straat filmde, slechts schaars verlicht door de straatlantaarns van de Champs Elysées. Bovendien zijn de twee geliefden de hele film door van elkaar gescheiden, wat het kille sfeertje van moreel machiavellisme en perverse romantiek alleen maar versterkt. Toch werd deze bescheiden B-thriller meteen een succes fou én een visitiekaartje van Malles hoogst persoonlijke stijl. Zo kun je het toevallige geweld, het lot dat de protagonisten tart, de politieke achtergrond (hier is dat het Frans-Algerijnse conflict) en de jazzscore (de jonge Miles Davis tekent voor spookachtig mooie serenades) meteen als ‘vintage Malle’ beschouwen. Een instant klassieker die het midden houdt tussen Robert Bresson en Alfred Hitchcock, en een van de herauten van de nakende Nouvelle Vague.

LES AMANTS 1958

Hoewel nog controversiëler en succesvoller kan je Les Amants met een beetje verbeeldingskracht beschouwen als de bewuste antithese van Ascenseur pour l’Echafaud. In tegenstelling tot zijn voorganger wordt deze film volledig traditioneel belicht, worden de shots op een gekunstelde manier gecomponeerd, zijn er vooral lange takes te zien en is er geen jazz maar klassieke muziek te horen. Ook inhoudelijk is er een stijlbreuk merkbaar. Het verhaal focust nog steeds op een jonge, overspelige echtgenote (opnieuw een rol voor Moreau) die smacht naar een knappe polokampioen (José-Luis Villalonga), maar dit keer wacht haar op het einde zowaar een sprankeltje hoop, waardoor de film een flink stuk warmer aanvoelt dan Ascenseur pour l’Echafaud. Naar de reden voor deze bruuske toonwissel is het niet ver zoeken. Met Les Amants richtte Malle zijn camera immers voor het eerst op de hogere burgerij waarin hij zelf was opgegroeid, wat het autobiografische cachet aanzienlijk verhoogde. Toch ging Les Amants vooral de geschiedenis in als een van de grootste schandaalfilms uit de annalen van de Franse film. In verschillende staten van Amerika werd hij zelfs verbannen en door de Supreme Court veroordeeld vanwege zijn libertijnse moraal. Als vanzelfsprekend een van Malles grootste hits, hoewel hij zelf nooit van de film heeft gehouden.

LE FEU FOLLET 1963

Vie Privée (1961), een luchtig drama met sekssymbolen Brigitte Bardot en Marcello Mastroianni, was de eerste film uit Malles carrière die door de critici werd gekraakt. Malle besloot daarom een sabbatjaar te nemen, en tijdens dat jaar draaide hij als wielerfanaat een documentaire over de Tour de France ( Vive le Tour), en trok hij enkele maanden naar het woelige Algerije. Daar ontkiemde het idee voor dit gitzwarte drame vérité, dat doortrokken is van politieke en persoonlijke neuroses. Malle baseerde zich op een boek over een zelfmoordenaar van Drieu la Rochelle, een verguisde collaborateur en fascist. Ondanks de politieke en gefictionaliseerde context (de film gaat over een alcoholicus die in extreem-rechtse burgerkringen terechtkomt en het leven niet langer ziet zitten) steekt Le Feu Follet vol persoonlijke reflecties en schuldcomplexen. Malle rekent ondermeer af met de trauma’s uit zijn streng katholieke opvoeding, de decadente uitwassen van de haute bourgeoisie, zijn eigen drankprobleem en zijn existentialistische levensbeschouwing. Om het suïcidale en desolate sfeertje te beklemtonen, keert Malle bovendien terug naar het contrastrijke zwart-wit van Ascenseur pour l’Echafaud. Het resultaat is een pessimistische en pijnlijk autobiografische film, een van Malles onbetwiste meesterwerken, opnieuw met Maurice Ronet (de moordende minnaar uit Ascenseur) in de hoofdrol als Malles getormenteerde alter ego.

VIVA MARIA 1965

Na de zelfkastijding van Le Feu Follet vond Malle het hoog tijd voor iets luchtigers. Het draaien van deze avonturenkomedie was wel lang niet zo leutig als de film, met zijn surrealistische gags en kleurrijke karikaturen, doet vermoeden. Zo liet het sexy duo Bardot en Moreau (als de rebelse stripteaseuses Maria en Maria die anno 1907 in een Zuid-Amerikaanse revolutie verzeilen) het verschillende keren afweten wegens ziek of geen zin, terwijl Malle, die op de meest exotische Mexicaanse locaties moest draaien, het vrijwel voortdurend aan de stok kreeg met de lokale overheden. Toch blijft Viva Maria een van Malles boeiendste films, al was het maar omdat hij zich nooit eerder en ook nooit later op het terrein van de dure, escapistische spektakelfilm zou wagen. Bovendien markeert deze groteske western zijn eerste samenwerking met scenarist Jean-Claude Carrière, die zich had geïnspireerd op de klassieke western Vera Cruz en daarbij een plot bedacht die Sergio Leone later bijna letterlijk zou overnemen voor A Fistful of Dynamite. De critici waren wel érg verbaasd over deze ongemakkelijke combinatie van kinderlijk avontuur en ironische genrepastiche, maar ondanks de matige ontvangst blijft het een aardig en populair curiosum.

LE SOUFFLE AU COEUR 1971

Om controverse zat Malle nooit verlegen, maar toch is het vooral dit incestdrama dat qua shock value al zijn andere films overtreft. Na de politieke en seksuele revoluties van mei ’68 en zijn documentaire trektocht door Indië (zie Calcutta en de tv-serie L’Inde Fantome) keerde Malle terug naar zijn heimat en zijn eigen jeugd, om er het ultieme en laatste taboe te beslechten. Daarvoor putte hij zowel inspiratie uit zijn eigen fantasmes als uit Georges Batailles’ taboebrekende schandaalroman Ma Mère. Uit die combinatie vloeide uiteindelijk dit sensuele drama voort over de grensoverschrijdende relatie tussen een jonge, extraverte moeder (Léa Massari) en haar (let op de gelijkenissen met Malles biografie) jazz-gekke, overbeschermde en wat ziekelijke zoon uit de hogere middenklasse. Opvallend daarbij is de serene, sensatievrije en zelfs licht komische manier waarop Malle en scenarist Jean-Claude Carrière het taboe beschrijven als een ‘normale’ evolutie in de relatie tussen een moeder en haar seksueel ontwakende zoon, wat de controverse enkel aanwakkerde. Toen de Franse filmcommissie het script las, werden alle subsidies meteen ingetrokken, hoewel de film niet kon worden verboden en hij het uiteindelijk zelfs goed deed aan de kassa. Niet alleen het incestthema lag uiterst gevoelig: Malle werd ook openlijk beschuldigd van antiklerikalisme, gezien er in de film een streng katholieke leraar voorkomt die duidelijk latent homoseksueel is. Malles stoïcijnse reactie: ‘Elke jongen heeft tijdens zijn puberteit ooit wel eens over zijn moeder gefantaseerd zonder daarbij zijn fantasmes in daden om te zetten. En dan zijn er twee houdingen mogelijk: ofwel erken je dat, wat wijst op seksuele maturiteit. Ofwel zwijg je erover en schreeuw je moord en brand wanneer iemand dat aan de oppervlakte brengt, wat wijst op je onvermogen om met je gevoelsleven om te gaan.’

LACOMBE LUCIEN 1974

In deze haast even omstreden film werpt Malle zijn licht op de donkere kant van Frankrijks oorlogsverleden, die van de collaboratie. Gezien Malle erg goed besefte dat hij zich daarmee op een onontgonnen mijnenveld begaf, gingen er maanden research en honderden interviews met verzetsleden en collaborateurs aan vooraf. Dat leidde tot dit pakkende en authentieke drama over het ‘banale kwaad’, gemodelleerd naar reële feiten en personages, over een simpele boerenjongen die eerst door het Franse verzet wordt geweigerd en daarop langzaam sympathie begint te kweken voor de Duitse bezetter en zijn Franse handlangers. Hoewel Malle daarmee een psychologisch verfijnde en ideologievrije film over verloren onschuld afleverde, kreeg hij bakken kritiek over zich heen, vooral van linkse politici die hem een gebrek aan morele daadkracht verweten. Bovendien was de film ook stilistisch erg gewaagd. Zo durfde Malle het aan om de loodzware thematiek te verpakken met de luchtige jazzdeuntjes van Django Rheinhardt. De film werd ook bijna volledig op de set gemonteerd en Malle deed voor het eerst een beroep op een integrale amateurcast, aangevoerd door ‘idiot savant’ Pierre Blaise. Een buitengewoon moedige en schuldbeladen film, en volgens Malle de belangrijkste uit zijn carrière.

ATLANTIC CITY 1980

Na Pretty Baby (1978) was dit Malles tweede Amerikaanse film. Hij zoomt in op de moorddadige relatie tussen Lou (geweldig vertolkt door Burt Lancaster), een uitgebluste maffiaveteraan die nog de gloriedagen van de legendarische casinostad heeft meegemaakt en Sally (Susan Sarandon in haar eerste belangrijke rol), een jonge naïeve stagiaire die droomt van roem, rijkdom en een carrière als croupier in een casino in Monte Carlo. Daarmee schetst Malle meteen een rijke metafoor voor de Amerikaanse Droom die voor de oudere generatie – die van Lou dus – verworden is tot een sociale nachtmerrie, terwijl de jeugdige hippiegeneratie haar grootsprakerige idealen allang heeft ingeruild voor corruptie en winstbejag. De akelig realistische manier waarop de contrasten van Atlantic City, het eigenlijke hoofdpersonage van de film, in beeld worden gezet is wat dat betreft revelerend. De kitscherige glamour van de legale goktempels langs de beroemde Boardwalk steekt schril af tegen de sociale ruïnes en de doffe ellende die het stadscentrum en de habitat van Lou omringen. Wellicht Malles beste buitenlandse film (5 Oscarnominaties) én in Venetië goed voor een gedeelde Gouden Leeuw samen met John Cassavetes’ Gloria, die andere offbeat gangsterfilm die de leugens van de Amerikaanse mythologie meedogenloos weet te ontmaskeren.

MY DINNER WITH ANDRE 1981

Van Atlantic City naar New York City: voor Malle is het duidelijk maar een kleine stap. In deze gedurfde, pseudo-documentaire praatfilm – alles speelt zich af rond de tafel van een sjiek, Frans restaurant in Manhattan – voert Malle slechts twee individuen op die bovendien ook nog eens zichzelf mogen spelen. Het zijn acteur en toneelschrijver Wallace Shawn (die het scenario voor deze film ook schreef) en de gevierde theaterregisseur André Grégory, die elkaar na vele jaren en nog meer omzwervingen voor het eerst opnieuw ontmoeten en reflecteren over de seventies, artistieke ambities, spirituele waarheden en de New Yorkse intelligentsia. Malle draaide deze opmerkelijke satire voor amper 400.000 dollar, maar leverde wel meteen een veelgelaagde, soms érg grappige en ongekunsteld ogende film af die zijn anekdotiek makkelijk overstijgt. Pikant detail: alle dialogen, hoe verraderlijk spontaan ook, werden vooraf netjes uitgeschreven en ingestudeerd, terwijl de hele film niet in New York maar in Portland werd opgenomen om de kosten te drukken.

AU REVOIR LES ENFANTS 1987

Na het cultsuccesje van My Dinner with André ging het met Malles carrière razendsnel bergaf. Zowel de misdaadkomedie Crackers (1983) als het raciaal beladen rootsdrama Alamo Bay (1985) flopten aan de box-office, waarna Malle wijselijk besloot naar Frankrijk terug te keren. Niet om er zijn wonden te likken, maar om een jeugdtrauma te verfilmen dat hem al decennialang door het hoofd spookte. Au Revoir les Enfants vertelt het autobiografische verhaal van Julien (Malles alter ego) en Jean, twee kameraadjes uit een Parijse kostschool die in januari 1944 plots van elkaar gescheiden worden wanneer de Gestapo hun klas komt binnengestormd. De kleine Jean blijkt immers niet Bonnet maar Kippelstein te heten, en niet katholiek maar joods te zijn, waarop hij door de Duitsers naar een concentratiekamp wordt afgevoerd. Hoewel slechts met een klein budget gedraaid tijdens een ijskoude winter en bewust onsentimenteel in beeld gezet, leverde Malle hier een van de ontroerendste, persoonlijkste en succesvolste films uit zijn carrière af. Bovendien had hij de tijding mee: antisemitisme was weer een hot topic na het proces van nazi-beul Klaus Barbi, terwijl de racistische Front National-voorman Jean-Marie Le Pen de holocaust net een anekdote uit de geschiedenis had genoemd. Dat Malle, als voor het leven getekende getuige van het ‘banale kwaad’, de film zelf uitleidt op de voice-over hoeft dan ook niet te verbazen. ‘Het is een gebeurtenis die ik tot aan mijn dood zal blijven herinneren,’ zo zou hij later uitleggen ‘misschien wel het belangrijkste wat ik in mijn leven heb meegemaakt en in elk geval datgene wat me als kind heeft doen besluiten om het kwade in de wereld te doorgronden en te rebelleren tegen elke vorm van machtsmisbruik en discriminatie.’

DAMAGE 1992

Niet Malles laatste wapenfeit – dat blijft de mooie theaterfilm Vanya on 42nd Street (1993) – maar wel zijn laatste film die een groot publiek wist te bereiken en enige controverse wist uit te lokken. Centraal staat de zelfdestructieve Stephen (Irons), een conservatief Brits parlementslid dat stapelverliefd wordt op de sensuele en veel jongere Anna (Binoche). Helaas is Anna met zijn bloedeigen zoon verloofd en bovendien zou hun driftige affaire wel eens zijn politieke carrière kunnen fnuiken, al lijkt Stephen zich daar, gelet op hun gewaagde stoeipartijen, bitter weinig van aan te trekken. Met deze verfilming van de roman van Josephine Hart keert Malle terug naar vertrouwd terrein: de hogere burgerij en haar morele hypocrisie, incestueuze flirts, suïcidale neigingen, politiek conservatisme en compulsieve passies.

DOOR DAVE MESTDACH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content