KLARA IS A PUNKROCKER

Punk is not dead. En nog beter: de carrière van Lukas Moodysson ook niet. De Zweedse beeldenstormer over zijn terugkeer naar zijn punk-, coming-of-age- en véritéroots met het tedere tienermeisjesportret We Are the Best! ‘Ik ben de nieuwe Bergman niet. Ik ben de oude Moodysson en dat is al lastig genoeg.’

Vijftien jaar geleden werd Lukas Moodyssons debuutfilm Fucking Åmål (1998), een bitterzoet opgroeidrama over tieners in een Zweeds boerengat, door Ingmar Bergman ‘het eerste meesterwerk van een nieuwe meester’ genoemd. En toen daarna ook opvolgers Together (2000) en Lilya 4-ever (2002) uitgroeiden tot internationale arthousehits werd hij hier en daar al Bergmans rechtmatige troonopvolger genoemd.

Terecht? Niet echt, natuurlijk. Behalve een Zweeds paspoort, een literaire achtergrond en een melancholisch mensbeeld heeft de meer vanuit de onderbuik, de véritétraditie en sociaal engagement filmende Moodysson maar weinig met de in 2007 overleden Bergman gemeen – en trouwens: geen enkele nog actieve regisseur zou de vergelijking met het icoon van de Europese auteursfilm overleven.

Bovendien leek Moodysson er zelf danig de pest in te hebben. De nihilistische, volstrekt compromisloze films die volgden – A Hole in My Heart (2004) en Container (2006) – leken namelijk vooral als doel te hebben: Bergman en het establishment een hartaanval bezorgen. En toen daarna ook zijn eerste Engelstalige film – de antiglobalistische mozaïekvertelling Mammoth (2009) – een kritische en commerciële flop bleek, bleef er van de hoerastemming omtrent zijn persoon maar weinig over.

‘Tijd om te herbronnen’, moet de nukkige, nu nog altijd maar 45-jarige Zweedse filmmaker, schrijver en dichter hebben gedacht. En dus keerde hij voor zijn nieuwste langspeler We Are the Best! terug naar zijn roots, naar zijn Zweedse heimat, naar zijn jeugdjaren en naar de docu-realistische stijl van zijn eerste langspelers.

Het op de graphic novel Aldrig godnatt (‘nooit goedenacht’) van eega Coco Moodysson gebaseerde resultaat blijkt bovendien ook een terugkeer naar zijn vroegere vorm. We Are the Best! is immers een echte crowdpleaser: een raak geschetst en warmhartig portret van Bobo, Klara en Hedvig, drie meisjes van dertien – buitenbeentjes in hun klas én bij hen thuis – die anno 1982 besluiten om samen een punkbandje op te richten, ook al hebben ze geeneens een instrument en maakt iedereen hen diets dat punk dood is. Hey ho, let’s go! Op visite bij een oude – nu ja – maar nog steeds niet uitgebluste punkrocker.

In een bepaalde scène wordt de spot gedreven met The Human League, die de punkmeisjes maar seutig vinden, maar het is en blijft wel een van de essentiële bands van de jaren tachtig. Wil je dat in het vervolg alsjeblieft nooit meer doen?

LUKAS MOODYSSON:(lacht) Beloofd. Ik heb nooit de bedoeling om iets of iemand belachelijk te maken, en wil bij deze on the record bevestigen dat Don’t You Want Me een geweldige popsong is. Wellicht vinden de meisjes dat stiekem ook, maar dat kunnen ze als stoere punkers natuurlijk niet toegeven. Ik ben er zeker van dat ze ondertussen een plaat van The Human League in hun kast hebben zitten. Zo goed?

Dat is bij deze rechtgezet. Punk speelt uiteraard een hoofdrol in de film, maar welke muziek zocht je precies?

MOODYSSON: Een song die ik tijdens het draaien vaak beluisterde, was Sing Your Life van Morrissey. Weliswaar geen punksong, maar het nummer heeft wel die attitude want Morrissey zingt daarin dat je over alles moet zingen wat je haat en wat je liefhebt. Dat doen de meisjes ook. Hun nummer Brezhnev and Reagan: Fuck Off is misschien geen hoogtepunt binnen de muziekgeschiedenis, maar het komt tenminste uit hun hart. Hetzelfde geldt voor de songs van de Zweedse punkgroep KSMB die ik in de film gebruik en waar ik als tiener zelf dol op was. Nu klinken ze misschien simpel en naïef, maar ze waren en blijven energiek en oprecht.

Zelf ooit in een punkbandje gezeten?

MOODYSSON: Een jaartje of zo. Ik was drummer. En ik speelde als Bobo. Mijn carrière was dus snel afgelopen. (grijnst)

Is de film bedoeld voor de kids van nu of toch vooral voor die van toen?

MOODYSSON: Dat vroegen de producenten zich aanvankelijk ook af. Kunnen de tieners van vandaag zich nog wel identificeren met die meisjes, met hun rare haar, hun rare kleren en hun rare muziek. Misschien vinden ze de film wel even seutig als The Human League. Misschien is het vooral een nostalgietrip voor hun ouders, die opgroeiden in de jaren zeventig en tachtig, voor mijn generatie dus. Ik ben zelf benieuwd wat mijn publiek wordt. Aan de andere kant: de film gaat over je identiteit en je plek in de wereld vinden, over je leren uit te drukken met kunst en muziek. Dat is een universeel gegeven. Of je nu naar The Sex Pistols of Lady Gaga luistert, maakt weinig uit. Daarom ook dat ik er absoluut geen museumfilm van wilde maken. Het is geen nostalgieshow met de Ikea-catalogus van weleer. Dat heb ik de meisjes vooraf ook heel erg duidelijk gemaakt. Ik wilde niet dat ze het gevoel kregen dat ze een personage uit het verleden moesten spelen. Alleen moesten ze er wel op letten om de jongerentaal van toen en niet die van nu te gebruiken. Dat bleek nog het lastigste. Dat, én hun haar kort knippen. Girls will be girls: hoe alternatief en rebels ze ook zijn, ze willen er wel nog altijd een beetje leuk uitzien.

Wat de film ook niet is, is een sombere Teenagerschmerzenshow. De energie spat ervan af.

MOODYSSON: Ook dat vond ik belangrijk. De meisjes in de film komen uit verschillende milieus en hebben verschillende ouders. Sommige ouders zijn oude hippies die zich nog altijd in de jaren zeventig wanen, progressieve principes hanteren en blij zijn dat hun dochter in een bandje speelt en creatief is. Andere zijn typische jarentachtigyuppies, die punk maar een hoop lawaai vinden en hopen dat hun dochter een klassiek instrument leert en zich deftig kleedt. Maar of de ouders nu conformisten of non-conformisten zijn, kinderen komen niet met een handleiding en opgroeien blijft voor alle partijen een proces van vallen en opstaan. Als vader van drie kan ik daarover meespreken.

Over je gezin gesproken: de film is gebaseerd op een strip van je vrouw Coco, niet?

MOODYSSON:(knikt) De strip gaat min of meer over haar jeugd. Als tiener wilde ze ook een stoere meid zijn, geen make-up gebruiken en er zo jongensachtig mogelijk uitzien. Zoals veel punkmeisjes toen. Dat vonden de meisjes van nu toch maar raar.

Zorgde een strip van je eigen vrouw adapteren niet voor veel echtelijke ruzies?

MOODYSSON: Ja. Maar die hebben we sowieso. Nee, serieus: we zijn al negentien jaar samen en we kennen elkaar door en door. Ik heb het scenario geschreven en mezelf af en toe vrijheden gepermitteerd, maar daar had ze geen problemen mee.

Merk je veel verschil tussen jongeren van toen en nu?

MOODYSSON: Ik wil niet veralgemenen en beweren dat jongeren vandaag oppervlakkiger of materialistischer zijn, maar ze staan wel onder grotere druk om zich te conformeren. Om mee te zijn. Om hun Facebookprofiel up te daten. (grijnst) Ze zijn daardoor compleet overspannen. Vroeger had je seuten, punks, hippies en noem maar op. Er was altijd wel een groep waarbij je je kon aansluiten en waarbinnen je je identiteit kon zoeken. Nu heb je één grote, amorfe massa die zich min of meer hetzelfde kleedt, min of meer dezelfde muziek beluistert en min of meer dezelfde interesses heeft, en je moet al een heel sterk karakter hebben om daarvan af te wijken. Langs de andere kant is het misschien ook een positieve evolutie. Je mag tegenwoordig én The Sex Pistols én The Human League goed vinden. Er is meer openheid en minder fanatisme. En dankzij het internet is alles overal. Je wilt een obscuur b-kantje van The Clash horen, dan hoef je dat maar even te googelen. Vroeger moest ik weken wachten tot er in die ene platenwinkel in Malmö een plaat van The Clash binnenkwam.

Maakte dat de dingen daarom niet net waardevoller? Door de tijd en de moeite die je erin investeerde?

MOODYSSON: Voor mij en de oudere generaties wel. Die honderd platen die ik had, kende ik van binnen en van buiten en betekenden heel veel voor mij. Maar jongeren hebben dat nooit meegemaakt en dus zullen ze op een andere manier naar waardevolle ervaringen moeten zoeken. Hopelijk lukt hen dat. Ik ben geen socioloog. Ik ben ook geen moralist. Ik ben net als elke veertigplusser een toeschouwer in een wereld die alsmaar sneller gaat en waar ik alsmaar minder van begrijp.

Net als in de meeste van je vorige films werk je ook nu weer met amateurs. Vanwaar die fetisj?

MOODYSSON: Het is vooral een fetisj van mijn vaste castingagent want die stelt altijd voor om amateurs te casten. Als je personages kinderen zijn, heb je sowieso geen keuze. Je neemt daarmee een zeker risico want je weet nooit hoe ze zich op de set zullen gedragen, maar uiteindelijk is het mijn verantwoordelijkheid als regisseur om er de juiste uit te pikken. Ik heb me daarom nog nooit kwaad gemaakt op acteurs. Wel op producenten of technici – hell, soms gooi ik zelfs dingen naar hun kop. Maar dus nooit op acteurs. Toch niet in hun bijzijn. Acteren is niet simpel. Acteurs geven zich emotioneel bloot en soms falen ze, maar ik ben diegene die hen cast en vraagt om zus of zo te doen dus is het mijn schuld als het mislukt. Je geeft iemand die niet kan zwemmen toch ook niet de schuld voor het feit dat hij verdrinkt als iemand hem in het water duwt? Het voordeel van werken met amateurs is: je krijgt er zo veel spontaneïteit en oprechtheid voor terug. Als ik al een specialiteit heb als regisseur, dan is het: acteurs op hun gemak stellen, duidelijk maken dat het in het licht der eeuwigheid toch allemaal geen bal uitmaakt. (droog) Dat, en koffie zetten.

In je beginjaren werd je nog de nieuwe Ingmar Bergman genoemd. Daarna werden de kritieken harder en venijniger en liet ook het publiek het vaak afweten. Heb je daar wat uit geleerd?

MOODYSSON: Dat je nooit moet veralgemenen. Of wanhopen. Ik ben niet de nieuwe Bergman. Ik probeer de oude Moodysson te zijn en dat is al lastig genoeg. Aan de andere kant zijn er ook mensen die Mammoth of Container net mijn beste werk vinden. De verpleegster die me verzorgde toen ik een paar jaar geleden mijn voet gebroken had bijvoorbeeld. (cynisch) Ach. Het is allemaal zo relatief. Als er bij een première honderd mensen in de zaal zitten en er beginnen er tien te jouwen, dan is dat natuurlijk wat in je hoofd blijft hangen en wat door de pers wordt opgepikt, maar wie weet, zitten er bij die negentig, stilzwijgende anderen wel elf die mijn film wel konden uitstaan.

Vind je dat je een betere filmmaker geworden bent?

MOODYSSON: Daar kan ik onmogelijk op antwoorden. Ik vind geen enkele film van mezelf echt goed. Ik bekijk ze achteraf ook nooit meer. Ik haat ze gewoon. Echt. Maar dat is net wat me voortdrijft. Ik heb altijd het gevoel dat het beter kan. Als ik een film gemaakt heb waarvan ik zeg: dit is het, dit is perfect wat ik in gedachten had, dan stop ik ermee. Tevredenheid is dodelijk voor kunst. Het is dodelijk voor alles. Ik ben altijd een redelijk goed schaker geweest en ik weet dat Garry Kasparov elke avond uren aan een stuk zijn fouten zat te analyseren zelfs al was hij voor de zoveelste keer met gemak wereldkampioen geworden. Hij was nooit tevreden en had altijd een volgende kamp in gedachten. Zo sta ik ook in het leven. Je vindt We Are the Best! een goede film. Wel, fuck you en fuck me. Volgende keer maak ik een hele goede.

WE ARE THE BEST!

Vanaf 2/4 in de bioscoop.

DOOR DAVE MESTDACH

LUKAS MOODYSSON : ‘IK VIND GEEN ENKELE FILM VAN MEZELF ECHT GOED. IK BEKIJK ZE ACHTERAF OOK NOOIT MEER. IK HAAT ZE GEWOON. ECHT. MAAR DAT IS NET WAT ME VOORTDRIJFT.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content