‘ KIDS ZIJN NU EVEN GEIL ALS VROEGER’
Life begins at fifty? Niet voor eeuwige rebel en tienerchroniqueur Gregg Araki. Een gesprek over zijn alweer totaal geflipte horrorkomedie Kaboom, de dood van de cinema en de decadente jeugd van tegenwoordig. ‘In de tijd van Jezus zal men ook wel over de kids hebben geklaagd.’`
Vijftig is Gregg Araki ondertussen, al valt dat aan hemzelf noch aan zijn nieuwe film Kaboom te zien. Net als zijn culthits The Doom Generation en Nowhere is ook zijn tiende langspeler namelijk bezeten van een chronisch geile teen spirit. Verwacht dan ook geen netjes afgeronde drieakter vol diepzinnige dialogen en stichtelijke personages. Wat je krijgt, is een thrashy gruwelkomedie bevolkt door sexy jongens en meisjes die vaker met elkaar het bed induiken dan ze hun Facebookprofiel updaten.
Het verhaaltje, vraagt u? Voor zover dat er in mondo Araki toe doet, gaat dat over de hippe, biseksuele filmstudent Smith (Thomas Dekker) die een sinistere cybersekte op het spoor komt, samen met zijn al even hippe en bi-seksuele studiegenoten London (Juno Temple) en Stella (Haley Bennett). Aan Smith, London en Stella dan ook de netelige taak om hun campus – en bij uitbreiding de rest van de wereld – van een apocalyptisch onheil te redden. Voeg daar nog kleurrijke kitschdecors, alternatieve rockdeuntjes, aliens en een bijrol voor zijn fetisjacteur James Duval aan toe, en alle ingrediënten voor een typische, tussen soap, horror en andere pulp zappende Araki-trip zijn weer eens overvloedig aanwezig.
Dat sommigen hem een sensatiegeile nihilist of een one trick pony vinden, hoeft dan ook niet te verwonderen. Maar zelfs al zoekt Araki bewust het groteske op, in zijn disfunctionele tienerkronieken weet hij wel vaak de onrustig kloppende pols van een generatie op te meten. Zo staat zijn zogeheten Teenage Apocalypse Trilogy (met in chronologische volgorde Totally Fucked Up, The Doom Generation en Nowhere) nog altijd te boek als een embleem van de provocerend lege en deprimerend oppervlakkige MTV- en slackercultuur van de jaren negentig.
Schrik dus niet wanneer ook Kaboom – dat in Cannes werd bekroond met de allereerste Roze Palm voor beste gayfilm – straks de annalen ingaat als een pervers entertainend profiel van de Facebook- kids van nu. ‘Ik wilde een kleine, geschifte film maken. Terug naar mijn roots’, legt de eeuwig jongensachtige Araki uit. ‘Met autoachtervolgingen, horrorscènes, seks, drugs en wat er ook maar in me opkwam. Beschouw het als een naïef soort Twin Peaks voor de Facebookgeneratie. Of als een creatief verzet tegen de hopeloos conventionele Amerikaanse cinema van tegenwoordig.’
Je bent geen fan van de huidige Amerikaanse cinema?
Gregg Araki:Hell no. Toen ik eind jaren tachtig begon, had je tenminste nog films die van de vaste regels en formules durfden af te wijken. Maar nu zien zelfs independentfilms er als Hollywoodproducten uit – zonder de dure special effects en grote filmsterren weliswaar. Begrijp me niet verkeerd: er worden in Amerika nog steeds goeie films gemaakt. Maar als er geen superhelden in rondlopen, of het is geen romcom met een happy end, wordt het verdomd lastig om de film nog gefinancierd te krijgen. Kaboom is trouwens een Franse productie. In Amerika is er blijkbaar geen geld meer voor, ook al is hij digitaal gedraaid voor nog geen half miljoen dollar.
Je criticasters zullen zeggen dat je zelf ook een vaste formule volgt. Al je films gaan over verveelde, seksueel verwarde adolescenten.
Araki: Klopt. Maar één: ik ben niet de enige die focust op de subculturen van jongeren. Gus Van Sant, Larry Clark en zoveel anderen doen het ook. En twee: ik denk dat ik in die zin origineel ben omdat ik een heel persoonlijke stijl en look heb ontwikkeld. Mijn hele carrière lang heb ik niks anders gedaan dan mijn fetisjen en fantasieën verfilmd. Mijn fascinatie voor genrecinema, pop-art, teenage angst, alternatieve rockmuziek… het zit er telkens allemaal in. Je zou kunnen zeggen dat ik steeds dezelfde film maak, maar het is tenminste altijd een Gregg Arakifilm. En zo commercieel en mainstream zijn die niet. Je mag desnoods mijn bankrekening controleren ( Lacht).
Smith is een cinefiele filmstudent uit Los Angeles, net als jij indertijd. Ging het er bij jou aan de unief van Californië even wild en geschift toe?
Araki: Er zitten zeker autobiografische anekdotes in Kaboom. Maar die worden wel duizend keer uitvergroot. Ik ben in elk geval nooit achternagezeten door een buitenaardse sekte. En zoveel seks als mijn personages had ik zeker niet toen ik studeerde. Helaas. ( Lacht)
Op een gegeven moment zegt Smith: ‘Cinema is dood. Alles staat op het internet.’ Ondanks de vitale teneur is ‘Kaboom’ dus toch weer een doemportret.
Araki: ( Lacht) Ik hoop natuurlijk dat Smith zich vergist, aangezien ik mijn leven aan de cinema heb gewijd – ook al gaat de filmindustrie onherroepelijk achteruit. Mensen zullen in de toekomst nog wel films bekijken, maar dat zal niet noodzakelijk meer in de cinema zijn. Behalve in Europa misschien. Daar hebben ze nog respect voor auteurs en voor de bioscoopcultuur. Mijn vriendje zei het me onlangs nog: ‘Waarom verhuizen we niet naar Frankrijk? Daar zijn ze gek op je.’ ( Lacht)
Download je zelf wel eens iets van het internet?
Araki: Nooit. Ik zit ook niet op Facebook of Twitter. Waarom zou ik? Ik ben nog van de generatie die belang hecht aan het fysieke object. Jongeren weten niet eens meer wat een cd is. Ze zeggen niet: ik heb duizend platen. Ze zeggen: ik heb zoveel gigabite muziek op mijn computer staan. Kaboom is specifiek bedoeld voor jongeren. Vandaar dat hij maar tachtig minuten duurt. Hun aandachtsboog is even kort als die van mij. Ik ga ook niet naar films van meer dan twee uur. Dit gezegd zijnde besef ik dat zeventig procent van de kids die Kaboom willen zien hem gewoon van het internet zullen plukken. Alleen hoop ik dat de andere dertig procent zich in de bioscoop zo goed amuseert dat ze de film meerdere keren wil zien.
Die digitale technologie heeft toch ook haar voordelen? Regisseurs kunnen goedkoper en creatiever werken.
Araki: Absoluut. Toen ik in 1992 The Living End maakte, was dat een hels karwei. Ik had 16-millimeterfilm nodig. Ik moest monteren in een studio. Nu zijn een digitale camera en een laptop in principe voldoende. Alleen is het de vraag of je het kaf nog van het koren kunt scheiden, nu er elk jaar honderden lowbudgetfilms worden gemaakt. Plus: hoe promoot je die en hoe breng je die in de zalen als het publiek alles gratis van het internet kan halen? Het is een mes dat aan twee kanten snijdt.
Je bent vijftig, je zit niet op Facebook en je hebt nog nooit een film of een plaat gedownload. Waarom blijf je dan telkens weer focussen op jon-geren?
Araki: Omdat ik maar niet volwassen word. Zoals ik zei: ik maak films over mijn eigen angsten en obsessies en blijkbaar zijn die vooral verankerd in mijn jeugd, zoals bij zoveel mensen. Ik ga nog altijd vaak met jongeren om en stel vast dat er wezenlijk niet veel is veranderd. Kids van nu zitten weliswaar constant aan hun computer maar ze hebben nog altijd dezelfde onzekerheden en passies. Plus: ze zijn nog altijd even geil. ( Lacht) Het enige verschil tussen The Doom Generation en die van Kaboom is dat die laatste meer in een virtuele wereld leeft. Als je ziet wat ze in die virtuele wereld uitvreten – vriendjes maken op Facebook, videospelletjes spelen en vuile filmpjes bekijken – besef je: de technologie en de maatschappij zijn misschien veranderd, maar kids blijven kids. Wij waren heus niet anders of beter. Vandaar dat ik nooit moraliserend over jongeren doe. In de tijd van Jezus zal men ook wel hebben geklaagd over ‘de decadente jeugd van tegenwoordig’.
Toch bewees je in 2004 met het pedofiliedrama ‘Mysterious Skin’ dat je ook gewichtige en aangrijpende films kunt maken. Had je geen zin om op dat volwassener elan door te gaan?
Araki: Natuurlijk wel. Maar ik blijf afhankelijk van financiers en scenario’s. Mysterious Skin mag dan geweldig positieve kritieken hebben gekregen, net zoals mijn andere films heeft hij amper geld opgebracht. Plus: ik was ook al jaren verliefd op de roman van Scott Heim waarop hij is gebaseerd. Het was een labour of love, een verhaal dat ik door en door kende en per se wilde vertellen. Hopelijk krijg ik nog eens de kans om zoiets ambitieus te maken. Maar blijft het daarbij, dan heb ik tenminste toch één volwassen film op mijn cv waar ook mijn ouders trots op kunnen zijn. ( Lacht)
In 2000 werd ‘This is how the World Ends’ – een tv-serie in opdracht van MTV – al na één pilootaflevering afgevoerd. Het blijft ook nog altijd wachten op je eerste studiofilm.
Araki: En ik ben ondertussen al vijftig! Ik dacht er gisteren ook nog aan. Ik kan wel blijven rondbazuinen dat ik ooit een Hollywoodfilm wil regisseren, maar dan moet ik er wel dringend werk van maken. Tien jaar geleden stond ik op het punt om een zwarte komedie over twee sexy serial killers te maken in opdracht van Fox, maar in extremis viel dat project in het water. Weet je wat het is? Hollywood is wel op zoek naar originele stemmen, maar zodra je een contract hebt getekend moet je gewoon in de pas lopen en vooral niet te origineel uit de hoek komen. Ik wil best compromissen sluiten, maar ik ben geen broodfilmer. Als ik er mijn hart niet in kan leggen, begin ik er niet aan. Bovendien ben ik ook niet thuis in dat Hollywoodwereldje. Je moet kunnen lobbyen en netwerken, en daar ben ik vreselijk onhandig in. Misschien moet ik dus toch maar op Facebook om vriendjes te worden met al die Hollywoodproducers. ( Lacht)
KABOOM
In de bioscoop vanaf 8 december.
DOOR DAVE MESTDACH
‘Kaboom is een naïef soort Twin Peaks voor de Facebookgeneratie.”Ik wil best compromissen sluiten, maar ik ben geen broodfilmer. Ik moet er mijn hart in kunnen leggen.”Toen ik eind jaren tachtig begon, had je nog afwijkende films. Nu zien zelfs independentfilms er als Hollywoodproducten uit.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier