Drie jaar lang hebben ze eraan gesleuteld, en eindelijk is HET er: het debuut van Magnus. Noem het samenspel van Tom Barman en CJ Bolland dan ook geen nevenproject. ‘Toen ‘Summer’s Here’ er was, besefte ik: dit is een groep op zich.’ Door Tine Hens FOTO GUY KOKKEN

‘THE BODY GAVE YOU EVERYTHING’ – Limited Edition (extra dvd met drie clips) uit op 9/2 (Bulbus/Universal). Later volgt een gewone uitgave.

Jigsaw Circus: Barman’s Choice Op 11/02, 20.00 Cartoon’s (Antwerpen)

Op weg naar Antwerpen is de lucht grijsachtig zwanger van opgekropte sneeuw. Het contrast is groot met de wervelende sound die uit de luidsprekers van mijn wagen gulpt. Van nummers als Summer’s Here over French Movies en Rock Chick, het album van Magnus is een gloeiende herinnering aan de hete zomer van 2003. Even overweldigend, even lichtvoetig. ‘Die warme zomer hebben wij voor het grootste deel in de studio beleefd’, vertelt Barman. Weg van de wereld? ‘Dit is de wereld, het leven’, reageert CJ Bolland. Muzikanten liepen de studio in en uit. Mauro kwam langs, Tim Van Hamel deed z’n ding, Thomas De Smet van Zita Swoon sleurde zijn bas binnen en ook Anton Janssens pleegde een deuntje. Het was sleutelen en vijzen, volgens CJ Bolland. Zwoegen en zweten ook. Niet alleen vanwege het gebrek aan airco, maar vooral vanwege het overmoedige verlangen twee extremen te willen samenbrengen: rock en elektro. The body gave you everything moest aanvankelijk een oefening in leegheid worden, maar als Barman uit het geflirt met elektrobeats een ding leerde, is het dat zijn liefde voor een song sterker is dan hemzelf. Gezongen en gesproken flarden tekst vechten zich in het ene nummer doorheen de baslijn, in het volgende hollen ze er vrolijk achteraan.

Die dag in Antwerpen is CJ Bolland net terug uit Australië en al 36 uur wakker. We bestellen koffie, nog eens koffie en een jus-ke. En het begint goed: mijn eerste vraag is totaal naast de kwestie. Had net een artikel gelezen over het zoveelste platenhuis dat overkop ging omdat het internet zijn kassa leegroofde, vertelde dat het me steeds minder duidelijk werd waarom mensen dezer dagen nog cd’s opnemen en uitbrengen. ‘We zijn muzikanten, tiens. Dit is wat we doen: cd’s maken.’ Oké, volgende vraag dan maar.

Het was een moeilijke bevalling. September was aanvankelijk de streefdatum voor de release, het werd februari.

Tom Barman: Alles bij elkaar heeft het drie jaar geduurd. Veel had te maken met de beschikbaarheid van de mensen. CJ zit vaak in het buitenland, ik was met mijn film bezig, Peter Vermeersch ( die later wegens te druk moest afhaken, th) vloog van het ene naar het andere, en dan moesten we ons ook nog eens aan de agenda’s van de gastmuzikanten aanpassen.

CJ Bolland: Los daarvan was het muzikaal ook worstelen. Ik ben heel technisch bezig, in de studio, met de computer, experimenteren met klanken, ritmes, geluid. Tom is gewend te spelen en op te nemen. Voor mij was het nieuw om al die live-opnames erbij te pakken en te verwerken. Plus: we moesten onze eigen weg vinden. Waar wilden we naartoe? Het oorspronkelijke opzet was veel meer dancegericht dan het uiteindelijke resultaat laat vermoeden.

Barman: Het is geen danceplaat, het is ook geen fusionplaat, het is gewoon een funky plaatje. We hebben het geprobeerd, die dance, maar het is iets wat me persoonlijk minder ligt. En CJ vond het plezant eens iets anders te doen. Dance is fijn om op te dansen, maar niet om het zelf te maken. Dance is gemaakt voor instant-pret, het hier en nu. Het is gemaakt om het na een maand beu te zijn. Dan is het van: ‘dj speel eens iets anders’. Het staat haaks op wat ik met songs probeer te doen. Ik wilde een plaat die je in eerste instantie zin geeft om te feesten, maar die tegelijk gelaagd is. Iets meer dan ‘gewoon lekker shaken’.

Waar kwam de zin vandaan om samen in de studio te kruipen?

Barman: We zijn aan elkaar voorgesteld door een vriend van CJ. Ik was aan het draaien in Club Geluk en legden net een plaat van hem op. ‘Wil je hem eens ontmoeten?’ vroeg die man. ‘Eigenlijk niet’, zei ik.

Bolland: Komaan, Tom. We draaiden op hetzelfde evenement, de Nacht van de Student denk ik. Mijn set was voorbij en iemand zei me: ‘Je moet naar Barman gaan kijken. Die speelt elektro en funky dingen, je zult het goed vinden.’ Ik kende de naam wel, maar wist niet wat ik ervan moest verwachten. Alleszins niet dat hij me zou verbijsteren. Ik dacht dat hij daar met een gitaar zou staan, of zo. Maar ik was nog geen vijf minuten binnen of hij draaide een plaat van mij. Ik vond het interessant en heb mezelf voorgesteld.

Barman: Twee weken later hebben we afgesproken. ‘Ik wil JJ Cale op Kraftwerk’, zei ik.

Bolland: Dat van Kraftwerk begreep ik.

Barman: We hebben met een paar nummers het ijs gebroken. Zoals het wel vaker gaat, hebben die de plaat niet gehaald en zijn ze in de vuilnisbak beland. Summer’s here was het it-moment. Omdat ik besefte: dit kan naast al het andere staan dat ik gemaakt heb.

In een samenwerking loert het gevaar dat het compromis het overneemt van de creativiteit.

Barman: Als we niet zulke goede vrienden waren, hadden we het niet volgehouden. Het was wringen, duwen en trekken.

Bolland: Samenwerken leidt altijd tot compromissen – dat is niet erg, zo lang het resultaat niet klinkt als een compromis. Regel nummer een was de baslijn vijf decibel stiller zetten, regel nummer twee ‘Stem omhoog, C’. Als ik alleen aan een nummer werk, schrap ik de vocals of drum ik ze in een hoekje – de bas en de beats hebben altijd de bovenhand.

Het hele productieproces verliep uiteindelijk vlot op een plezante manier. We hadden onbewust een vast stramien. Hij kwam binnenwaaien, we werkten, legden dingen vast, namen ze op en bouwden enkele andere ideeën concreet op. Hij ging vervolgens weg, en ik begon aan mijn knopjes te draaien. Alleen. Het stresseerde me te veel als Tom op mijn vingers keek. Hij moest naar huis of het kwam niet goed.

Barman: Ironisch genoeg was ik vaak degene die met de beats afkwam terwijl hij zich over de muziek boog. En dat was de bedoeling. We wilden niet de zoveelste fusionplaat maken met verdancte popdeuntjes. Bon, elk van ons had zijn voorspel gehad. Ik was twee jaar met vallen en opstaan als dj aan het draaien, en CJ was de producer van de laatste single van dEUS, Nothing really ends.

Bolland: De plaat leunt in zijn geheel dichter aan bij wat Tom doet, dan bij wat ik doe. Ik vond het net plezierig om het bij momenten aan hem over te laten. Anders zou het resultaat als al mijn andere werk klinken. Nu springt het eruit. Mijn machines zijn nooit zo vaak gecrasht. Tom is ontzettend snel in zijn denken; ik probeerde hem telkens een stap voor te zijn, om het te verwezenlijken nog voor hij het gezegd had. Voor mijn computer was het soms allemaal wat te veel.

Het klopt wel met het gevoel dat de plaat vertolkt: een voortdurend aftasten van en schuren tegen grenzen. Grenzen van genres, grenzen van een stem.

Barman: Tijdens de voorbereiding op Any way the wind blows en ook door de tournee met Guy Van Nueten heb ik vastgesteld dat ik graag zing en dat ik het ook nodig heb. Nu was ik de enige zanger in da house, waren er geen vaste songstructuren en kon er dus veel geëxperimenteerd worden. Ik voelde me ook als op een missie. Bij het gros van de dancemuziek vind ik de teksten af-schu-we-lijk. Ze zijn melig, clichématig of gewoon slecht. Het is uiteraard de beat die het ‘m doet, maar dat neemt niet weg dat de teksten goed moeten zijn.

Bolland: We hebben ook geprobeerd met ieder nummer verder te gaan dan wat op het eerste gehoor oké klonk.

Barman: Het moment waarop je zegt: we zijn er, moet je toch blijven doorduwen, door het vlies breken – sorry voor de beeldspraak. Renaat Lambeets, de cameraman van Any way the wind blows, noemde het: ‘blijven pushen’. Pas dan kom je op iets waarvan niemand nog kan zeggen waar het vandaan komt.

Bolland: Het frustrerende is dat je die momenten niet kunt forceren.

Barman: Ik herinner me dat ik een nucleair rothumeur had – het moet op een dinsdag geweest zijn – en dat toen ineens Jumpneedle in mijn hoofd zat. Hoe? Wat? Waar? Ik weet het niet. Het zijn momenten die je niet kunt grijpen. Ik kan niet eens zeggen: ‘Het is van mij. Ik heb het gedaan. Ik heb het gevonden.’ Het overkomt je. Ik noem het kleine mirakels. Daarom is een song schrijven voor mij iets heiligs.

Hoe verklaar je nummers af, als blijven zoeken en sleutelen het credo is?

Bolland: Ik heb het moeilijk om ‘stop’ te zeggen. Ik werk heel erg gericht op de klank. ‘Dit kan nog meer,’ denk ik dan, ‘dat ene kleine klankje.’ Soms gaat net dat plots het hele nummer overheersen. Dan ben ik te ver gegaan.

Een mateloos perfectionisme?

Barman: Dat is geen perfectionisme, dat is dwangneurose.

Bolland: Komt dat niet op hetzelfde neer? Klank is voor mij een obsessie. Toen ik de sound van de eighties ontdekte, met Front242 en The Neon Judgement, kreeg ik een kick. In de discotheek kon ik volledig dol draaien op een bepaalde klank in een track. Als de dj me weigerde te zeggen wie de uitvoerder was of wat de titel van het nummer was, ging ik de volgende keer met mijn cassetterecorder naast de boxen staan om het op te nemen. Ik was veertien jaar en ik kon de hele dag een zelfde baslijn beluisteren. Loeihard, met mijn oor tegen de boxen geduwd. Opnieuw en opnieuw. Bij momenten dacht ik dat ik ze zag vliegen. Maar geluid bleef een kick.

Barman: Nog even over dat ‘stop’ zeggen. Het is puur intuïtie. Een nummer moet je recht in je gevoel raken. Dan is het af. Als je begint te rationaliseren en te denken ‘ik zal er wel aan wennen’ of ‘zo erg is het niet’, ben je er nog niet. Zelfkritiek is volgens mij het enige waarover een creatieve mens beschikt. Ik vrees de dag dat ik het verlies. Gelukkig leer je jezelf beter kennen. In de liefde, in het leven, in je werk. Je ontdekt de signalen die je erop kunnen wijzen dat iets niet klopt. Elk nummer moet iets hebben waarvan je je afvraagt: ‘Wat is het? Waar komt het vandaan? Dit hebben we ingespeeld, maar het zijn wij niet.’ Als mensen samenkomen, een groep, muzikanten, moet er iets gebeuren dat de som van de delen overstijgt. Je kunt het niet kunstmatig opwekken. Je kunt het wel herkennen, en dat herkennen heet ervaring.

Gisteren schreef ik teksten voor dEUS en dacht ik ineens terug aan onze eerste optredens. Toen had ik eigenlijk geen teksten. Ik kroop het podium op en zong fonetisch Engels in combinatie met teksten die ik kende. ‘ We’re on the station/going to find a nation‘. Complete nonsens, maar ik dacht er niet bij na.

CJ, je zei ergens dat Tom je vrouwelijke kant stimuleert. Wat bedoel je daarmee?

Bolland: Ik heb tien jaar lang geprobeerd zoveel mogelijk mensen tegelijkertijd te doen springen op een dansvloer. Daar heb je weinig subtiliteit voor nodig. Tijdens de productie van dEUS kwamen er allerhande gevoelens bovendrijven die ik bij de doorsnee danceplaat niet hebt. Met die gevoelens boor ik een ander soort inspiratie aan, waarvoor ik tot dan toe weinig aandacht had, maar die je ook in dance kunt gebruiken.

Barman: CJ heeft het draaien bovendien van zijn moeder geleerd. Per grote uitzondering in het wereldje.

Bolland: Mijn moeder was constant met muziek bezig, legde platen op, wilden weten wat wij ervan vonden. Mijn ouders hadden een discotheek, zij draaide. Disco, elektro, funk. Het was eind jaren zeventig. Mijn slaapkamer was vlak boven de dansvloer. Op slapen stond bij ons geen uur, geregeld holde ik naar beneden. ‘Mama, welke plaat is dat?’ Ze gaf hem dan mee naar mijn kamer. Elektro greep me onmiddellijk aan, maar ik had even snel een hekel aan disco. Waarschijnlijk wegens een overdosis.

Tom, je hebt een film geregisseerd, bent met Guy Van Nueten akoestisch gegaan, bent nu met Magnus en dEUS bezig. In hoeverre bevruchten die projecten elkaar?

Barman: Een acteur regisseren of een muzikant in de studio halen en zeggen wat hij moet doen: het komt op hetzelfde neer. In beide gevallen moet je uitleggen wat je wilt zonder het zelf voor te doen. Als glijmiddel creëer je een aangename sfeer. Grapje, pintje, sigaretje. Allemaal evidente, menselijke dingen die me redelijk goed af gaan. Het enige, grote verschil is de prijs. Film is duurder en daardoor definitiever en omvangrijker. Bij muziek kun je nog altijd twee van de twaalf songs schrappen, maar je knipt niet ongestraft een half uur uit een film.

Bolland: Ik heb enorm veel zin gekregen om zelf een film te maken.

Barman: Omdat je denkt: ‘Jaja, dat kan ik ook’?

Bolland: Vooral omdat ik gezien heb hoe het in zijn werk gaat. Ik zie veel dingen in je film die ik herken uit je leven. Feiten die gebeurd zijn, anekdotes. Als ik muziek maak, put ik uit dezelfde bron: alles wat ik in mijn hoofd zitten heb. Vroeger dacht ik dat je van alles moest verzinnen, nu weet ik dat je aan de slag kunt met dagdagelijkse dingen of absurde dromen uit je eigen leven. Bovendien vind ik het een fijn gevoel, om zoals een bordenkunstenaar zo- veel mogelijk borden tegelijk in de lucht te laten draaien. Ik ben in de studio vaak met twee, drie verschillende projecten bezig, terwijl ik in het weekend ook nog eens drie sets draai. Die stress bezorgt me een ongelooflijke kick.

Barman: Het is verslavend. Mij interesseert het niet dit of dat te betekenen, ik wil wel zoveel mogelijk uit het leven sleuren. Ik ben de laatste jaren ongelooflijk aan het doorperen, en ik ben van plan nog even op dat elan verder te gaan.

Leve de roes!

Bolland: Daar zit het ‘m. Je hebt een soort tussenbewustzijn – de mezzanine. Als ik langer dan twintig minuten in de auto zit, komt het naar boven. Dan hoor ik klanken, ritmes, constructies. Ook de beelden in mijn hoofd vertaal ik in klanken. Ik probeer allerhande trucjes te vinden om die fase vast te houden. Ik heb al geprobeerd alles op een dictafoon in te spreken, maar als ik er twee dagen later naar luister, hoor ik nietsbetekenende frases. Eigenlijk zou ik een studio in mijn auto moeten hebben.

Barman: Of een chauffeur.

Bolland: Als ik dan in de studio ben, is er eerst een waas. Ik voel altijd een soort prestatiedruk. ‘Nu moet het gebeuren.’ En ik begint veel te diep en te hard na te denken. Ik haspel dan eerst de berekende zaken af, zoals een stem van hier naar daar transponeren. ’s Nachts borrelt het dan op. Dan komen de abstracte en experimentele dingen boven.

Barman: Ik heb alleen bestaande muziek, nooit iets dat nog uitgevonden moet worden. Het komt als ik speel, of als ik zing. Mijn hoofd zit wel vol woorden, zinnen, tekst. Het probleem is: als ik een dictafoon heb, verlies ik hem. En als ik een notaboekje op zak heb, ben ik de hele tijd gefixeerd op de vraag: ‘wat zal ik nu eens opschrijven?’.

***

Een bestelwagen rijdt de straat in en toetert naar een voetganger. Traiteur Magnus luidt het opschrift op de kofferbak. Barman grijnst. ‘Er is ook een wijnhandelaar. En een meubelzaak. En de klootzak die ons op het Tropisch Instituut het leven zuur maakte tijdens de opnames van Any way the wind blows heette Eddy Magnus.’ Bolland: ‘In Australië zag ik een animatiefilmpje over rendieren in Lapland. Allemaal heten ze Magnus.’ Barman: ‘Mijn grootvader was kapitein op een Noors schip. Hij is een van de eersten die het Suezkanaal overstaken. Mijn verre wortels liggen in Noorwegen; er is zelfs een fjord dat Barman heet. Magnus heeft iets met die Scandinavische roots. Het heeft ook iets met rood, met metaal, met gloeiend. Zo moest de muziek klinken. Elektronisch maar warm.’

Door Tine Hens Foto Guy Kokken

Barman: ik zag het als mijn missie om Goede teksten te verzinnen op een dance-beat.

CJ Bolland: ‘Ik wil JJ Cale op Kraftwerk’ zei Tom. Dat van Kraftwerk begreep ik.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content