Vincent Bal is een tevreden man. Met ‘Minoes’ maakte hij de film die hij wilde en in Nederland vinden ze niet genoeg superlatieven om zijn werkstuk te loven. Zo’n 600.000 mensen kwamen al vrolijk en blij de cinema uitgelopen. Bovendien omschrijft de persmap hem als ‘meest veelbelovende, multigetalenteerde en ambitieuze regisseur van dit moment’. ,,Yeah right, dat heb ik natuurlijk zelf geschreven.’

Door Tine Hens Foto Stephan Peleman,

‘Minoes’ vanaf 6 februari in de bioscoop.

Hij heeft iets met verlegen mensen. In zijn eerste film Man van Staal is er Victor (Ides Meire), die liever zwijgend steentjes in de zee smijt dan te zeggen wat er in hem omgaat. In Minoes is er Tibbe, een journalist die enkel over katten schrijft of over de blaadjes die aan de bomen groeien omdat hij te bang is om met mensen te praten. ‘Misschien omdat ik zelf veeleer verlegen ben? Ik vind verhalen over bedeesde mensen vaak mooi en intrigerend. Het is toch vaak het verhaal van David en Goliath: de underdog tegen de macho en uiteindelijk wil je altijd dat de underdog het haalt. Maar die moet geen loser zijn, dat zijn verlegen mensen ook niet. Ze zijn gewoon te eerlijk voor deze wereld en daardoor worden ze sympathiek.’ Of ze vinden wel een manier om hun mannetje te staan. Victor verbeeldde zich dat hij een harnas droeg en dat hij een superman werd die geen angst kent; Tibbe ontmoet Minoes, juffrouw Minoes. Nu is ze dame, vroeger was ze kat. Ze spint, geeft kopjes, ze blaast en als ze een hond ziet, schiet ze de dichtstbijzijnde boom in. Maar ze kan ook met alle katten in de buurt praten en zo brengt ze Tibbe het ene nieuwtje na het andere. Tibbe wordt de ster en samen leren ze durven, want de wereld behoort aan de durvers. ”t Is een feel good movie‘, zegt de Vlaamse cineast. ‘Je komt buiten en even ben je verzoend met de wereld. Ik vind dat een aangename gedachte. Als je merkt dat de mensen blij zijn dat ze je film gezien hebben, is dat toch schoon? Ik zeg niet dat alle films zo moeten zijn, maar te veel cynisme is ook niet fijn. Soms zou ik best wel eens zo’n duistere, obscure film willen maken. Neem nu The Man Who Wasn’t There van de broertjes Coen, die vind ik geweldig. Het is een van de beste films die ik de afgelopen jaren gezien heb, maar ik hou evenveel van een Amélie Poulain. Het leuke aan een Minoes is dat je een hele eigen wereld mag creëren; je mag eens een complete Mary Poppins maken en de mensen storen er zich niet aan, want hey, het is een familiefilm en daarin kan dat.’

,In mijn hoofd speelde Minoes zich helemaal in Parijs af. Ik zag die zinken daken voor mij, met al die niveauverschillen, dakramen en antennes. Maar dan kom je in Nederland aan en word je geconfronteerd met een saaie uniformiteit. Alle daken zijn er precies hetzelfde; we hebben dan effectief ons eigen landschap van daken gemaakt, dat een soort tijdloosheid uitstraalt en tegelijk aansluit bij de werkelijkheid op de begane grond. Dat was wel even spannend, om die juiste visuele toon te treffen.’

Werd je daarin vrij gelaten? Uiteindelijk heeft de Nederlandse producent Burny Bos je gevraagd om Minoes te verfilmen, het was niet onmiddellijk je eigen voorstel of idee.

Bal: Ik voel het helemaal niet aan als een opdrachtfilm, toch niet in de slechte zin van het woord. Ik heb echt de indruk dat het mijn film is en dat ik hem heb mogen maken zoals ik het zag en wilde. Er is natuurlijk altijd te weinig tijd en te weinig geld, maar ik vind het nog altijd knap van producent Burny Bos dat hij me op basis van een visie van Man van Staal een slordige zes miljoen euro in handen stopte en me Minoes toevertrouwde. Zo is het echt gegaan.

Toen ik erbij kwam, was er een eerste versie van het scenario die nogal ver van het boek stond. Ze reden er rond met satellietwagens en gsm’s en zo; het was niet helemaal de richting die ik voor ogen had. Ik wilde veel dichter bij het boek blijven, want dat is net het fijne aan Minoes: het is een heel verfilmbaar verhaal. Het is een afgerond geheel, met een duidelijke verhaallijn en een spanningsopbouw. Ik vond het zonde om dat allemaal te laten vallen om het zogezegd te moderniseren. Geen probleem, we hebben het scenario herschreven. De schrijfmachine hebben we vervangen door een laptop, voor de rest leunt het erg dicht aan bij het universum dat Annie M.G. Schmidt uittekende. Zij situeerde het verhaal niet in een bepaald heden of verleden, die onbestemdheid wilden we bewaren. Het gevoel van: we zijn hier ergens in Annie M.G. Schmidt-ruimte en -tijd, maar we weten niet precies waar.

Was je dadelijk enthousiast? De anekdote wil dat ‘Minoes’ je lievelingsboek was als kind.

Bal: Ach ja, dat wordt erbij gehaald om het verhaal wat op te smukken. Ik heb Minoes graag gelezen en het toeval wil dat ik het twee jaar voor Burny me vroeg, opnieuw had gekocht voor in mijn collectie ‘eeuwig goede boeken’. Het is zo’n typisch Annie M.G.Schmidt-verhaal in zijn sfeer en humor, tegelijkertijd heeft het iets heel universeels. Vreemd genoeg is het haar bestverkochte en meest bekende boek in het buitenland. Vorig jaar was het in Japan zelfs het populairste kinderboek en het is al vertaald in het Hebreeuws en in nog een paar andere duistere talen. Blijkbaar heeft het iets dat iedereen overal aanspreekt.

Intuïtief was ik dan ook heel opgewonden toen Burny vertelde dat ze plannen hadden om Minoes te verfilmen. ,Wow, Minoes‘, dacht ik. Toen het concreter werd, kwamen ook de twijfels. Ik wist niet goed of ik wel in Nederland wilde filmen en was het wel een goed idee om een volgende kinderfilm te maken? Misschien raakte ik dan nooit meer dat etiket kwijt. ‘ So what‘, heb ik dan gezegd. Ik had zelf zin om de film Minoes te zien en ik kon hem dan maar beter op mijn manier maken voor iemand anders het bij wijze van spreken verknoeide.

Waarom twijfelde je aan Nederland?

Bal: Nu lijkt dat wat vreemd, want het viel daar prima mee. Een film draaien is een film draaien, of je nu in Nederland, België of China zit. Maar ja, er zijn natuurlijk de little differences. De melk ’s middags, om er een te noemen. Dat is verschrikkelijk. Het is echt zo: lunchtijd en iedereen gaat rond de grote tafel zitten met een boterham met kaas en een glas melk en dan houden ze het grote gemeenschappelijke tafelgesprek. Dat zijn wij niet gewend. De communicatie is ook anders, veel directer.

‘Die muur moet blauw’, zeggen ze; terwijl wij ons in allerlei bochten wringen en vragen of die muur misschien niet blauw zou kunnen geverfd worden. Ik vroeg me in het begin trouwens af of ze me wel zouden begrijpen, want om iets uit te leggen, neem ik soms mijn toevlucht tot heel simpele, bijna dialectische woorden, of ik verwijs naar strips. Maar blijkbaar werkte het wel, zij brouwden er gewoon hun eigen versie van. Achteraf denk ik zelfs dat het mijn kracht was om daar als jonge Belgische regisseur te staan. Ik had weinig last van ontzag. Minoes is voor mij gewoon een leuk boek, terwijl er voor iedere Nederlander een soort erfenis aan vasthangt. Als je aan Annie M.G. Schmidt raakt, raak je bijna aan de ziel van Nederland. ‘Wat zou Annie ervan denken?’ is dan de grote vraag. Mij kon dat weinig schelen. Ik had een heel vrij gevoel; ik deed mijn zin.

Werd dat ook altijd geapprecieerd? Ik kan me voorstellen dat het niet evident is om als Belgische regisseur tussen een hoop Nederlandse acteurs te staan.

Bal: Ik heb ze allemaal zelf gekozen en dat was een voordeel. Ook bij de casting had ik geen last van druk of bewondering. Ik ken geen bekende Nederlanders. Het gebeurde vaak dat er twee acteurs binnen wandelden en ik vroeg: wat hebben jullie allemaal gedaan? Dan schrokken ze een beetje en keken me aan met een blik van: ken jij ons dan niet? ’s Avonds zag ik ze dan op tv of de volgende dag stonden ze op de cover van de Privé. Voor mij was het een verademing om met zo’n open blik naar die mensen te kunnen kijken. Theo Maassen, bijvoorbeeld, heeft in Nederland als cabaretier veeleer een ruig imago, hij neemt geen blad voor de mond. Maar als Tibbe kwam hij zo eerlijk en ontwapenend over, precies zoals ik Tibbe zag. De meeste andere acteurs speelden een sul, een slappeling. Theo niet. Achteraf bleek dat het een niet evidente keuze was en dat vond ik wel fijn. Het is altijd leuk om het typische en verwachte te doorprikken.

En Carice Van Houtten? Wat had zij om Minoes te zijn?

Bal: De elegantie en de sierlijkheid. Minoes moest voor mij een beetje Audrey Hepburn zijn, met een sierlijkheid die niet meer van deze wereld is. Cameraman Walther Vanden Ende en ik hebben voor we begonnen aan Minoes heel veel films bekeken. Sabrina van Billy Wilder bijvoorbeeld. Dat openingsshot, Audrey Hepburn die door de takken van een boom kijkt, zo hoorde Minoes te zijn. Het was niet makkelijk om haar te vinden; ik heb zowat alle Nederlandse actrices tussen de 20 en de 30 jaar zien passeren. En toen kwam Carice binnen. Ze zweefde eigenlijk binnen; ze had iets speciaals. Van haar kan je werkelijk geloven dat ze vroeger een poes was. Ze is niet zomaar een actrice die wat leuk zit te miauwen, nee, ze is op en top een dame die af en toe een katse uitval krijgt.

Twee weken later bleek echter dat Carice allergisch was voor katten. Ze moest nog maar in de buurt van een kat komen of ze kreeg rode, tranende ogen en een lopende neus. We hebben haar op een regime van anti-allergiepillen gezet; om te testen of het werkte, heeft ze een dag de kat van de schminkster op schoot gehad. Een verschrikkelijk harig beest dat aldoor ruifde. ‘Het lukt, het lukt’, stonden we er met z’n allen hoopvol op te kijken. Ik wilde echt geen andere actrice.

Mijd kinderen en dieren, luidt een van de filmwetten. In ‘Minoes’zit je met kinderen én met een hoop katten. Hoe geduldig moet je zijn om dat in goede banen te leiden?

Bal: Behoorlijk geduldig, vooral met de katten. Dat was monnikenwerk. Op voorhand heb ik iedere scène tot in de kleinste details uitgetekend. Want je zegt niet tegen een kat: speel dat en dat en we nemen het wel vanuit drie hoeken op. Katten willen maar drie dingen. Liggen, eten of kijken naar iets dat hen interesseert; er is geen onderscheid tussen momenten waarop de camera draait of niet. Met wat zij graag doen, moet je proberen te krijgen wat jij wilt en dat kon soms heel lang duren.

Ze zeggen dat katten eigenzinnig zijn, wel, sommige waren gewoon stom. De witte pluchekat die tante Moortje speelt, had een IQ van nog geen twee, denk ik. Het grappige is dat ze in de film het leukste overkomt. Soms kreeg je ook cadeautjes van de katten. Dan had ik een scène helemaal uitgetekend en plots kreeg die kat het in haar hoofd, deed ze iets helemaal anders, iets beters en mooiers waarvan we dachten: we proberen het niet want het lukt nooit. En knip, daar had je het.

Maar ondertussen was er een halve dag voorbij.

Bal: Tja, dat hoort erbij. Het was soms behoorlijk lastig, maar ik ben mijn crew bijzonder dankbaar. Vooral Walther Vanden Ende. Hij is zo behoedzaam met de beelden omgesprongen. Aanvankelijk had ik een beetje schrik om met hem samen te werken. Ik stond daar als beginnend regisseur – Minoes is och arme mijn tweede langspeelfilm, hij heeft er bij wijze van spreken al duizend gedraaid. Bovendien was hij mijn leraar aan het Sint-Lukas en ik voel dat ik in mijn manier van filmen schatplichtig ben aan hem. Maar Walther is heel rustig en het is fantastisch om te kunnen terugvallen op iemand met zoveel ervaring. Bovendien was het fijn om een paar Belgen om me heen te hebben, al was het maar om soms eens met die Hollanders te lachen. Ze hebben een heel ander soort humor dan wij, veel directer. Ironie? Dat begrijpen ze niet. Ik ben blij dat wij Vlamingen het hebben.

Aan de andere kant hebben ze wel doorzettingsvermogen. Burny Bos zegt: ik verfilm het oeuvre van Annie M.G. Schmidt, hij doet het en trekt volle zalen. Dat zie ik in Vlaanderen nog niet zo snel gebeuren.

Bal: Wij zijn talmers, hé. We zijn bang voor enthousiasme. Als je in Nederland zegt: ik verfilm Minoes, dan zeggen ze: Hé, wat leuk. In Vlaanderen kijken ze je wat scheef aan. ‘Amaai, manneke, gij wilt ne film maken, schaamt u maar.’ Achteraf mag je al blij zijn dat ze hem in de zalen zullen tonen. Dat is wat karikaturaal geschetst, maar iemand als Burny die zoveel geloof heeft in wat hij doet, zie ik hier niet onmiddellijk. Ik vraag me zelfs af of een film als Minoes hier mogelijk zou zijn, wie daarin zou durven investeren?

Er zijn veel goede regisseurs in Vlaanderen, maar het is momenteel niet erg aantrekkelijk om hier een film te maken. Je werkt er zo lang aan, je investeert er zoveel van je leven in, dan komt hij uit en na drie weken is hij weer weg. Wat is dan de Vlaamse film? Want de Vlaamse film is niet meer dan de films die gemaakt worden en dat zijn er bitter weinig. Weet je, je kunt denken wat je wilt van een film als Pauline & Paulette, maar ik ben blij met zijn succes. Ik was in Cannes toen hij getoond werd en ik was stikjaloers – in de positieve zin. De mensen waren echt gelukkig met die film, ze bedankten Lieven Debrauwer en dat is toch mooi? Volgens mij bewijst dat succes – en ook het succes van Minoes – dat je niet plat moet gaan om een groot publiek te bereiken.

Ook je eerste film ‘De Man van Staal’was voor een groot publiek bedoeld. In Vlaanderen werden er amper 1500 kaartjes verkocht. Hoe hard kwam dat aan?

Bal: Hard, natuurlijk. Maar wat kun je doen? Je kunt duizend en één theorieën gaan verkondigen, ik geloof alleen niet dat het zin heeft daar lang bij stil te staan. Er spelen zoveel factoren mee. Om er een te noemen: het budget voor de promotie van Minoes was groter dan het hele budget van Man van Staal. Ik ben nog altijd trots op de film; ik was blij met de prijs in Berlijn en ik vond het fantastisch dat Burny in die film iets zag waardoor hij mij voor Minoes wilde.

Was het anders moeilijker geweest?

Bal: Ik weet het niet. Als je in Vlaanderen films maakt, weet je sowieso dat dat geen continue bezigheid is. Dus na iedere film wacht het zwarte gat. Da’s even schrikken in het begin, maar het went snel. Ik heb er geen flauw idee van wat ik hierna ga doen. Ik geloof ook niet in carrièreplanning. Je kunt niet zeggen: eerst maak ik een kinderfilm en daarna een thriller en daarna ga ik naar Amerika. Ik ben ervan overtuigd dat veel dingen je pad kruisen zonder dat je daar de hand in hebt. Het enige wat voor mij telt, is of het mij interesseert, of ik het graag doe. Je gooit je er altijd voor de volle tweehonderd procent in, het moet op z’n minst de moeite waard zijn. Maar films zijn voor mij niet het enige zaligmakende. Wie zegt dat ik binnen tien jaar geen café openhoudt, of aan iets helemaal anders begin? Vraag me niet wat, daarvoor maak ik nu nog veel te graag films.

Ooit dacht je eraan fysica te studeren.

Bal: Ik vond dat lekker concreet en het trok me wel aan met concrete dingen bezig te zijn. Tegelijkertijd heeft fysica iets magisch. Plots kun je allerlei fenomenen verklaren, het geeft je een andere blik op de realiteit. Film heeft trouwens behoorlijk wat gemeen met fysica. ’t Is voor een groot deel een samenspel van wetten. Ik hou er in die zin van het romantische ballonnetje van de kunstzinnige inspiratie of het creatieve momentum te doorprikken. Filmen is behoorlijk nuchter, net zoals in de fysica of de wiskunde ben je met een constructie bezig waarvan alle elementen moeten kloppen of het zakt in elkaar als een kaartenhuis. Er komt misschien tien procent inspiratie aan te pas, al de rest is maken en afwerken en fijnpolijsten. Het heeft veel met discipline te maken.

Ik vind het altijd geweldig om beelden te zien van een Hitchcock die op een set aankomt. Da’s gewoon een dikke man in een keurig zwart pak. Niets kunstzinnigs aan. Of als je denkt aan het studiosysteem uit de jaren ’40. Er zijn daar prachtige films gemaakt, maar een man als Billy Wilder, die werkte bij wijze van spreken van negen tot vijf. Kwam ’s morgens toe, keek wat hij moest doen. ‘Aha, vandaag draaien we A Foreign Affair‘ of ,Oh, verder schrijven aan Some Like it Hot‘. Het was alsof hij naar kantoor ging. Het idee op zich vind ik eigenlijk wel aantrekkelijk, dat je een soort kader hebt om te doen wat je zou willen doen. Anderzijds vrees ik dat het me snel zou beklemmen. Het hoeft allemaal niet te zeker en te duidelijk te zijn.

Als je merkt dat de mensen blij zijn dat ze je film gezien hebben, is dat toch schoon?

Bij de casting had ik geen last van druk of bewondering. Ik ken geen bekende Nederlanders.

‘Ik had zelf zin om de film ‘Minoes’ te zien en ik kon hem dan maar beter op mijn manier maken voor iemand anders het bij wijze van spreken verknoeide.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content