De Vloek van Vlimovost

Elke vrijdag – 23.15 Canvas

1977-1984

‘Wat ga je doen met je leven?’ Zorgeloos als ik was, heb ik me die vraag nooit gesteld; ze werd me opgelegd. Omdat ik van taal en muziek hield, ben ik dan maar naar het conservatorium getrokken. Daarna wist ik niet meteen hoe het verder moest. Wou ik wel in het theaterleven stappen? Pas toen ik met Radeis in zee ben gegaan, is het heilig vuur er gekomen. Radeis was mijn eerste theatergroep, en met- een ook de laatste. Ik heb er meer geleerd dan aan het conservatorium. Het was een vriendenclub. Iedereen droomde ervan om bij de grote huizen te spelen, maar wij gingen onze eigen weg, wars van alles, zonder uitgestippeld plan. Theater was in het begin zelfs niet het belangrijkste. Dat was bijeen zijn, reizen, een bepaalde manier van kijken ontwikkelen.

1985

Radeis was zo populair dat we een jaar op voorhand volgeboekt zaten, en dat gaf geen goed gevoel. In 1984 op het Olympic Arts Festival in Los Angeles hebben we er een punt achter gezet. Radeis was absurd visueel theater, maar met Usurpation – in ’t Frans uit te spreken – heb ik daar radicaal een vet punt achter gezet. Ik wou niet mijn hele leven het zotteke uithangen, dus had ik een bloedernstig stuk geschreven. Té ernstig wellicht, achteraf bekeken – maar het voordeel van theater is dat als een stuk niet meer gespeeld wordt, het ook gewoon weg is. Peter Vermeersch en Danny van Hoeck zorgden voor het muzikale tegengewicht. De afspraak was dat zij zouden rammen als ze het niet meer konden aanzien, en wij zouden spelen als we het niet meer konden aanhoren. De voorstelling sputterde vooruit en de ontgoocheling bij het publiek was groot, maar dat was ook mijn betrachting. Het was een gewilde ommekeer; daarom ben ik ook nog zo aan dat stuk gehecht.

1987

Crazy Love was mijn eerste grote rol in een film, een beetje laat, maar wel een onverwacht fantastische ervaring. Dominique Deruddere en ik kenden elkaar van op café, maar ik had het niet zo voor hem: hij had een even groot bakkes als ik maar hij was een stuk kleiner en ik vond hem een etterke. Maar op de set zijn we kameraden geworden. Ik heb hard moeten vechten voor mijn rol. Mijn personage was 18, 19 jaar oud, ik was er 33. De acné maskeerde mijn ouderdomslijnen, maar ik moest wel veertien kilo vermageren om de slungelachtige motoriek van die leeftijd te kunnen vertolken. Mijn dieet bestond uit algemene geheelonthouding. Hard, zeer hard, maar het overgewicht smolt er zo af!

1992

De eerste keer dat ik zelf filmde, samen met Peter Van Kraaij, en meteen ook de laatste keer. Film is een te groot machien. Het slorpt slokken tijd, energie en centen op, en je moet met te veel mensen samenwerken die je niet aanspreken. Daarmee vergeleken is theater absolute vrijheid. Maar Vinaya was een topervaring, ook omdat we een deel in Mexico hebben gefilmd en ik daar een hoop straffe verhalen aan heb overgehouden.

Halfweg jaren ’90

Met Laagland, een soort huis voor theater, lezingen en films, wilden Tom Jansen en ik de klassieke theaterstructuur omgooien. Samenwerking tussen Nederlandse en Vlaamse theatermakers was toen een feit, en acteurs waren allang meer dan alleen maar uitvoerders, maar de overheid hinkte achterop. Dat wilden we aanklagen. We vroegen de helft van de subsidies in Vlaanderen aan en de helft in Nederland. Een goede testcase vonden we zelf, want daar moet het naartoe: theater is toch taalgebonden en ons taalgebied is al zo klein. Maar het was te vroeg en ze vonden ons te arrogant.

1998

Weg was een voorstelling als een lang lied, met Peter Vermeersch en Pierre Vervlosem. In elke acteur zit ergens een gefrustreerde muzikant en toen had ik voor het eerst het gevoel dat ik met woord zeer dicht bij muziek ben geraakt. Nu is er vanuit klassieke hoek vraag om samen te werken, maar die wereld heeft een manier van werken die dat bijna onmogelijk maakt. Zij hebben een repertoire, repeteren tweemaal en spelen een stuk eenmaal. Ik wil op zijn minst tien dagen samen zijn en twintig keer een stuk spelen.

1999

Ik had het Kaaitheater mee opgericht, maar toen met Degreef de laatste van de oude garde vertrok, dreigde ik binnen de verjongde groep niet meer dan een veredeld meubelstuk te worden. Zo een relatie wou ik niet. Als kunstenaar in residentie bij Victoria kon ik mijn ding doen; de enige voorwaarde was dat ik iets maakte met of voor jongeren. Dat is Ubung geworden. Een geslaagde klus, maar eentje die ik in het begin heb vervloekt: werken met kinderen impliceert dat je deel uitmaakt van hun opvoeding en die verantwoordelijkheid wil ik niet. Iedereen denkt dat ik een kindervriend ben omdat ik zo lief en leuk met mijn dochter Hanna omga, maar ik bén absoluut geen kindermens.

2000

Uitgever Leo Dehaes wou allang een roman van mij en had me zelfs een voorschot gegeven, maar dat heb ik opgesoupeerd zonder een roman af te leveren. Het is niet aan mij besteed, denk ik, al schrijf ik wel veel. Leo heeft dan mijn theaterteksten en mijn stukken voor de Standaard der Letteren gebundeld in Werk. Ik vreesde dat het een columnboek zou worden, maar Leo toonde mij voorbeelden, schikte, zette titels en nummertjes en plots zag ik het boek ademen.

2000

Ik kreeg de Océ Podiumprijs voor Weg en Larf, maar ik voelde het zeer sterk aan als een bekroning voor wat ik tot dan toe voor theater betekend had. Het was fantastisch. Het applaus was genereus en iedereen gunde mij de prijs – er hangt toch een miljoen aan vast, en dat leidt vaak tot naijver en competitie.

2005-2006

Het Toneelhuis wou me eerst voor vier jaar als artistiek leider, maar net als bij film is dat een te grote investering. Omdat Guy Cassiers in 2006 komt, mag ik nu dat ene jaar overbruggen en dat is wel een geschenk. Ik kijk ernaar uit, ben al bezig met programmering, en dat soort dingen: dat korte ontploffen op een jaar past me als een vestje.

DOOR HANS COMIJN FOTO KRIS DEWITTE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content