JIMMY PAGE, THE EDGE EN JACK WHITE: IT MIGHT GET LOUD

JACK WHITE, THE EDGE en JIMMY PAGE in 'IT MIGHT GET LOUD'. Een keukentafelportret van drie muzikale halfgoden.

Vrijdag 22/7, 0.00 – Ned3

De profeet die zijn volk nog door een gespleten zee wil mennen of de rattenvanger die te Hamelen vergeefs met zijn onbetaalde factuur staat te zwaaien: vandaag zeulen ze maar beter een elektrische gitaar en aangepaste versterking mee als ze hun beoogde doelgroep aan zich willen binden. In de populaire cultuur van de jongste halve eeuw kreeg geen enkel ander instrument dermate veel heroïsche krachten toegeschreven als the six-stringed lady. Jimmy Page met zijn potige stadionrock, The Edge en zijn glorieuze, glaciale infinite guitar, Jack White met dat rauwe, stoffige bluesgeluid van hem: iconen zijn het, die een of meerdere generaties tot begeestering en inspiratie hebben gedreven.

Regisseur Davis Guggenheim (die van An Inconvenient Truth) schilderde met It Might Get Loud (2009) een fascinerend keukentafelportret van deze halfgoden waarin ze vrijelijk over hun stijl en obsessie voor hun instrument praten. Daarenboven laat hij hen samen los in een pakhuis in Hollywood, volgestapeld met versterkers en pedaaltjes, hopend op knetterend gejam. Nu ja, laten we de gistende verwachtingen maar direct uit de oven halen: tot waarlijk historisch vuurwerk leidt dat muzikale rendez-vous niet.

Toch hoef je geenszins een grenzeloos bewonderaar van de heerschappen te zijn om deze docu geboeid tot u te nemen. Hell, zelfs een bovenmatige belangstelling in de gitaar is geen voorwaarde. Neem meteen de eerste scène al: op het afgebladderde terras van zijn landelijke huis in Tennessee fröbelt Jack White met onder meer een stuk hout, wat nagels, een leeg colaflesje en een snaar zowat de meest krakkemik-kige elektrische gitaar ooit in elkaar. Het lelijke ding werkt perfect, zoals White met een nijdig stukje slide demonstreert. Waarna hij voldaan een sigaret van zijn lippen wegtrekt: ‘Wie heeft ooit beweerd dat je een gitaar moet kópen?’

Het contrast met de op hi-tech kickende The Edge – in beslag genomen door gitaarklank als een astrofysicus door het uitdijen van het heelal – kan niet groter zijn. Toch is het niet omdat hij zich bij The White Stripes met gitaren uit de supermarkt naar het collectieve bewustzijn heeft gespeeld, dat Jack White nooit van zijn eigen custom made heeft gedroomd. Wat verder in It Might Get Loud zie je hem, blij als een kind onder de kerstboom, een glimmend nieuw exemplaar uitpakken. Daarin heeft een gediplomeerd gitaarbouwer op zijn verzoek – en met behulp van een oud stofzuigeronderdeel – een uittrekbare harmonicamicrofoon gemonteerd. Boys will be boys. Wat hun beroepsactiviteiten ook mogen zijn, altijd mooi om dat bevestigd te zien.

Ook sterk: de nostalgische bezoekjes van de protagonisten aan de plekken waar hun kenmerkende geluid stevig wortel heeft geschoten. Zoals: het Engelse landhuis Headley Grange (waar Led Zeppelin vanaf zijn vierde plaat zo vaak ter opname heen trok), of het klaslokaaltje van ene meester McKenzie (waarin het baardloze U2 na de schooluren de eerste steen van zijn toekomstige werelddominantie legde). Ramble on, jongens.

KURT BLONDEEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content