POSTUME RANCUNE. MET DE PUBLICATIE VAN DE BRIEVEN DIE WILLEM FREDERIK HERMANS’ UITGEVER geert van oorschot schreef, blijft hun vete ook postuum voortduren.
WILLEM FREDERIK HERMANS
DE BEZIGE BIJ, 327 BLZ., a 29,50
Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar
In de jaren veertig was uitgever Geert Van Oorschot de enige die zijn nek voor het werk van Willem Frederik Hermans (1921-1995) durfde uitsteken. Hun relatie verwaterde echter en hun geschillen werden voor de rechtbank en in onderlinge correspondentie uitgevochten. Vorig jaar bracht uitgeverij Van Oorschot dan ook Hierbij de hele God in proef uit, met de brieven die Van Oorschot aan de in 1995 overleden Hermans schreef. Met Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar, de publicatie van Hermans’ wederwoord, duurt de vete postuum voort. Daarin is duidelijk hoezeer Hermans en Van Oorschot konden wedijveren wat het matennaaien over geld betrof. De onderhandelingen over betere voorwaarden kennen geen einde en W.F. steekt voortdurend van wal met lange jeremiaden over hoe de ander hem financieel bedriegt. Van Oorschot vergeet afspraken, zogezegd omdat hij wat dronken zou zijn van de jenever. ‘Sindsdien ben ik genoodzaakt hem, wanneer hij mij bezoekt, uitsluitend koffie voor te zetten’, schrijft Hermans. Van Oorschot op zijn beurt wees graag op stapels onverkochte exemplaren van De God Denkbaar Denkbaar de God (1956) in zijn traphal, om dan te vragen aan W.F.: ‘Weet je welk boek dit is? Het is De God Onverkoopbaar!’
Hoewel we met scepsis deze uitgave ter hand namen – wie zit nu te wachten op de zakelijke correspondentie tussen een schrijver en zijn uitgever? – en het boek een groot aantal saaie passages bevat, hebben we ons toch even vaak kostelijk geamuseerd. Het leukste aan deze brieven is dat ze je aan de typische stem van Hermans herinneren. Niets is meer hartverwarmend in deze tijden van middelmatige journalistiek dan Hermans’ consequente misantropie.
Nochtans stond Hermans op zijn drieëndertigste eigenlijk nog nergens. We leren hem kennen op een moment dat hij langs alle kanten gewrongen zat. Hij was nog maar pas aangesteld als assistent en promoveerde in de fysische geografie aan de Universiteit van Groningen, maar toch had hij het lef om studieverlof aan te vragen voor een literaire studie over Multatuli. Hij had twee minder goede romans uitgebracht, De tranen der acacia’s (die titel!) en Ik heb altijd Gelijk. Ook had hij in een reeks bijtende essays literair Nederland hard tegen de schenen geschopt. Adriaan Morriën noemt hij in deze brieven een ’te onbeduidende figuur’, Gomperts een nietsnut, en Simon Vestdijk ‘moge vroeger onderschat zijn, hij is ook overschat’. Hermans verafschuwde Nederland en bij extensie zowel zijn collega-schrijvers als zijn uitgever. ‘Een schrijver in dit land moet oppassen; zonder het te kunnen helpen neemt hij de middelmatige kleur aan van zijn publiek.’ Hij wil enkel in Parijs, Brussel of Londen wonen, ‘overal elders ga ik een zekere toekomst als huisvader en zenuwpatiënt tegemoet, een lot dat alle Nederlandse schrijvers treft die te lang in leven blijven.’ De correctoren van zijn romans noemt hij ‘imbeciel’, ‘analfabeet’ en ‘zwakzinnigen’ met ‘poephersens’. Twee maanden later concludeert hij: ‘Je drukker is een grote lul. Hartelijke groeten. Wim.’ Vandaar dat dit boek bij De Bezige Bij is verschenen. Olivier Braet
Olivier Braet
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier