JAUME CABRÉ ‘HET KWAAD OVERWINT, NET ALS IN HET ECHTE LEVEN’
Met zijn nieuwe historische roman De bekentenis van Adrià staat de Catalaanse auteur Jaume Cabré op het punt de Lage Landen te veroveren. ‘Mijn voorliefde voor andere tijdsgewrichten? Een gelukkig toeval.’ ?
De trip naar Barcelona begint alvast veelbelovend. Wanneer de Airbus door het Brusselse wolkendek breekt, word je via het minuscule raampje op een adembenemend uitzicht getrakteerd: de ijswitte wolken lijken wel een arctisch landschap waar een gestage wind ribbels in geblazen heeft, en daarboven gloort aan de einder een majestueuze zon. Zelfs op deze hoogte doet haar warmte je huid zinderen en begrijp je, de zachte winter ten spijt, hoezeer je zonnestralen kunt missen. Als ik in Barcelona het aircoklimaat van de luchthaven achter me laat, beginnen mijn handen en nek te jeuken – handschoenen en sjaal zijn hier duidelijk overbodig. Op een uithangbord van een apotheker staat dat het negentien graden is. Negentien. Ik moet twee keer kijken om het te geloven.
In het Nederlandse taalgebied is Jaumé Cabré nog niet echt doorgebroken, ondanks lovende recensies, maar in Catalonië geldt hij als een klepper. In de boekhandels, die je hier om de vijfhonderd meter vindt, neemt zijn naam een halve plank in – van luxueus gebonden versies tot paperbacks die de zoveelste druk bevatten, Cabré is alomtegenwoordig. Zijn type historische romans is dan ook aan een Europese opmars bezig. Geschiedenis blijkt weer hip, denk maar aan het succes van Geert Mak, David Van Reybrouck of de Bookers die Hilary Mantel binnenrijfde met haar Tudor-trilogie.
Zelf duidt Cabré zijn voorliefde voor andere tijdsgewrichten als een ‘gelukkig toeval, zeker in het geval van Edelachtbare, de eerste roman die in jullie taalgebied verschenen is. Eigenlijk wilde ik een boek schrijven over het eerste proces dat gevoerd werd tegen een rechter die meeheulde met het Francoregime. Dat was het uitgangspunt, maar ik raakte vast. Aan de muur van mijn toenmalige werkplek hing een statieportret van een oude edelman. Om mijn pols los te schrijven, pende ik een lange beschrijving van zijn uiterlijk bijeen. Gaandeweg raakte ik als het ware verliefd op de man en toen heb ik hem tot mijn hoofdpersonage gebombardeerd. Dat bezorgde me aanvankelijk heel wat hoofdbrekens – het betekende maandenlange research naar het Barcelona van de achttiende eeuw – maar er was geen ontsnappen aan. Met elke literaire liefde komen plichten en daar moet je als schrijver aan voldoen. Gelukkig kon ik mijn oorspronkelijke thema behouden: juridische corruptie. Het is geven en nemen, ik noem het niet zomaar ‘liefde’.’
Edelachtbare leest als een vileine zedenkomedie, maar dan eentje die zich tweehonderd jaar geleden afspeelt rond de eeuwwisseling. Door een rituele moord raakt een rechter, de oudere don Rafel, die als eerste zonder adelbrieven zo’n hoge post bereikte, in nauwe schoentjes. Tijdens het onderzoek duikt een verloren gewaand testament op dat hem bijzonder ongelegen komt, en don Rafel weert zich als een duivel in een wijwatervat om de belastende tekst te verdonkeremanen. Chantage, kuiperijen, erotische decadentie – het komt allemaal aan bod in de zwierige roman, die de sfeer van Laclos’ Les Liaisons dangereuses uitademt. Ondanks zijn vergrijpen sympathiseer je met de opgejaagde don Rafel. Ook Cabré wilde hem een uitweg gunnen: ‘Tijdens het schrijfproces heb ik een paar keer geprobeerd om hem te redden. Arme sukkelaar, dacht ik dan, waar is jouw Robin Hood? Maar het mocht niet baten – het kwaad overwint, net als in het echte leven.’
HET VERLEDEN DAT ONS ACHTERHAALT, HET IS een terugkerend fenomeen bij Cabré. In De stemmen van de Pamano ontdekt een amateurfotografe tijdens een sessie in een leegstaand schooltje een sigarenkistje met daarin een dagboek dat haar leven zal beheersen. De geschiedenis lijkt bij Cabré wel een vijand, altijd klaar om ons onverhoeds aan te vallen. ‘Nou, zo donker zou ik het niet stellen. Wel is het zo dat het verleden een bijzonder kostbaar bezit is dat we niet mogen negeren, of – veel erger – vervalsen, zoals dat bij dictaturen vaak gebruikelijk is. Daarbij moet ik altijd denken aan Evelyn Waugh: for we possess nothing certainly except the past – ons leven bestaat eigenlijk enkel uit onze herinneringen en daar moeten we zorg voor dragen.’
Zijn we dan een noodlottig schepsel, een willoos hegeliaans product van het verleden of zijn we juist sartriaans veroordeeld tot een vrije wil en staan we dus los van de geschiedenis? Cabré fronst even de wenkbrauwen. ‘Nou jongeman, ik geloof beide. Je bent je biografie, en dat werkt langs twee kanten. Enerzijds strekt je persoonlijkheid zich verder uit dan je eigen levensloop; alles wat zich in de Europese twintigste eeuw heeft afgespeeld, van de aanslag op Frans Ferdinand tot de val van de Berlijnse Muur, daar draag je de sporen van mee. Anderzijds ben je ook de optelsom van alle keuzes die jij, hier en nu in de jouw toebedeelde tijd, maakt. De vraag is natuurlijk welke van beide invloeden de bovenhand krijgt. Het antwoord daarop moet ik je schuldig blijven. Je kunt ook een parallel trekken met het schrijverschap. Als schrijver besta je uit je bibliotheek, uit alles wat je gelezen hebt, maar je moet met al dat materiaal wel aan de slag. Het evenwicht tussen beide vinden is de kunst, natuurlijk.’
Cabré zwijgt even en kauwt verder op de vraag. ‘Weet je, die dualiteit speelt eigenlijk ook in mijn laatste boek, De bekentenis van Adrià. Daarin vertelt het hoofdpersonage over zijn leven, maar aan het begin van zijn relaas beseft hij dat hij minstens vijfhonderd jaar in de tijd moet terugkeren om zijn verhaal recht te doen, om alle invloeden hun juiste plaats te geven. Daarom spreekt hij soms over zichzelf in de derde persoon. Dat objectiveert hem; zo kan hij neutraler naar zichzelf kijken. Adrià beseft dat hij een speelbal is van de geschiedenis en probeert zich daar tegelijk ook tegen te verzetten.’
Geschiedenis en de poging die te beïnvloeden, het lijkt een hoogdravend onderwerp, maar het is zeer actueel in Catalonië. Als je door Barcelona flaneert, vallen de vele Catalaanse vlaggen op. Aan bijna elk balkon hangt hij: de blauwe driehoek met een witte ster op een rood-geel gestreepte achtergrond. Het onderwerp is onvermijdelijk, als een molensteen sleep je het mee uit Vlaanderen: hoe ziet Cabré het Catalaanse onafhankelijkheidsideaal? ‘Ik ben het er volmondig mee eens. Catalonië moet zich bevrijden van het Spaanse juk. Niet alleen spreken we een andere taal, met een eigen syntaxis en grammatica, we worden ook al jaren leeggezogen door het centralistische bewind in Madrid. En we krijgen er niks voor in de plaats.’ De retoriek klinkt herkenbaar. Het rijke Catalonië dat zich gefnuikt voelt door het armere landsdeel en de taal als finaal argument. Ik wijs Cabré op de gelijkenissen, maar ook op het verschil: de Vlaamse zaak werd gekaapt door rechts. ‘Dat is hier niet het geval. De Catalaanse droom is links geworteld, maar wordt heel breed gedragen. In feite streeft geen enkele partij naar een status-quo.’ Wanneer ik er fijntjes op wijs dat de recente lokale verkiezingen niet de verhoopte meerderheid voor onafhankelijkheid opleverden, doemt het complot op: ‘Daar zit Madrid voor iets tussen. Ze rommelen met het kiessysteem en proberen ons tegen elkaar op te zetten. En die versnippering speelt ons parten.’ En wat met de solidariteit en hun slinkende machtspositie in Europa die zo’n schaalverkleining meebrengt? ‘Het is alsof je solidariteit zou vragen aan een lijfeigene – er zijn grenzen. Misschien zal onze stem in Europa minder gewicht hebben, maar het zal tenminste onze eigen stem zijn, en niet die van Madrid. Nu hebben we ook niks te zeggen. Kijk, het is natuurlijk een complexe zaak, en ik wil niet sloganesk overkomen, daar is niemand mee gebaat. We vragen gewoon ons zelfbeschikkingsrecht en willen fundamenteel met rust gelaten worden door het bemoeizuchtige Madrid. Meer niet.’
’s Avonds, tijdens het diner in een klein keldercantinaatje, schuift een lokale journalist mee aan tafel. Hij is benieuwd naar onze indrukken over Cabré. Althans, dat beweert hij, maar al snel begrijpen we dat we ingeschakeld worden in een kleine propagandaoorlog: internationale belangstelling voor het culturele erfgoed van Catalonië! Ik schotel hem dezelfde vragen voor – waar trek je de grens tussen volkstrots en egoïsme, waarom zou taal een struikelblok zijn? – en ik krijg exact dezelfde voorgekauwde antwoorden van de jonge reporter. Madrid is de baarlijke duivel die dit landsdeel leegzuigt en Spaans en Catalaans zijn nauwelijks met elkaar verwant. ‘Kijk maar in de kiosken: dezelfde krant verschijnt er in twee verschillende edities.’ We discussiëren een poosje, zij het gemoedelijker dan in Vlaanderen ooit mogelijk is, en schudden op het einde de hand: ‘Ik wens je een behouden terugkeer en hopelijk mogen we je gauw weer verwelkomen in Barcelona.’ Een etmaal later, in het koude, miezerige Vlaanderenland, begrijp ik zijn afscheidswens maar al te goed – in sommige streken is het nu eenmaal bijzonder goed toeven, ongeacht welke vlag ze er hijsen.
DE BEKENTENIS VAN ADRIÀ
Uit op 30/1 bij Signatuur.
DOOR RODERIK SIX
JAUME CABRÉ ‘IN DE BEKENTENIS VAN ADRIÀ VERTELT MIJN HOOFDPERSONAGE OVER ZIJN LEVEN, MAAR DAARVOOR MOET HIJ VIJFHONDERD JAAR TERUGGAAN IN DE TIJD. HIJ BESEFT DAT HIJ EEN SPEELBAL VAN DE GESCHIEDENIS IS.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier