‘IK ZIE MEZELF NIET ALS IEMAND DIE TECHNO MAAKT’

Gesaffelstein maakte naam met remixen voor Lana Del Rey, Justice en Depeche Mode, leverde twee tracks voor Yeezus, de meest recente worp van Kanye West, en wordt wereldwijd gevraagd in de hipste clubs. Niet toevallig is hij straks op I Love Techno een van de headliners. Toch staan er evenveel criticasters klaar om zijn debuutalbum Aleph neer te sabelen als er fans zijn om de naam van deze Parijse jeune premier van de techno te scanderen. ‘Er zijn mensen die me echt niet moeten. Dat mag.’

Gesaffelstein ( Mike Lévy) geeft zelden interviews en heeft daar een goede reden voor – los van het feit dat het bijdraagt tot de mystiek rond zijn persona. ‘Zelfs toen ik pas bezig was, kreeg ik al honderden vragen. Wat moest ik dan vertellen? Ik wil gewoon platen of nummers uitbrengen. Het is bovendien een vorm van zelfverdediging: door me afzijdig te houden, kan ik niet te veel verkeerd zeggen. Nu was het een goed moment om naar buiten te treden: ik heb een album te promoten. Daarbuiten laat men mij beter met rust.’

Lévy (28) moet sowieso al niet te veel verkeerd zeggen om voor controverse te zorgen. De nieuwe wonderboy van de techno volgens de ene, een over het paard getilde posterboy volgens de andere. Was techno in de begindagen – ondertussen al meer dan twintig jaar geleden – voornamelijk een ‘undergroundgebeuren’ en een vorm van escapisme in door werkloosheid geteisterde steden als Detroit, Chicago, Manchester en Sheffield, dan vertegenwoordigt Gesaffelstein het tegenovergestelde: een jonge Parisien (op achttienjarige leeftijd samen met zijn ouders verhuisd van Lyon naar Parijs) met dandy allures, steeds stijlvol in het kostuum gehesen, dwepend met de hogere kunsten. Zijn videoclips en zelfs de persbio bij het album Aleph zitten vol verwijzingen naar obscure en minder obscure schrijvers, schilders en componisten… Van Neal Stephenson, over Jacques-Louis David tot François de Roubaix, mocht u het zich afvragen.

Het pseudoniem Gesaffelstein is trouwens een samentrekking van ‘Gesamtkunstwerk‘ en ‘Einstein’, een aardigheidje dat Mike Lévy een paar jaar geleden bedacht tijdens de zes maanden dat hij een appartement in Brussel betrok.

MIKE LÉVY: ‘Er was niet echt een reden voor mijn verblijf in België, ik wilde gewoon even weg uit Frankrijk. Ik ben nogal een eenzaat. Ik zat vaak thuis, las veel, ging naar de cinema of soms een glas drinken met vrienden. Af en toe stapte ik een platenzaak binnen, om buiten te wandelen met vroeger werk van Front 242, Liaisons Dangereuses en consoorten.’

Je hebt er nooit een geheim van gemaakt dat de Belgische elektronische sound je sterk heeft beïnvloed. Vorig jaar bracht je zelfs een nummer uit onder de titel ‘Belgium‘. Een hommage?

LÉVY: Eigenlijk niet. Pas toen het nummer af was, vond ik dat het zo typisch Belgisch klonk – trage ritmes, zoals in de new beat – dat ik besloot er een vocal met ‘Belgium‘ op te plakken. Zo simpel is het. Ik kan wel vertellen dat Geography, het eerste album van Front 242, mij muzikaal heeft gevormd. Toen ik dat voor het eerst hoorde, werd ik omvergeblazen.

In een interview met dit blad beweerde elektro-dj Erol Alkan ooit dat België een aparte clubscène heeft. Volwassener en artistieker dan in de meeste landen. Kun je dat beamen?

LÉVY: Daar heeft hij gelijk in. Je merkt dat België op dat vlak een langere geschiedenis meedraagt. Als dj raak je hier met veel meer weg – ik creëer graag wat ruimte in mijn sets – dan bijvoorbeeld in Duitsland. Als je draait in Berghain (hippe, alternatieve club in Berlijn, nvdr.), verwacht het publiek enkel loodzware, pompende ritmes. Pure techno. In België gaat het publiek net uit de bol als je er andere stijlen in vermengt. Net daarom vind ik een evenement als I Love Techno zo geweldig.

Is het concept van I Love Techno daardoor echter niet wat uitgehold?

LÉVY: Waarom is dat een probleem? Ik ben geen fan van dubstep, maar ik vind dat het perfect zijn plaats heeft op I Love Techno. Er lopen veel puristen rond die enkel maar techno willen horen. Mais on est 2013, hein! Het is net een troef dat nu alles door elkaar mag en kan. Ik kijk zelden naar de namen die naast mij op een festivalaffiche staan. Je m’en fous! Op I Love Techno sta ik samen met Miss Kittin, maar dat weet ik enkel omdat we goede vrienden zijn.

Ondertussen is donkere, industriële techno toch al lang geen undergroundfenomeen meer? Jij bent er het levende bewijs van.

LÉVY: Er zijn nog steeds mensen die die sound cultiveren en voor zichzelf willen houden. Ik word daar een beetje chagrijnig van. Waarom zou je jezelf niet openstellen voor het grote publiek? Hetzelfde geldt voor de huidige revival van het vinyl: waar slaat dat op? Toen ik pas begon als dj, werkte ik ook met vinylplaten, omdat dat op dat moment de meest efficiënte manier van mixen was.Vervolgens kwamen de mp3’s en deed ik het zo. Vinyl staat zogezegd voor klasse, maar met dat soort nostalgie of elitarisme heb ik niets. Het heeft toch geen zin om dezelfde muziek als twintig jaar geleden te proberen maken?

Betekent dit dat je jezelf ziet evolueren naar een ander muziekgenre?

LÉVY: Ik leg mezelf geen grenzen op. Of men mijn muziek onder techno klasseert of niet, maakt mijn zaak niet. Ik denk dat mijn album Aleph daarvan een voorbeeld is. Ik zie mezelf in ieder geval niet als iemand die techno maakt.

Misschien een bizarre vraag, maar zou je in staat zijn een pure popsong te schrijven die het goed doet in de hitlijsten?

LÉVY: Ik heb het nog niet geprobeerd, maar ik denk niet dat het zo complex is. Je neemt een triphopbeat en zet er een vrouwenstem op. Veel meer heb je niet nodig.

Op Aleph staat zowaar een klassieke pianocompositie als hidden track. Wat wilde je daarmee bereiken?

LÉVY: Met het album wil ik verschillende sferen verkennen en tegelijk één geheel creëren. Met die pianocompositie wilde ik testen of ik de ziel van de plaat kon vatten in een compositie waaraan geen elektronische instrumenten te pas komen. Ik wil meer zijn dan een technoproducer.

Live onderscheiden de mannen zich van de jongens. Pas dan kun je aantonen wat je als dj waard bent. Hoe probeer jij je op dat vlak te profileren?

LÉVY: Je hebt dj’s en producers. Ook al sta ik achter de draaitafel te mixen, ik beschouw mezelf niet als een dj. Enfin, toch geen grote dj. Ik denk dat anderen daarin beter zijn. Als liveact kun je enkel evolueren door veel te toeren. Daarom probeer ik in een dj-set wel iets anders te doen met de nummers die ik maak. Er is niets irritanters dan bij een liveset gewoon naar een jukebox te staan luisteren.

Je grote voorbeeld is Michel Amato, alias The Hacker, samen met Brodinski een van je beste vrienden in het milieu. Heeft hij je de knepen van het vak geleerd?

LÉVY: Ik heb veel aan hem te danken. We leerden elkaar kennen toen ik op een feestje in Parijs met een demo naar hem ben toegestapt. Hij vond het de moeite en wilde het als maxisingle uitbrengen. Hij heeft me gelanceerd.

Zijn Mélodies en sous-sol blijft zelfs veertien jaar na release zeer hedendaags klinken. Straf.

LÉVY: Ik ben natuurlijk niet objectief, want ik vind zowat alles wat hij uitbrengt straf, maar het klopt: er zit in zijn muziek steeds een stevige dosis modernisme. Iets tijdloos dat je niet vaak bij anderen hoort. Je hoort zijn liefde voor alle muziekgenres doorklinken, niet enkel die voor techno. Ik meen te mogen stellen dat we dat gemeen hebben en net daarom zo goed overeenkomen… Techno was aan de basis ook niet erg complex, het was eerder primitief gebonk. Dat was de grote aantrekkingskracht ervan: het was vrij eenvoudig te maken en het sprak het animale aan bij de luisteraar. Pas later is men techno gaan ‘intellectualiseren’… wat voor mij niet zo nodig hoeft eigenlijk.

Vreemd dat je dat zegt. Uit eerdere interviews blijkt net dat je techno op dezelfde hoogte plaatst als kunst. Dat is het genre toch ‘intellectualiseren’?

LÉVY: Ik beschouw elektronische muziek inderdaad als een kunstvorm. Het is niet omdat ik die primitiever vind dan bijvoorbeeld klassieke muziek, dat ik ze minderwaardig vind. De opkomst van techno is wellicht de grootste genreoverschrijdende revolutie in de muziekgeschiedenis. Je kunt werkelijk alles doen met techno. Maar pure techno, zoals ‘Flash‘ van Green Velvet, het nummer dat mij tot de elektronische muziek bekeerde, is niet wat ik doe. Toen ik aan Aleph begon, had ik niet het idee om een technoplaat te maken.

Begrijp je iets van de controverse rond je persoon? Gehypet, maar tegelijkertijd door veel critici niet ernstig genomen.

LÉVY: Dat merk ik, ja. Je ziet het zelfs meteen aan hun gezicht. (cynisch) Vaak zien die mensen je eigenlijk graag, want ze weten blijkbaar alles over jou. Maar er zijn natuurlijk personen die me echt niet moeten. Dat mag.

Heb je de indruk dat je ook nijd opwekt door je dandyeske imago?

LÉVY: Tja, wat wil je dat ik daaraan doe? Kijk, als ik zie dat iemand succes heeft, ben ik blij voor hem. Ik hoor de kritiek op mij ook wel. In een club komen mensen mij al eens uitschelden. Maar ben ik een arrogante zak omdat ik een kostuum draag en zelden lach?! J’en ai rien à foutre. Ik voel mij niet beter dan een ander. Integendeel, ik heb óók lang getimmerd aan de weg die ik nu bewandel.

ALEPH

Uit bij Parlophone.

I LOVE TECHNO

Zaterdag 9/11 in Flanders Expo, Gent

DOOR MATTHIAS STOCKMANS

Gesaffelstein

‘DE HUIDIGE REVIVAL VAN

HET VINYL: WAAR SLAAT DAT OP?

MET DAT SOORT NOSTALGIE

OF ELITARISME HEB IK NIETS.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content