‘IK WIL GEEN MOSSEL ZIJN’

© JEF BOES

Na een rits bejubelde romans als Jeuk, Held en Dit is van mij en talloze kunstprojecten is Saskia De Coster terug van nooit echt weggeweest. In haar nieuwe lijvige roman Wij en ik analyseert ze met verve the rise and fall van de Vlaamse upperclass.

‘Ga je roken? Dat mag, op het terras weliswaar, en wacht, ik rook even eentje mee.’ Op kousenvoeten troont Saskia De Coster me mee naar haar hooggelegen terras, waar we de stad overschouwen. ‘Twee jaar al woon ik in Antwerpen en ik mis Brussel een beetje – dat is echt een metropool – maar ik moet toegeven dat ik ’t Stad eigenlijk van haar noch pluim ken. Al die tijd heb ik geschreven, of zat ik in het buitenland. Morgen vertrek ik weer naar Zuid-Afrika, naar een literatuurfestival in Stellenbosch, wat de koffers verklaart.’ Ze wijst door de grote raampartijen naar de T-shirts die binnenshuis netjes klaar hangen.

Haar strak ingerichte hoekwoning staat in fel contrast met de pompeuze woonst van de hoofdpersonages uit haar nieuwe roman Wij en ik. Een oer-Vlaamse familieroman zowaar, een genre dat op sterven na dood leek en dat je niet meteen associeert met de wrange gekte die De Costers oeuvre kenmerkte. Een lijvig boek ook, waarin De Coster het leven van een doorsneegezin haarscherp fileert. Gespreid over een periode van – niet toevallig – 33 jaar volgen we het leven van Sarah, die geboren wordt in een schijnbaar perfect gezin: haar vader Stefaan werkt als directeur bij een farmaceutisch bedrijf terwijl haar moeder Mieke, een notarisdochter van rijke afkomst, thuisblijft in de grote villa op de berg, verheven boven het dorpsvolk en omgeven door gelijkaardige kasten van huizen waarin elk gezin op zijn hoogst eigen manier doodongelukkig is. Want achter de getrimde buxushagen en eiken deuren verschuilen zich tragedies: Stefaan spartelt om de werkdruk meester te blijven en voor de neurotische Mieke, die haar tijd spendeert met het dwangmatig kammen van de tapijten en het opzuigen van het minste stofje, is het ophouden van de schone schijn een wurgende dagtaak. Gevangen tussen de vuren van een overgestresseerde vader en een door angsten geplaagde moeder probeert Sarah zich een weg te banen door haar jonge puberleven, waarbij De Coster pertinente vragen oproept: is Sarah gedoemd om een product van haar (suïcidale) genen en haar omgeving te worden, of bevat deze burgerlijke hel een verborgen nooduitgang?Terug binnen krijg ik koffie en terwijl de nieuwe Nick Cave op repeat staat – ‘wat een prachtige plaat, ze wordt almaar beter’ – steekt De Coster van wal. ‘Jij noemt het enigszins verrassend dat ik een Vlaamse familieroman heb geschreven, maar voor mij was het toch een logische uitloper van mijn eerdere werk. Akkoord, daar focuste ik meer op de één-éénrelatie, de verhoudingen tussen een tweetal personen, maar nu wilde ik echt une tranche de vie schrijven, een degelijke portie mens serveren. En ik zie ook een verschil met de typische miserie- annex caféroman of de klassieke burgerroman waarin liefst een schoolmeester aan het woord komt. Mijn personages zijn meer upperclass, wonen in een dure verkavelingswoning en zitten geklemd in dat rechts-conservatieve groei-ideaal: alsmaar meer geld en aanzien verzamelen ten koste van je gezin, dat helemaal verbrokkelt. Ik wilde ook echt meegaan in hun logica. Het was makkelijker geweest om er een pamflettaire satire van te maken – hoewel de roman zeker elementen van bijtende maatschappijkritiek bevat – maar het mochten geen bordkartonnen symboolfiguurtjes worden waar ik als alwetende en vingerwijzende verteller boven zweef. Zo is de rigide Mieke zich terdege bewust van haar kuiszucht, ze gunt zichzelf die ene neurose, en beseft Stefaan tot zijn spijt dat hij zijn dochter steeds minder vaak ziet, alleen is hij niet bij machte daar iets aan te doen.’

Karikaturaal is Wij en ik zeker niet, en juist daar schuilt de kracht van de roman. Een empathische De Coster schampt de clichés, maar zet vooral mensen van vlees en bloed neer, en de lezer begrijpt hun worsteling. Stefaan wil zijn dochter van weelde voorzien, Mieke wil Sarah beschermen tegen alle kwaad in de wereld – het zijn klassieke zorgen die elke ouder kent. ‘Een ander uitgangspunt was het brandmerk van opvoeding en natuur: zijn we een gedetermineerd genenproduct, hebben we een vrije wil of zit ook die gevangen in een ondoorbreekbaar denkkader? Families zijn daar een interessant onderwerp voor. Het dode broertje van Stefaan over wie niet gepraat mag worden, de zelfmoord van zijn vader – het zijn allemaal taboes die doorgegeven worden op de volgende generatie. Sarah staat op een bepaald moment afzijdig te glimlachen op een tuinfeest, net zoals haar vader dat zou doen. Meteen duikt bij haar dan de angst op dat ze het zwarte bloed van grootvader geërfd heeft, dat ook zij gedoemd is om ten onder te gaan aan het leven. Ze begrijpt dat ze, wil ze overleven, weg moet van dat gezin, weg van de verkaveling, de wijde wereld in. De vraag is of je aan je familiebanden kunt ontsnappen. Hoe je je ook afkeert van je bloedverwanten, die banden helemaal doorknippen zal nooit lukken – al was het maar omdat je een fysieke samensmelting van je ouders bent.’

Wij en ik overspant meer dan dertig jaar: de bende van Nijvel, de Golfoorlog, de kredietcrisis… het komt allemaal zijdelings aan bod in de roman. In tegenstelling tot Tom Lanoye, die dergelijke geschiedenisjes omturnt tot de spil van zijn romans, kiest De Coster voor een realistischer, soberder aanpak. ‘Voor het overgrote deel van de mensen is de grote actualiteit maar een fait divers in hun dagelijkse beslommeringen, iets wat passeert in Het journaal. Op een bepaald moment oppert Mieke over Patrick Haemers dat hij mooie truien draagt, meer niet, of maant ze haar lamzakkige broer aan om dienst te nemen in het leger. Niet omdat hij Saddam, de nieuwe Hitler, moet gaan bestrijden, maar omdat ze zijn landerige aanwezigheid beu is. Ideologie wordt fel overschat, het wordt hooguit misbruikt uit opportunisme: je haakt er je karretje aan vast wanneer dat in je kraam past. Idem met politiek. Het is een vorm van projectie. Voor de verkavelingsbewoners is het normaal dat economie primeert in hun gedachtegoed: hun villa werd erop gebouwd. Natuurlijk dat zij zich dan opwinden over de hoge belastingdruk.

‘Stefaan en Mieke zijn typische babyboomers: de lat kon niet hoog genoeg liggen. Des te harder slaat de paniek dan toe als de bubbel dreigt te barsten. Wanneer Stefaan weggepromoveerd wordt en hij van de ene jetlag in de andere de aardbol afvliegt, verliest hij steeds meer het contact met de werkelijkheid. Op het gevaar af prekerig over te komen, moeten we ons wel eens afvragen waarmee we bezig zijn, of die illusie van eeuwige groei wel haalbaar is. Pas op, ik heb niks tegen ambitie. Integendeel: liever iemand met een duidelijk streefdoel en passie om dat te halen dan van die vegeterende kasplantjes. Het laatste wat ik wil zijn, is een mossel die passief op haar bankje zit te wachten tot ze geplukt wordt. Maar wanneer je een roman schrijft over een periode van de jaren tachtig tot nu, een periode die ik heel bewust heb meegemaakt, lijkt het me onvermijdelijk dat je het ook over de maatschappelijke kwesties hebt. Tenzij je roman over de elfjes op Mars gaat, kun je niet anders dan die context mee te verwerken. Je schrijft tenslotte niet in een vacuüm. En als je dat tijdperk in ogenschouw neemt, is er constant sprake van crisis: Koude Oorlog, oliecrisis, financiële crisis – het is precies een mode die niet voorbijgaat. Herinner je je nog de millenniumbug? Wat een paniek was dat! De wereld ging vergaan, machines en computers stonden gretig klaar om in opstand te komen tegen hun makers, en twee dagen later was alles voorbij, als een grote practical joke die met een sisser afliep. Maar kom, angstig voorwaarts naar het volgende doemscenario. Zelf weet ik ook niet goed hoe ik me daartegenover verhoud. Enerzijds heb je al die wetenschappers met hun rotsvast vooruitgangsgeloof – het is niet erg dat de oliebronnen leegraken, we vinden wel een oplossing, elke crisis biedt opportuniteiten – en anderzijds heb je de meer poëtisch-melancholische visie die wijst op hoeveel we al onherstelbaar vernietigd hebben. Wie is naïef en wie is pessimistisch?’

Opvallend aan Wij en ik is de ingetogen doch precieze schrijfstijl die De Coster hanteert, ietwat in tegenstelling tot haar vroegere werk, dat soms bijzonder beeldend was en waardoor hokjesdenkers haar als de erfgenaam van Peter Verhelst bestempelden. ‘Het epische karakter van het boek vroeg om een strakkere vertelstijl, en daar heb ik echt wel over gewaakt: niet vijf beelden gebruiken, maar één, en liefst het juiste. Een realistisch verhaal overlaad je niet met wilde metaforen. Bizar genoeg ben ik wel begonnen met een experimenteel uitgangspunt: een bejaarde vrouw die haar leven overschouwt, en fysiek aanwezig is bij de sleutelmomenten. Maar dat werkte niet en gaandeweg is uit dat geëxperimenteer een heel rechtlijnig boek gegroeid. Wel heb je de ‘Wij’ die sporadisch opduikt en de personages opjut. Die Wij is een amalgaam van amorele oerdriften, de dwang tot soortbehoud – het hert dat zijn kalf wél achterlaat omdat het mankt, wat tegen het moederinstinct indruist maar wel de soort an sich ten goede komt – en natuurlijk ook die typische Vlaamse Wij, de volksaard, die vermaledijde onderstroom waar Hij Wiens Naam We Niet Noemen zoveel kracht uit put. Wat er met de perspectiefbomma is gebeurd? Ah, bam, die heb ik genadeloos afgeknald en uit het boek gehaald. Een ladder die ik nodig had om een hoger niveau te bereiken en die ik daarna wegtrap. Veel dingen halen een boek niet. Om het overzicht te bewaren bij zo een groot project verzamel ik ook allerlei biografische achtergronden van mijn personages. Bij Stefaan had ik zo een dagboekje dat van hem kon zijn, en een doosje met een fotootje in, maar geen van beide komt voor in de roman. Of ik teken de personages op fotopapier – mijn bureau lijkt soms meer op een atelier dan een schrijfkamer. Ik moet me daarmee omringen om dan in die romanwereld te kruipen. En eenmaal ik er echt helemaal in zit, is het moeilijk om eraan te ontsnappen. Dan slaap ik heel weinig, wakker gehouden door het gezoem van de verhalenmotor in mijn hoofd. Heerlijk vind ik dat.’

WIJ EN IK

Uit bij Prometheus.

DOOR RODERIK SIX — FOTO’S JEF BOES

Saskia De Coster ‘KOUDE OORLOG, OLIECRISIS, FINANCIËLE CRISIS: PRECIES EEN MODE DIE NIET VOORBIJGAAT. MAAR KOM, ANGSTIG VOORWAARTS NAAR HET VOLGENDE DOEMSCENARIO.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content