Op een blauwe maandag bedacht Toni Coppers Liese Meerhout, de eerste vrouwelijke inspecteur in de Vlaamse misdaadliteratuur. Het pas verschenen Zwerfvuil is het zesde boek waarin ze de hoofdrol speelt. Een gesprek over mannen en vrouwen, de schwung van de stad en de reden waarom Coppers niet in Lieses schoenen zou willen staan. ‘Ik ga het Suske en Wiske-principe toepassen.’ ?
‘Dit wil ik je echt tonen’, zegt Toni Coppers, waarna hij me meetroont naar zijn schrijfkamer achter in de zonovergoten tuin. Een paar minuten eerder reed ik nog door het drukke Antwerpen, hier heerst de absolute stilte. ‘Voor het eerst in mijn leven heb ik een plekje waar ik me kan afzonderen om te schrijven’, verduidelijkt hij. ‘Vroeger zat ik overal, aan de keukentafel of op de sofa, en dat ging ook, maar dit is toch beter.’ Voor mij staat een trots man, bedenk ik terwijl ik met de rug tegen een enorme boekenkast – ‘John Le Carré heeft me leren schrijven’, aldus Coppers – door het raam een konijn een paar verse grassprieten zie opknabbelen. Dat beaamt hij: ‘Ik ben trots op mijn misdaadromans’, glimlacht hij. ‘Ik vind het belangrijk dat mijn lezers zich amuseren en mijn boeken zo spannend vinden dat ze ze niet kunnen neerleggen.’
Coppers is de bedenker van inspecteur – tegenwoordig commissaris – Liese Meerhout, nu een oude bekende bij de Vlaamse thrillerliefhebber, maar vijf jaar geleden nog een echte rariteit, want inspecteurs van de moordbrigade, dat waren toch allemaal mannen?
TONI COPPERS: Nu hebben we The Killing en The Bridge, maar toen nog niet. Ik was die Witse-achtige clichés zo beu: uitgezakte, vrouwonvriendelijke, zuipende en ouwe inspecteurs in een lange flodderjas. Daarom koos ik voor een vrouw in de fleur van haar leven. Ze was een jaar of 34 toen de reeks begon, en is nu 38, maar voortaan pas ik het Suske en Wiske-principe toe, denk ik. (lacht) Ze heeft nu zo’n mooie leeftijd bereikt dat ze die voor mijn part eeuwig mag houden. Ik vond het belangrijk een vrouw te bedenken die net als iedereen boodschappen doet, worstelt met haar privéleven en een hekel heeft aan cynisme. In mijn boeken is er altijd hoop, ook al is het soms niet veel. Vandaar dat Liese gelooft in de maakbaarheid van de mens. Ze gelooft dat wij ondanks alles het goede willen doen en kwaad worden van het onrecht in onze wereld, en ze wil er iets aan doen. Dat is trouwens de reden waarom thrillers zo populair zijn, denk ik. Mensen herkennen zich in die verhalen over het herstel van de rechtvaardigheid en de eerlijkheid. Ook zij doen gewoon hun best in het leven.
Je bent niet zo lang geleden naar Antwerpen verhuisd. In Zwerfvuil doet Liese hetzelfde. Geen toeval allicht?
COPPERS: Ik kan alleen schrijven over een plek die ik ook aanvoel. Mijn eerste drie boeken speelden in Brussel. Ik wilde toen iets doen over kunstcriminaliteit. Ik ontdekte dat er inspecteurs waren die zich daarin specialiseren, of specialiseerden, want die eenheid is ondertussen opgedoekt, waardoor België ongeveer het enige land ter wereld is zonder aparte dienst kunstcriminaliteit. Ik heb die mensen toen ontmoet en dat waren gecultiveerde, in burger geklede politiemensen met heel veel kennis van zaken. Omdat ze in Brussel werkten, speelde mijn boek ook daar. Zo makkelijk was dat, en bovendien was er geen enkele thrillerauteur die Brussel als achtergrond gebruikte. Na drie boeken merkte ik echter dat ik te weinig affiniteit had met Brussel, en daarom liet ik Liese uitwaaieren, naar het Zoniënwoud en naar Oostende.
Antwerpen is wel weer een stad. Is die stedelijke context belangrijk?
COPPERS: Denk ik wel. Mijn personages hebben nood aan enige anonimiteit en om schwung in het boek te steken, heb ik ook die puls van de stad nodig. Ik las onlangs een interview met de Siciliaan Andrea Camilleri, die pas op zijn zeventigste zijn eerste thriller schreef. Daarvoor was hij theaterregisseur geweest, een groot kenner van Bertolt Brecht en Luigi Pirandello. Toen men hem vroeg waarom hij opeens met thrillers was begonnen, antwoordde hij: omdat die zo rigide zijn. Als schrijver moet je constant regels volgen. Ik zou 400 pagina’s kunnen schrijven over een lekkende kraan. Als ik een heel goed schrijver zou zijn, zou dat moeten lukken, en mits veel subsidie zou het boek zelfs verfilmd worden, maar een thriller moet een vast stramien volgen. Stel dat ik een boek begin met de zin: ‘De kat zat op de mat.’ Daar kan een goede roman op volgen, maar als thrillerschrijver ben ik daar niets mee. Daarom schrijf ik: ‘De kat zat op de mat van de hond’ – dat opent meteen heel wat perspectieven. Dat is het verschil tussen een roman en een thriller. Een thriller moet bepaalde regels volgen. Een daarvan is dat je personages snel moet kunnen laten evolueren, en dan zit je gewoon beter in een stad.
Wat doet een vrouwelijke inspecteur anders dan een mannelijke?
COPPERS: Toen ik Liese bedacht, stond ik er niet bij stil dat ik haar een persoonlijk leven diende te geven, dat ze emotioneel moest zijn en seks moest hebben. Aanvankelijk had ik een afspraak met een paar vriendinnen dat zij stukken zouden lezen en commentaar geven. Vanaf het derde boek heb ik dat systeem laten vallen en pas toen kwamen er vrouwen naar me toe die zeiden: die scène daar, dat was de nagel op de kop. En dan knikte ik heel intelligent, terwijl ik geen flauw idee had waarom dat goed was en iets anders niet. Ik ken Liese natuurlijk goed. Ze is samengesteld uit tientallen vrouwenbeelden, van mijn moeder over mijn eerste lief tot aan mijn huidige partner. En door die kennis kan ik haar ook anders laten reageren in bepaalde situaties dan een man dat zou doen. Au fond zijn haar karaktertrekken degene die ik belangrijk vind. Ik hou van milde mensen. Bovendien heb ik over de jaren de gewoonte gekweekt goed te luisteren wanneer vrouwen iets zeggen. Zou ik het ook zo formuleren, vraag ik me dan af. Waarom niet, en hoe zou ik het wel doen?
In hoeverre is een literaire inspecteur anders dan een echte?
COPPERS: Ik wil zeker zijn dat ik geen onjuiste dingen schrijf en daarom doe ik veel research. Niet dat ik alles wat ik weet ook neerschrijf. Jef Geeraerts bijvoorbeeld kon vier pagina’s over de eigenschappen van een revolver schrijven. Persoonlijk denk ik niet dat mensen daarop zitten te wachten. Als ik schrijf dat iemand een Glock-pistool gebruikt, weet ik wel wat dat is en hoeveel kogels erin zitten, alleen zal ik dat aantal pas vermelden wanneer het noodzakelijk is voor het verhaal en niet om te tonen hoe goed ik mijn huiswerk heb gemaakt. Geloofwaardigheid vind ik belangrijker dan volledigheid.
Soms is het niet makkelijk om aan informatie te komen. In mijn vierde boek wilde ik een NAVO-kolonel laten vermoorden. Drie maanden heb ik met de mensen van die organisatie onderhandeld om binnen te mogen in hun gebouwen, tot ze er horendol van werden. Ik wilde de plek zien waar zo’n kolonel werkt. Alleen ligt die in de beveiligde zone waar je als burger niet binnen mag. Ik diende me bij de politie aan te melden, werd gescreend, vulde ik weet niet hoeveel formulieren in en uiteindelijk werd het noppes, tot – wat leven wij toch in een mooi land – een vriend van een vriend me gewoon meenam naar binnen. En wat een desillusie, want het bureau van zo’n kolonel lijkt wel weggelopen uit een Ikea-catalogus.
Alles klopt in mijn boeken, al pas ik soms wel iets aan. De Antwerpse hoofdcommissaris volgt bijvoorbeeld elke zaak op de voet, maar ik kon geen schoonmoeder voor Liese Meerhout gebruiken, want dan kon zij haar eigen ding niet doen. Dus heb ik haar een papieren commissaris gegeven die achter zijn bureau blijft zitten en af en toe wat foetert.
Ze zou dus perfect passen in een echte moordbrigade?
COPPERS: Vanaf het laatste boek wel, denk ik, al zou ze het niet makkelijk hebben. Glenn Audenaert was een grote fan. Hij hechtte veel belang aan de ethiek van zijn speurders en zei me ooit dat Liese meteen in zijn team zou mogen beginnen. De Antwerpse commissaris is iets voorzichtiger: ‘Ze zou in mijn team mogen, maar zou flink op haar donder krijgen. Ze vult haar papieren niet in, maakt geen rapporten en is veel te eigengereid.’ Alleen krijg je zo saaie boeken, natuurlijk.
Was je niet graag zelf inspecteur geworden?
COPPERS: Nee, ik hou van de romantiek van het jongensboek, maar echte inspecteurs moeten een ongelooflijke dosis ellende verwerken. Iedere dag worden zij getest op hun uithoudingsvermogen, ze offeren hun persoonlijke leven op en velen worden uiteindelijk cynisch. En leef maar eens samen met iemand die dagelijks tussen de lijken zit. Dat is echt niet aan mij besteed.
ACTIEBOEK
Toni Coppers’ nieuwste Liese Meerhout-thriller is het actieboek van De Moordzomer en is tot en met 6 juli bij Standaard Boekhandel te koop tegen de prijs van ?17,50 (in plaats van ? 21,95).
DE MOORDZOMER
Knack Focus selecteerde 40 nieuwe pageturners voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be
DOOR MARNIX VERPLANCKE – FOTO’S JEF BOES
Toni Coppers ‘IK HEB OVER DE JAREN DE GEWOONTE GEKWEEKT OM GOED TE LUISTEREN WANNEER VROUWEN IETS ZEGGEN.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier