
‘IK MOET EENZAAM KUNNEN WORDEN’
Zelf gaat hij om precies twintig over vier een flesje sap kopen in de lokale supermarkt, maar hoe doen de anderen het? Deze zomer kijkt P.B. Gronda binnen bij enkele van zijn collega’s om na te gaan hoe zij afwas van literatuur scheiden in de dagelijkse strijd met kostbare uren en minuten.
Bart Moeyaert had al boeken uit toen ik met de bus van de Gemeentelijke Gemengde Basisschool van Rotselaar-Heikant naar de bibliotheek van Rotselaar-centrum reed om er in het fijne gezelschap van mijn klasgenootjes onder lichte schoolse dwang de ene titel in te ruilen voor de volgende. Intussen heeft hij een boek of honderd gepubliceerd, is hij vijftig geworden terwijl hij er jonger uitziet dan de meeste dertigers en geeft hij allesbehalve de indruk ook maar enigszins te gaan minderen. Hoe komt dat? Onder andere door veel te zwemmen en hard te werken, zo blijkt. Precies de twee dingen waar ik al jaren van droom.
Want toen ik 24 was, werd ik door De Bezige Bij gevraagd om naar Amsterdam te komen en vervolgens ook om mijn eerste roman bij hen uit te geven. Het voorschot dat ze daarvoor hadden liggen, was in literaire termen best aanzienlijk. Ik zei ja, schreef een boek en begon daarna aan het volgende. Kortom, mijn professionele leven als schrijver is dat van een zondagskind dat met zijn gezalfde gat in een koperen bad vol ezelinnenmelk is gevallen. Langs de andere kant ging ik al op erg jonge leeftijd kalen. Het is geven en nemen in dit leventje.
Nee, dan dus Bart Moeyaert. Hij was nog eens twee jaar jonger toen hij besliste een echte schrijver te gaan worden. Natuurlijk was hij het zoals alle geboren schrijvers al heel zijn leven, maar nu wilde hij zijn economische activiteit daar ook volledig op afstellen: ‘Omdat er weinig steun kwam van thuis uit, moest en zou ik het redden. Ik nam naamloze opdrachten aan, vertaalde en bewerkte stukken voor tijdschriften, werkte vanaf het begin erg hard. Toen ik er in 1995 voor koos om volledig zelfstandig schrijver te zijn, nam ik ook de beslissing: als je dit doet, doe je het met je hele hebben en houden.’
En precies dat doet hij nu nog steeds, misschien wel meer dan ooit tevoren. Hij pikt overal in de belezen wereld prijzen op, is ongeveer de enige schrijver uit de geschiedenis die een goede website onderhoudt en desondanks niet elke twee weken zijn verwaarloosde planten moet buitengooien.
Misschien heeft het iets met dat zwemmen te maken. Ik hou van mensen die met discipline een zwembad frequenteren. De sport is puur en confronterend. De fysische weerstand van het water tegen de fysieke weerstand van het lijf. Moeyaert: ‘Het water is de enige plek waar ik mijn hoofd kan uitschakelen. Het gaat vanzelf: ik denk alleen nog aan de beweging van mijn lichaam, het trekken van het baantje. Voor mijn hersenen is die rust een zaligheid. Als ik moe word, denk ik: nog eentje. En daarna zwem ik er waarschijnlijk nog eentje, om het af te leren.’
Daarvoor en daarna is het werken geblazen, uren aan een stuk en in eigen huis. Wanneer Moeyaert aan een boek werkt, dan verstilt de wereld rondom tot een vage impressie. De wereld van het boek in wording wordt de enige echte. Je eigen wereld opleggen aan de taal, misschien komt het daar wel op neer, bij schrijven. Het is dan belangrijk om je tastbare omgeving aan te kunnen trekken als een ingedragen jasje. Moeyaert: ‘Toen ik mijn huis vond, midden in de drukste buurt van de stad, wist ik op slag: hier is het. De werkkamer in het hart van het appartement, vier hoog, zicht boven de daken uit, mooi licht, en beneden me het gegons en het gedoe. Dat kan ik goed hebben: lawaai als behang. Wat dodelijk is, zijn verstaanbare stemmen van mensen die ik ken, voetstappen, een vermoeden van leven waaraan ik zou moeten deelnemen. Op de plek waar ik werk, moet ik anoniem kunnen zijn, ik moet eenzaam kunnen worden – en dat is niet hetzelfde als ‘alleen kunnen zijn’.’
VOLGENDE WEEK ANNELIES VERBEKE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier