Hij houdt van de controversiële boeken van Charles Bukowski en Michel Houellebecq. En wanneer hij zelf schrijft, gaat hij op zoek naar de duistere hersenkronkels achter de moorden van psychopathische seriemoordenaars. ‘Nee,’ zegt Luc Deflo met een brede glimlach, ‘My Little Pony is mijn ding niet.’
In Teek, Deflo’s nieuwste, wordt in het Provinciaal Domein van Hofstade een vrouwenlijk gevonden. Het blijkt dat van de bloedmooie Ginny te zijn, die werd gewurgd en nadien naakt in een plastic zak werd geschoven. Onderzoeksduo Nadia Mendonck en Dirk Deleu vatten het plan op haar dood gedurende 24 uur geheim te houden terwijl wijkagenten Smekens en Demeulenaere op onderzoek uitgaan. Op basis van hun speurwerk blijkt Ginny’s vriendje Ben Duchatelet de grote verdachte, en wanneer diens alibi ook nog eens met haken en ogen aan elkaar lijkt te hangen, volgt een huiszoeking. Daarbij schiet Mendonck de jongeman per ongeluk dood. Een vertrouwensbreuk tussen haar en haar collega is daarvan het resultaat.
Jammer van die dooie, maar de zaak is wel opgelost, denk je dan, maar dat is buiten Deflo gerekend. Op het moment van de moord zat Duchatelet immers in Mechelen, bij een drugsdealer, en dus moet de dader iemand anders geweest zijn. Wie dat was, weet je als lezer vrij snel, veel sneller dan de rechercheurs, en zo krijg je inzage in de geest van de psychopaat die Ginny’s dood op zijn geweten heeft.
‘Ik weet het, de fascinatie voor seriemoordenaars is heel Amerikaans’, zegt Deflo wanneer we hem in Etterbeek ontmoeten. ‘Die mannen worden daar als helden behandeld en krijgen zakken vol post van vrouwen die vallen voor hun rauwheid. Maar dat is niet wat mij interesseert. Nee, wat mij vooral boeit, is hoe mensen zo kunnen zijn. Ik geef toe dat ik niet de meest empathische mens op aarde ben, maar dat je zonder een greintje empathie en louter voor je eigen plezier iemand kunt vermoorden, gaat mijn petje te boven. Dat wil ik begrijpen. Mijn psychopaat is als een teek die zit te wachten op haar prooi. Hij ontwaakt pas als die in de buurt is. Wanneer de recherche naar Zemst afzakt, wordt hij voor het eerst in zijn leven geconfronteerd met een moordonderzoek. Daardoor ontstaan spanningen bij de man, die weinig ervaring heeft met emoties. Zijn eerste emotie ooit was de liefde voor een meisje, maar zij lachte hem in zijn gezicht uit. Ze was gedumpt door haar vriend en wist niet waarnaartoe. Hij wilde haar redden, maar zij wees hem af. En dus vermoordde hij haar. Later wordt de spanning tussen Mendonck en Deleu een dynamo voor zijn emoties. Dat gaat uiteindelijk van kwaad naar erger, want hij raakt verslaafd aan zijn emoties, ook al weet hij dat ze hem uiteindelijk naar zijn ondergang zullen leiden.’
Wat klassiek is voor seriemoordenaars?
LUC DEFLO: Er zijn inderdaad seriemoordenaars die op hun blote knieën bidden om gepakt te worden omdat ze niet kunnen stoppen. Mijn psychopaat is ook zo.
In feite is jouw psychopaat dus ook een beetje een slachtoffer?
DEFLO: Van zijn emoties, ja. Tot hij zijn eerste moord pleegde, begreep hij niet veel van de wereld. Hij was een soort amoebe. Hij ademde, at en plaste, maar voor de rest was er niet veel. Hij leerde emoties te imiteren en besefte hoe hij op die manier anderen kon manipuleren. Hij stak dus wel iets op, maar zelf voelde hij niets.
Je eigenlijke onderwerp is dus niet de misdaad, maar wel de psychologie van de dader?
DEFLO: Ik schrijf niet graag whodunits, omdat ik daarin de psychologische kant van het verhaal mis. Ik heb net een hele doos Agatha Christies gekregen. Met alle respect, ik kan dat niet lezen. Het boeiendste personage vind ik altijd de dader, maar daar kun je in een klassieke whodunit niets mee doen, aangezien pas op het einde mag blijken wie dat is. Je kunt dus zijn emoties niet beschrijven, want dan verklap je alles. Ik heb in het verleden wel een paar whodunits geschreven, maar dat zijn niet mijn favoriete boeken. Ik confronteer lezers graag met de vreemde trekken van een misdadiger, en leid ze mondjesmaat binnen in zijn gedachtewereld om ze tot de conclusie te voeren dat zij ook wel eens denken zoals hij. Niets zo interessant als mensen confronteren met hun eigen controversiële ideeën, zoals ik dat vorig jaar in Intifada deed met ideeën over migratie en racisme. Ik probeer taboes te doorbreken. Overspel is daarbij een van mijn favorieten, wellicht het laatste westerse taboe: iedereen doet het, maar niemand praat erover. Ken je het Carotel? Overspel is daar helemaal geautomatiseerd. Je rijdt er met je auto een garagebox binnen. Zo kom je in een kamer terecht waar je via een luik kunt betalen. Je ziet dus niemand. En wanneer je klaar bent, rij je weer weg. Anonimiteit gegarandeerd. Die zaak is altijd volzet, maar niemand is er ooit geweest.
Hoe weet jij dat dan allemaal?
DEFLO: Van horen zeggen, natuurlijk. (lacht luidop)
Heb je een positief of een negatief mensbeeld?
DEFLO: Ik zal niet zeggen dat ik een geboren optimist ben, maar ik heb toch een positief mensbeeld. Ik leef graag. Ik zou me eerder een realist noemen. En ik ben zo realistisch om te beseffen dat mensen niet graag boeken lezen over huisje weltevree. Ze willen bang zijn. Dat was trouwens het uitgangspunt van Naakte zielen, mijn debuut. Waar ben ik bang voor, vroeg ik me af, in de veronderstelling dat andere mensen daar dan ook wel bang voor zouden zijn. Zo kwam ik uit bij inbreuk op de privacy, lang voor er sprake was van Facebook en zo.
Als je ziet wat er tegenwoordig allemaal gebeurt, kun je moeilijk een positief wereldbeeld hebben. Ik voel mee met degenen die het moeilijk hebben, zoals de Grieken of de Syriërs of degenen die in wankele bootjes Europa proberen te bereiken. Wees dan maar eens positief. Wanneer ik me echter beperk tot de kleinere wereld van België, ben ik wél positief.
En toch, tussen pot en pint geef je in je boeken altijd ook wat maatschappijkritiek. In Teek moeten sociale huisvestingsmaatschappijen het ontgelden en over de recidive drugsdealer Patrick, die door zijn machtige moeder steevast op vrije voeten wordt gehouden, schrijf je: ‘Dat kan allemaal in dit land, zolang je maar geen moord begaat.’
DEFLO: Ik noem dat geen maatschappijkritiek. Dat zijn gewoon de feiten. Maatschappelijke betrokkenheid kun je niet tegenhouden. Dat is gewoon wat je als schrijver voelt en dat steek je dan in je personages, zonder dat je voor een bepaalde strekking opkomt, natuurlijk. Ik ben maar een gemiddelde Vlaming, niet beter en niet slechter dan de rest, en ik wil zeker niet moraliseren. Ik ga ook nooit een politicus bij naam noemen om hem te beschadigen. Wie ben ik om dat te doen? Bart Somers is een vriend van me. Die heb ik in een boek ooit als Bart De Winter opgevoerd, met als tegenstander Filip Somers. Dat moet toch kunnen? Dat is humor.
En waarom heet iemand in het boek Duchatelet? Dat doet toch meteen denken aan Roland Duchâtelet.
DEFLO: Ik kies mijn namen altijd in het wilde weg. Daar moet je niets achter zoeken. Behalve de moordenaar in Teek. Die heeft de naam gekregen van een fan van me die me had gevraagd of hij geen moordenaarsrol kon krijgen in een van mijn boeken. Why not, dacht ik. Die man is nu superblij. ‘Fysiek zijn er geen gelijkenissen,’ had ik hem gezegd, ‘maar qua karakter lijkt hij wel wat op jou.’ (lacht)
De meeste van jouw collega’s werken in ieder boek met dezelfde inspecteurs. Pieter Aspe heeft Van In en Martens, Toni Coppers heeft Meerhout en Masson. Waarom schrijf jij naast je boeken met Deleu en Mendonck in de hoofdrol ook nog andere thrillers?
DEFLO: Omdat ik niet alles kwijt kan in het Deleu-Mendonck-format. Mijn uitgever heeft me dat trouwens sterk afgeraden. Je zult je lezers verliezen als je ook andere boeken schrijft, zei hij, maar ik trek me dat niet aan. Soms zit ik bijvoorbeeld met een plot in mijn hoofd waarin op het einde alle personages dood moeten. Dat past niet in de reeks, maar ik schrijf het toch. Mijn lezers begrijpen dat. Mijn best verkochte boek is trouwens Lust, waar Mendonck en Deleu niet in voorkomen. Als het boek maar goed is, dan volgen de lezers vanzelf, zeg ik altijd. Tegenwoordig schrijf ik twee boeken per jaar: een met mijn duo in de hoofdrol en een ander.
Schrijven is schrappen, zegt men altijd. Dan moet je toch wel heel veel schrijven om aan die twee boeken per jaar te komen?
DEFLO: Ik gooi praktisch nooit iets weg. Een alinea of twee, dat is al gebeurd, maar dan probeer ik die toch nog te recupereren. Ik kan dat omdat ik alles op voorhand plan. Ik zet een plot op papier, teken de scènes uit en heb een scenario in mijn hoofd voor ik begin te schrijven. Zo vermijd ik dat er verhaallijnen opduiken die na verloop van tijd niet ter zake doen. Al voeg ik soms tijdens het schrijven nog iets toe. Het moet plezant blijven, en ik wil mijn creativiteit ook niet fnuiken, natuurlijk.
Vooraan in Teek vraag je je lezers om reacties. Waarom?
DEFLO: Ik doe dat in ieder boek, omdat ik de feedback van lezers belangrijker vind dan recensies. Die zijn immers altijd min of meer gekleurd. 99,9 procent van de reacties is trouwens positief. Soms vindt iemand wel eens een fout. Zo heb ik ooit een trein in de verkeerde richting laten rijden. Ik deed regelmatig het traject Mechelen-Vilvoorde. In mijn boek deed een personage dat ook, maar ik had de stations in omgekeerde volgorde opgeschreven. Dat is in een herdruk natuurlijk rechtgezet.
Hoeveel reacties krijg je?
DEFLO: Niet massaal, eentje per dag of zo. Soms zijn daar grappige bij. Zo kreeg ik ooit een e-mail van een vrouw die zei dat dat geflikflooi tussen Deleu en Mendonck moest stoppen. Deleu was toch getrouwd? Ik wist ook niet meteen wat ik daarop moest antwoorden. Ik krijg ook wel eens verzoekjes om een manuscript te lezen van iemand die een thriller heeft geschreven. Dat doe ik niet zo graag, want eerlijk gezegd, verlies ik dan een fan. De meeste thrillers die ik lees, vind ik immers niet goed: veel te langdradig en vol details die er niet toe doen. Ik mis de schwung.
Welke raad zou je een beginnende schrijver dan geven?
DEFLO: Dat je geen honderdtwintig personages moet opvoeren die er nadien niet meer toe doen. Dat is een fout die ik zelf heb gemaakt in Lokaas, een van mijn eerste boeken. Ik werkte toen nog als consultant bij een bank en een van mijn collega’s zei: ‘Het is niet slecht hé, dat boekske van jou, maar ik heb wel een organigram moeten tekenen om de personages uit elkaar te houden.’ Een tweede raad is dat het niet je indrukwekkende woordenschat is die je boek goed maakt. Je moet zeggen wat je te zeggen hebt, dat is alles. Dat betekent niet dat je je moet beperken tot een soort Flintstones-taal, maar je moet to the point zijn. Wanneer je een moeilijk woord gebruikt, zoekt een minderheid van je lezers dat op. De anderen zeggen: ‘Wat een arrogante klootzak is me dat’, waarna ze je boek dichtklappen en het nooit meer opendoen.
TEEK
Uit bij Borgerhoff & Lamberigts.
DE MOORDZOMER
Knack heeft 30 nieuwe pageturners geselecteerd voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be
VOLGENDE KEER CHRISTIAN DE CONINCK
DOOR MARNIX VERPLANCKE – ILLUSTRATIES KIM DUCHATEAU
Luc Deflo ‘DE MOORDENAAR IN TEEK DRAAGT DE NAAM VAN EEN FAN DIE ME HAD GEVRAAGD OF HIJ GEEN MOORDENAARSROL KON KRIJGEN IN EEN VAN MIJN BOEKEN.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier