Elmore Leonard (1925), wereldkampioen crime fiction, schreef ruim veertig ‘eversellers’. Een plot vindt hij niet belangrijk, wie het gedaan heeft evenmin, maar de psyche van de slechterik interesseert hem des te meer. Bestaat er een formule voor succesboeken? ‘Vermoedelijk wel, maar ik heb hem niet.’
lmore Leonard is in de VS een veelgelezen schrijver, maar de inwoners van Detroit die we aanspreken, horen het bij zijn naam in Keulen donderen. Tot we verfilmingen van zijn romans noemen: Hombre, Mr. Majestyk, Stick, Out of Sight, Get Shorty, Be Cool en vooral Jackie Brown – ja, die kennen ze allemaal: cool. Film is nu eenmaal populairder dan literatuur. Maar in Leonards thuisstad moeten toch ook lezers van zijn werk wonen, want alle boekhandels die we binnenlopen hebben tenminste dertig van zijn tweeënveertig leverbare crime- en westerntitels in huis: romans en korte verhalen. Hoog opgetast ligt de hardcover-editie van zijn nieuwste: Up in Honey’s Room – het vervolg op The Hot Kid.
De hoogbejaarde wereldkampioen van de crime novel doet zelf de deur open van zijn riante villa in Bloomfield Village. In T-shirt. Een marineblauw T-shirt met een gelige stripfiguur – een bij met een machinegeweer – en daaronder het opschrift ‘Seabees’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, legt hij uit, diende hij bij de marine, meer bepaald het logistieke Seabeesbataljon. ‘We legden landingsbanen aan voor gevechtsvliegtuigen in de Stille Zuidzee. Ik heb ook een tattoo uit die tijd – laten zetten in een dronken bui toen ons schip in Seattle afmeerde.’ Hij trekt zijn rechtermouw omhoog en onthult bovenaan zijn magere oudemannenarm, in verbleekte blauwe letters, het woord ‘Dutch’. Heeft hij soms Nederlandse roots? ‘Nee, dat was mijn bijnaam op school. Naar een beroemde pitcher in de Major Leagues, Dutch Leonard. ‘Elmore’ vonden mijn klasmakkers te moeilijk om uit te spreken.’
Leonard spreekt even vitaal als hij schrijft. Nergens weerklinkt zijn hoge leeftijd, al eist die inmiddels zijn tol: ‘In oktober word ik tweeëntachtig. Ik begin tegenwoordig wat later, vind wat meer afleiding, maar als ik eenmaal ga schrijven, zit ik er ook helemaal in en gaat de tijd snel. Ik schrijf minder pagina’s op een dag dan tien jaar geleden; ik blijf maar herschrijven, verbeteren. Ik heb nu vijfenvijftig pagina’s geschreven van mijn nieuwe boek, Foley is Back. Ik ben tevreden over mijn personages – onder meer de bankrover Jack Foley – en ik weet dat ze iets gaan uithalen, maar ik heb nog geen idee wat.
Waarom zijn uw hoofdrolspelers bijna altijd criminelen?
Leonard: Ze zijn leuker. Een goeierik is een goeierik, hij kan niet nog beter worden. Een hoofdpersonage moet meer zijn zoals de politie vandaag de dag is: af en toe iemand in elkaar rammen. In The Hot Kid wil Carl Webster de beroemdste wetsdienaar in Amerika zijn. De slechterik, miljonairszoon Jack Belmont, wil staatsvijand nummer één worden. Dat is nu eenmaal slechtheid: een simpele situatie. Maar ik probeer slechteriken zo menselijk te maken dat je ze kunt zien en horen overdrijven en opscheppen. Ik koester genegenheid voor mijn personages, althans voor de meeste. Iemand wordt misdadiger omdat hij lui is, of dom, of omdat hij zichzelf heel wat vindt. Hij denkt dat hij het kan maken om alles te doen wat hij wil. Dat is al. Ik denk niet in termen van goed en kwaad. Ik vel geen oordeel in mijn boeken, nooit.
Kunnen mensen veranderen?
Absoluut. Ik was tot 1977 een drinker en ik stopte daarmee toen ik bij de AA ging. Het kostte me drie jaar voor ik aan het idee wilde om dat te doen, maar sindsdien heb ik geen druppel meer gedronken. Je hebt, ergens in je, een diepere kracht die je aanboort.
Nogal wat van uw boeken zijn verfilmd, maar alleen bij ‘Get Shorty’, ‘Out of Sight’ en vooral ‘Jackie Brown’ pakte het goed uit.
Leonard: Quentin Tarantino geeft zijn eigen draai aan mijn werk. Jackie Brown is zíjn titel, de mijne is Rum Punch. Vlak voordat zijn film in productie zou gaan, belde hij me: ‘Ik was het afgelopen jaar bang om je te bellen.’ Ik zei: ‘Waarom? Omdat je de titel veranderde en een zwart meisje de hoofdrol gaf?’ Hij zei: ‘Ja.’ Ik zei: ‘Doe wat je wilt.’ Ik denk dat Tarantino de beste bewerking gemaakt heeft, omdat hij, met al zijn vrijheden, trouw bleef aan de geest van mijn boek. Bij mij bezit een wapenhandelaar een video met meisjes, bij Tarantino heet die video Chicks Who Like Guns. Meisjes in bikini die machinegeweren afschieten!
Waarom gaat het zo vaak mis met die verfilmingen?
Leonard: Mijn boeken zien eruit als films, met al die scènes en dialogen. Het enige wat je hoeft te doen is er wat uit gooien en je hebt een film. Maar zo gauw de scenarioschrijver en de regisseur erbij komen, gaat het mis. De scenarioschrijver wil al zijn clichés kwijt. Hij wil laten zien dat hij ook een schrijver is. Bij Be Cool vroeg de regisseur om advies. Als iemand iets grappigs zegt, zei ik, zwenk dan niet de camera naar iemand anders voor een lach of grijns. Want mijn personages nemen zichzelf heel serieus. Ook al vinden wij het grappig, ze staan niet grappig te doen. En wat doet-ie? Iedereen in die film hengelt naar gelach.
Ook de verfilming van Killshot, mijn beste roman, is niet om naar uit te kijken. Donna, een vijftigjarige blanke oud-gevangenisbewaarster die gelooft dat Elvis nog leeft en het lief is van twee jongere criminelen tegelijk, wordt gespeeld door een aantrekkelijk jong zwart meisje. Slaat nergens meer op. Ik kan geen politieke correctheid gebruiken in mijn boeken. Omdat de toon zo belangrijk is. Hoe mensen klinken. Meestal zijn ze onopgeleid.
Wanneer werd u zich bewust van de kracht van de dialoog?
Leonard: Waar ik naar streef is: show, don’t tell. Literaire schrijvers lijken eerder te vertellen dan te tonen. Ik gebruik zoveel dialogen om zelf buiten beeld te blijven en om de personages te laten kennen. Als ik koos voor een literaire stijl, dan zou ik tussen de personages en de lezer gaan staan, en zou mijn werk erg matig worden.
Ik stelde ooit tien schrijfregels op: geen prologen, geen weersbeschrijvingen, nooit een ander werkwoord dan ‘zei’ gebruiken wanneer iemand iets zegt, nooit een bijwoord toevoegen aan ‘zei’, oppassen voor uitroeptekens, nooit ‘plotseling’ gebruiken, niet te veel dialect, beschrijvingen vermijden en zeker gedetailleerde, schrappen wat de lezer zal willen overslaan. Kortom: wat je moet doen is luisteren, niet praten. De echtgenoot van mijn pas overleden zus praatte graag, en ik kon niet met hem opschieten. Hij hield ervan op een toneel te staan, en hij praatte, praatte, praatte en kwam nooit tot de kern. Ik lette erop hem nooit een vraag te stellen, omdat hij er eindeloos lang over zou doen om niet te antwoorden. Hij is de enige tegen wie ik ooit heb gezegd dat hij zijn bek moest houden. Tweemaal. In 1956 en in de late jaren 80. Hij was niet veranderd.
Stof voor een personage.
Leonard: Heb ik geprobeerd. Maar het is moeilijk om een saai iemand interessant te maken. Hij was een erg onsuccesvolle advocaat.
Waar komen uw personages wel vandaan?
Leonard: Soms loop ik jaren met iets in mijn hoofd. Een foto van een vlezige man en een aantrekkelijke vrouw. Met geweren. Ze staan voor een federale rechtbank in Miami, een shotgun leunt op haar heup. Het zijn federal marshals en ze bewaren de vrede tijdens een drugsproces. Ik zag haar foto en wist: dat is een boek. Ze werd Karen in Out of Sight.
Waren uw ouders trots?
Leonard: Mijn vader is jong gestorven, maar mijn moeder is 94 geworden en ze was apetrots. Ze schreef ook zelf. Drie korte verhalen die ze maar bleef herschrijven. Ze werd in de jaren 40 lid van een boekenclub en de boeken stroomden binnen. Ik las al die bladzijden, dikke boeken met woorden en woorden, en dacht: mijn God, ze zijn allemaal te lang. Ze hield van mijn boeken, maar niet van de seks erin. Als ze ‘ seks’zei, bewoog ze haar mond niet. Sekk, zei ze. En: ‘Dat moet in de slaapkamer blijven.’ Ik zei: maar die personages zijn in de slaapkamer! Dat vond ze maar niks, maar ze genoot ervan dat ik boeken schreef en dat zij ze allemaal in huis had.
Wanneer besloot u schrijver te worden?
Leonard: In de jaren 50 werkte ik op een reclamebureau en ik werd er gek van: de hele tijd reclames voor Chevrolet schrijven, op verplicht kittige wijze. Op een dag besliste ik: ik ga over de cavalerie en de Apachen schrijven – dat was toen populair. Wat een opluchting toen ik mijn eerste verhaal kon slijten.
Bestaat er een formule voor bestsellers?
Leonard: Vermoedelijk wel, maar ik heb hem niet. De meeste lezers willen bij een boek meteen weten waarover het gaat. Zoals bij James Patterson, die op zijn minst vijf boeken per jaar schrijft. Dat kan dus niet. Patricia Cornwell is verantwoordelijk voor al die CSI-flauwekul die op de televisie komt. Niets daarvan is accuraat. Dan die vent Grisham, die wil je niet lezen. De slechteriken zijn slecht, de goeien zijn goed, zo simpel is het bij hem. Ik heb The Firm uitgelezen omdat ik wilde weten hoe het afliep – dat was de enige reden. En omdat ik ziek was.
Waarom is misdaadliteratuur zo populair?
Leonard: Omdat het een begin, een middenstuk en een einde heeft, en het goede overwint. Als kind wist ik, net als de meeste lezers nu, ook niet wat goed schrijven inhoudt. Het ging me om de verhalen en de plots. De boeken aan de top van de New York Times-bestsellerlijst zijn allemaal plot driven. Die van mij niet. Ik wil helemaal niet dat de lezer zich bewust raakt van een plot, hij moet oog krijgen voor de mensen. Ik vind er niks aan, aan whodunits. Het interessantste karakter blijft gewoonlijk buiten beeld, je moet erachter zien te komen wie hij is. Zoals bij Agatha Christie, een beroerde schrijfster die ik niet meer zou kunnen lezen.
Wat vindt u van de hedendaagse vrouwenthriller?
Leonard: Uitzinnig populair hier. Tachtig procent van de boeken wordt nu eenmaal door vrouwen gekocht. Dat is de enige reden. Daarom belandt de zo onderhoudende Janet Evanovitch direct op nummer één als ze een boek publiceert. Vrouwen worden wíld van haar boeken.
Da’s al de derde vrouwelijke collega die u neerhaalt.
Leonard: Twintig jaar geleden schreef een criticus over mij: hij vertoont een Mickey Spillane-achtige houding ten opzichte van vrouwen. Sindsdien let ik erop dat ik een vrouw niet meer als een vrouw zie, maar als een persoon. Dat maakt alle verschil.
Welke schrijvers apprecieert u wél?
Leonard:(troont ons mee naar zijn boekenkasten) Van Richard Bissell leerde ik het meest. Een schrijver uit de jaren 50, totaal ondergewaardeerd. Hij schrijft zó natuurlijk; hij laat de personages hun verhaal doen – in dialogen. Hij leerde mij hoe je een boek schrijft zonder dat het geschreven lijkt. Een van zijn boeken opent in een hotelkamer. Een vrouw zit op het bed. Ze kijkt naar een man die uit het raam kijkt, ze zegt: waar kijk je in ’s hemelsnaam naar? Hij zegt: St. Louis, Missouri.
Alleen Ernest Hemingway was nog belangrijker. Je kunt je eigen proza wel laten klinken als Hemingway, maar het zal nooit Hemingway zijn. Er staat altijd nog zoveel meer in zijn alinea’s. Zijn roman over de Spaanse burgeroorlog, For Whom the Bell Tolls, las ik continu toen ik begon met schrijven, ik zag het boek als een western.
(Wijzend op de kasten met zijn eigen werk, vol rijen drukken en vertalingen:) Geen verspild leven, denk ik.
Een zonder meer indrukwekkend oeuvre. Wat wilt u nog meer bereiken?
Leonard: Er is niks dat ik wilde doen dat ik nog niet gedaan heb – ik ken mijn beperkingen. Ik weet ondertussen hoe ik moet schrijven om effectief te zijn, maar ik probeer nog steeds beter te schrijven. Door zo onzichtbaar mogelijk te worden en de personages het werk te laten doen.
Wat zou u zijn als…
Leonard: Dood!
… u geen schrijver was geworden?
Leonard: Ik zou me dood hebben gedronken. Waarschijnlijk.
Door Jeroen Vullings
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier