‘Het lijkt wel of zijn ideeën nooit opraken’, zei Brian Wilson onlangs over Paul McCartney, en dat was meer dan zomaar een compliment. Volgende maand brengt de ex-Beatle een nieuwe soloplaat uit, ‘Chaos And Creation In The Back Yard’, en nóg ziet het er niet naar uit dat hij daarna op zijn lauweren zal gaan rusten. ‘Tegenwoordig lijkt zelfs stoppen op mijn negentigste onmenselijk vroeg.’

Drieënzestig is hij intussen, maar op de één of andere manier lijkt de tijd geen vat te krijgen op Paul McCartney. Akkoord: sinds een paar jaar komt er een tube haarverf aan te pas, en ja, zijn rimpels worden er alleen maar dieper op, maar qua energie en creativiteit lijkt de ‘cool Beatle’ nooit veel ouder geworden dan eenentwintig. De jongste maanden alleen al deed hij het licht uit op het Live8-podium in Londen, werkte hij mee aan een eerbetoon voor Ray Charles ( Inspired By Genius) en hielp hij dj/producer Hellraiser met diens mash up-album Twin Freaks. En dan waren er ook nog eens de voorbereidingen van zijn nieuwe wereldtournee, die op 16 september van start gaat in Miami.

Aanleiding voor die nieuwe tournee is Chaos And Creation In The Back Yard, McCartneys dertiende soloalbum en de opvolger van Driving Rain uit 2001. Vorig jaar zei hij al in een interview met Uncut dat het ‘één van zijn beste albums ooit’ moest worden – ‘geen plaat die je meteen weer vergeet, but one that could hang around for a long, long time.’ Missie volbracht, blijkbaar, want mensen die de plaat al hoorden, noemen het ‘zijn beste solowerk sinds Band On The Run van Wings’ uit 1973.

Voor ‘Chaos And Creation In The Back Yard’ deed je een beroep op Nigel Godrich, het knoppenwonder achter Radiohead en Beck. Hoe kwam je precies bij hem terecht?

McCartney: Hij werd me aangeraden door (Beatles-producer) George Martin. ‘Ik zou nog eens een plaat willen maken die er écht toe doet,’ zei ik hem. ‘Zo’n plaat waar ik binnen tien jaar nog steeds verschrikkelijk trots op kan zijn.’ En hij zei: ‘Dan moet je Nigel Godrich bellen.’

En die was niet te geïmponeerd door je curriculum vitae?

McCartney: Helemaal niet, integendeel. Bij onze eerste ontmoeting maakte hij meteen duidelijk dat hij enkel onder zijn voorwaarden met mij wilde werken. Geen grote productie, geen hippe snufjes, geen toeters en bellen… Hij wilde alleen een plaat maken die dicht bij me stond – a record true to me, with a home-made quality to it. ‘Ik ben geen makkelijke klant’, zei hij ook. Waarop ik: ‘Dat treft, ik ook niet.’ (lacht) Want instinctief voelde ik: ‘Dit is de man die ik nodig heb.’

Het gerucht gaat nochtans dat je al heel snel overwoog om hem aan de deur te zetten.

McCartney: Nog voor het einde van onze eerste studiodag, ja. Ik liet ‘m een paar nummers horen en hij reageerde heel koeltjes, met zo’n blik van: ‘ Is that all you got?‘ Mijn eerste reactie was: ‘Dit hoef ik van niemand te pikken’. Maar diep vanbinnen wist ik: ‘Toch wel, dit is precies de reden waarom je hem hebt ingehuurd.’ Ik had zonder probleem een producer kunnen vinden die voor elke noot een staande ovatie zou geven, hé. Of een diplomatisch man als George Martin, die dingen zou zeggen als: ‘Prachtig gedaan, nu nòg prachtiger.’ (grijnst) Maar eigenlijk had ik weerstand nodig, om het onderste uit de kan te halen. Nadien heb ik nog een paar keer op mijn tanden moeten bijten, hoor. Zoals die keer toen hij de oorspronkelijke tekst van Riding To Vanity Fair ‘een beetje melig’ noemde. Maar achteraf moest ik ‘m meestal wel gelijk geven. We hebben nooit écht ruzie gemaakt.

Je speelde de meeste instrumenten op deze plaat zélf in, net als op je solodebuut ‘McCartney’ uit 1970. Ook een idee van Godrich?

McCartney: (Knikt) Hij vond dat ik met mijn groep achter mij niet alert genoeg was. ‘Ik wil je uit je comfort zone halen,’ zei hij vaak. ‘Je mag het jezelf niet te gemakkelijk maken.’ En gelukkig hadden de anderen daar alle begrip voor. (Voor de nieuwe wereldtournee is McCartneys groep wél weer van de partij; nvdr.) Uiteindelijk was Nigel mijn groep tijdens de opnames, een beetje zoals indertijd met The Beatles. Als we met z’n vieren in de studio zaten, had iedereen het recht op een veto. Was Ringo het niet eens met een idee van John, dan kon hij het gewoon wegstemmen. Voor deze plaat was dat precies hetzelfde. Nigel en ik hadden allebei een even grote stem.

Het cliché wil dat songschrijvers hun scherpte verliezen naarmate ze welvarender worden. Akkoord?

McCartney: Dat is een risico, ja. Geld houdt je van de straat, en daar doe je nog altijd de meeste ideeën op. Je wandelt naar een winkel, ziet een stokoude bedelaar een verfrommelde sigaret roken en vraagt je af: ‘Hoe ben jij op straat verzeild geraakt? Wat is je verhaal?’ En misschien ga je het ‘m wel vragen, om er nadien een song over te schrijven. Maar als assistants je boodschappen doen, of je naar de winkel voeren in een Rolls, kom je zulke mensen niet meer tegen, hé. Dan moet je je inspiratie wel van elders halen.

Gelukkig heb jij de reputatie een ‘onverbeterlijke romanticus’ te zijn.

McCartney: Dat helpt, inderdaad. (grijnst) Maar geldt dat niet voor iedereen? Wat zou een mens nu anders willen zijn dan een romanticus? Niets, toch? Het omgekeerde lijkt me in elk geval een pak minder interessant. Enfin: het is niet zo dat ik nu minder inspiratie heb dan pakweg dertig jaar geleden, hoor. In veel opzichten gaat songs schrijven zelfs gemakkelijker, omdat ik mezelf veel beter ken. Na al die jaren weet ik bijvoorbeeld dat het totaal geen zin heeft om mezelf te pushen. Songs moeten me overkomen, op een onbewaakt moment.

Schrik je nooit van interpretaties die mensen aan je teksten geven?

McCartney: Toch wel, maar eigenlijk vind ik dat wel leuk. Als ik vragen krijg over mijn teksten probeer ik altijd zo vaag mogelijk te blijven. Ik zie ze graag als abstracte schilderijen. De één herkent er een hond in, een ander ziet een naakte vrouw, nog een ander een vliegtuig… Iedereen beleeft het op een andere manier en iedereen vindt iets anders mooi. Ik zal nooit de eerste keer vergeten dat ik Hey Jude voor John en Yoko speelde. Bij ‘The movement you need is on your shoulder’, zei ik: ‘Dat ga ik nog veranderen.’ Waarop John: ‘Geen sprake van! It’s the best line in the bloody song.’ (lacht)

Iets anders. Vorige maand bracht je met U2 ‘Sgt Pepper’s’ op Live8. Ringo Starr was naar verluidt ‘bijzonder ontgoocheld’ dat jullie hem niet inviteerden.

McCartney: Ik weet het, maar het moest allemaal zo snel gaan en er was zoveel stress… (zucht) Ringo vergeten was natuurlijk een onvergeeflijke blunder, maar het spijt me en er was zeker geen kwade wil mee gemoeid. Integendeel: met Ringo erbij was het nog specialer geweest.

McCartney: Daar ben ik heilig van overtuigd. Ik kan me onmogelijk voorstellen dat John of George niet op het idee waren gekomen, gezien hun houding tegenover de problemen in de Derde Wereld. En no way dat Ringo of ik hadden geweigerd om voor zo’n concert samen een paar nummers te spelen. Weet je: er is altijd beweerd dat de split van The Beatles onherroepelijk was, maar in de jaren ’70 was een reünie nooit helemaal van de lucht. Uiteindelijk kwamen we altijd wel tot het besluit dat het een slecht idee was – de cirkel was rond, waarom zouden we dat verpesten?- maar er werd wél serieus over gepraat.

Sta je er nog vaak bij stil dat de ‘Fab Four’ intussen gehalveerd zijn?

McCartney: Ik heb het er nog vaak moeilijk mee, ja, zeker als ik oude foto’s terugzie. ‘Enkel Ringo en ik blijven nog over’, denk ik dan. ‘ Our two mates are gone. ‘ Met zulke dingen hou je geen rekening als je als tiener een groepje begint, hé. Rationeel weet je wel dat alles eindig is, dat iemand dood zal gaan, en dan nog iemand, en uiteindelijk iedereen. Maar eigenlijk denk je daar nooit echt over na, tot het plots zover is. Alles krijgt een ander perspectief als mensen doodgaan. Plots denk je terug aan ruzies van veertig jaar geleden en vraag je je af: ‘Hoe kon ik toen zo gemeen zijn? Waarom nam ik die woorden nooit terug?’ Maar het algemene gevoel is er toch één van tevredenheid. We hadden een geweldige tijd samen. Alleen al die legendarische ruzies over onze versterkers! John en George wilden altijd allebei dat hun versterker het luidst stond. Dus zodra de één naar buiten was, draaide de ander zijn volume stiekem een heel klein beetje open. En dan kwam de ander terug en deed hij hetzelfde, tot de studiotechnici tussenbeide kwamen en alles weer van voren af aan begon. (lacht)

Na de split van The Beatles doken zo goed als geen overschotjes op. Redelijk uniek voor een groep van dat kaliber.

McCartney: We maakten er bijna een erezaak van om geen dingen te laten liggen. Hadden we een onafgewerkte song, dan visten we ‘m na verloop van tijd weer op, om er nog wat aan te schaven en ‘m later alsnog uit te brengen. Denk maar aan You Know My Name, Look Up The Number: daar zijn we járen zoet mee geweest.

Breng jij zelf ook alles uit?

McCartney: O nee, verre van zelfs. Ik heb altijd songs te veel gehad, zowel voor Wings als voor mijn andere projecten. Na de opnames van Ram had ik een heleboel leftovers, net als bij Red Rose Speedway. En dan zijn er ook nog een hoop songs die ik schreef voor films en zo, maar die niet goed genoeg waren. Ik heb een tijdje met het idee gespeeld om ze te verzamelen op een album, Cold Cuts, maar dat is er nog altijd niet van gekomen. Misschien moet ik er toch maar eens werk van maken – veel onuitgegeven songs zijn beter dan de dingen die ik wél uitbracht.

‘Chaos And Creation In The Back Yard’ is je twintigste plaat sinds de split van The Beatles. Stoort het je nooit dat je voor de rest van je dagen een ex-Beatle zal blijven?

McCartney: Ach nee, daar heb ik me allang mee verzoend. Ik ben verschrikkelijk trots op wat we met The Beatles bereikt hebben. Ik besef ook dat ik nooit meer iets zal kunnen doen dat relevanter is, maar daar heb ik vrede mee. Ik probeer mezelf ook zo weinig mogelijk als ex-whatever te zien. De muziek van The Beatles blijft voortbestaan, hé. En ik voel me verschrikkelijk dankbaar dat ik ze nog steeds kan spelen. Vroeger zei ik altijd dat ik zou stoppen op mijn negentigste, maar tegenwoordig lijkt zelfs dát onmenselijk vroeg. Zelfs als ze me met een rolstoel het podium op moeten rijden, zal ik Yesterday nog willen zingen.

Nummers als ‘Yesterday’ blijven jonge groepen inspireren. Doet dat je nog iets?

McCartney: Absoluut. Telkens als ik groepen zie die onze songs of onze looks imiteren, denk ik: ‘Cool!’ Het is een compliment, hé. Ze zouden evengoed kunnen vinden dat we niet relevant meer zijn . Bono zei me op Live8: ‘The Beatles, dat was de Big Bang – de Oerknal van de popmuziek.’ En ik denk dat hij daar wel een punt had. We waren het begin van iets, en ik ben trots dat zoveel jonge en goede groepen dat nog steeds verder zetten. Op de één of andere manier voel ik me daar ook nog altijd deel van. Not the young end of it, but definitely part of it. (lacht)

© IFA. Vertaling en bewerking: Wouter Van Driessche Door Sveti Slavik

‘Bono zei me onlangs: ‘The Beatles, dat was de Big Bang, de Oerknal van de popmuziek.’ Ik denk dat hij daar wel een punt had.’

‘Zelfs als ze me met een rolstoel het podium op moeten rijden, zal ik ‘Yesterday’ nog willen zingen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content