‘Ik ben verschrikkelijk zenuwachtig’, zegt Tom Barman. ‘Dit is de eerste keer dat ik éCHT over mijn stad ga praten.’ een ‘vage Antwerpenaar’ over het Vlaams Belang, de voordelen van vooroordelen en de grootste joint ter wereld.

Door Wouter Van Driessche en Stijn Tormans

Antwerpen, Stationswijk, valavond. Een paar schoolmeisjes in uniform reppen zich op hoge hakken naar de bussen op de Rooseveltplaats. Tweehoog staat Tom Barman te bellen, hoofd half uit het raam. ‘Minuutje’, roept hij. ‘Ik kom.’ Straks – als de schoolmeisjes zich door natte dromen worstelen – wordt de wijk bevolkt door junkies, jongenshoeren en verlopen parvenu’s en weerkaatsen de oude gevels van nachtwinkels en seksshops een aria van waanzin. Dit moet de gedroomde junkfood zijn voor de verbeelding van de jonge zanger-regisseur-God. Niet voor niets filmde hij hier twee jaar geleden zijn ‘Any Way The Wind Blows’. Toch is het vreemd dat behalve Tom Barman (33) geen enkele artiest in deze wijk woont. Vroeger was dat anders. De jonge Roland van Campenhout woonde op dezelfde plaats als Barman nu. En Paul van Ostaijen maakte in deze straten grote sier als dandy. Met uitgelopen blauwe mascara, en een bruine bontjas. Barman doet open en begroet ons allerhartelijkst. Hij heeft een bruin jeanshemd aan. Wie zei daar ook alweer dat toeval de richtingaanwijzer van God was?

Tom Barman: Mijn vroegste herinnering aan Antwerpen zijn de liften in de Panorama Tower op Linkeroever, waar ik ben opgegroeid. Er waren twee verschrikkelijk spooky liften in het gebouw: een kooilift en een dienstlift. In de kooilift durfde ik niet, maar de dienstlift moést ik wel gebruiken. We woonden op de elfde verdieping, met de trap was dat niet te doen. Vanuit ons raam hadden we wel een fantastisch uitzicht. We woonden vlak bij Sint-Anneke, en we keken uit over de hele stad. Later ben ik zelf ook altijd aan pleinen gaan wonen. De Vrijdagsmarkt, de Handschoenmarkt, nu de Rooseveltplaats. Ik heb een uitzicht nodig, een venster om naar de stad te kijken. Ik vind dat zalig, door het open raam telefoneren en intussen de mensen observeren. Jammer wel dat ik in de meest vervuilde straat van Antwerpen woon.

Hoe lang heb je in de Panorama Tower gewoond?

Barman: Tot mijn zestiende, daarna zijn we naar De Singel verhuisd en nog later naar de Van Rijswijcklaan. Ik heb heel goede herinneringen aan Linkeroever. Veel groen, een basketbalpleintje, massa’s plaats om buiten te spelen. Intussen is er veel veranderd, maar ik kom er nog vaak. Ik heb er ook veel mensen leren kennen. Sven Van Hees woonde daar en Jef Nys (de geestelijke vader van Jommeke; nvdr.).

In ’t Stad wordt een beetje neergekeken op ‘de blokken’ van Linkeroever. Heb je daar ooit iets van gemerkt?

Barman: Niet echt, nee. Ik viel overal wat tussenuit. Op school werd ik uitgelachen om mijn bottines, op Linkeroever om mijn Millet-vest. Ik heb dat trouwens nooit gesnapt, dat soort misplaatste trots of schaamte. We hebben het over fuckin’ buurten, weet je wel. Maar ik ben natuurlijk geen echte Sinjoor. Mijn vader was een Noor, mijn moeder een Gentse. Wij waren inwijkelingen, totaal niet met de stad of de buurt vergroeid.

Je spreekt anders wel als een rasechte Antwerpenaar.

Barman: Ja, heel vreemd, want thuis spraken we van alles door elkaar: Frans, Engels, Gents. De enige die echt plat Antwerps sprak, was mijn vader, met af en toe wat Noors ertussen. Soms denk ik wel dat die melange een en ander geneutraliseerd heeft. Als ik mensen hoor afgeven op Antwerpen, denk ik vaak: Waar hébben jullie het in godsnaam over? Het Antwerpse chauvinisme, bijvoorbeeld: ik kén dat niet.

Werd dat er op school dan niet ingestampt?

Barman: Integendeel! Ik ging naar de jezuïeten en daar zat het vol franskiljotten uit Brasschaat. Als er al iets over Antwerpen gezegd werd, dan was het meestal negatief. Mijn leraar Grieks, een heel sjieketiep naar wie ik enorm opkeek, zei altijd: (Donderende stem) ‘Studenten, jullie leven in een stad van Vandalen!’ (lacht) Hij was juist heel kritisch.

Heb je verder iets aan je jezuïetenopleiding overgehouden?

Barman: Achteraf gezien denk ik dat mijn outsidergevoel daar nog versterkt is. De échte Antwerpenaars, die zaten op het atheneum. Op café zie ik mensen nog altijd met een scheef oog naar mij kijken: ‘Wat zijt gij nu voor raar geval?’ En ik begrijp dat ook, want ik kom nogal vaag over als Antwerpenaar. Noorse vader, Gentse moeder, maar toch een zwaar accent. Opgegroeid op Linkeroever, maar toch welgesteld. Op Sint-Jan gezeten, Latijn-Grieks gedaan, maar toch muzikant geworden. Op de een of andere manier klopt het allemaal niet. Soms is dat vreemd, hoor. Zeker als van die echte Sinjoren me aanspreken over dEUS: ‘Gij zijt den trots van ’t Stad!’ of ‘Loat ze’s wa zien, die kloatzakke.’ Aan de ene kant ben ik daar wel trots op, dat die harde kern mij aanvaardt. Maar aan de andere kant vind ik dat chauvinisme ook… afstotelijk. Als mensen zulke dingen zeggen, voel ik me altijd een beetje een bedrieger. Dan denk ik: jullie zijn the real thing, ik niet. Daarom ga ik in interviews ook zelden in op vragen over Antwerpen. Ik vind dat ik geen recht heb van spreken.

Je carrière als Bekende Antwerpenaar begon in De Muziekdoos aan de Kaaien, een ontmoetingsplaats voor straat- en andere muzikanten.

Barman: Da’s verschrikkelijk belangrijk geweest. Overdag speelden we op straat, ’s avonds gingen we samen pinten pakken. Prachtige tijd, die kan niemand ons nog afpakken. Veel straatmuzikanten zijn hier toen ook blijven hangen: Dave Robertson, Dave Gibson… Allemaal gasten die in De Muziekdoos besloten hebben om van busken hun beroep te maken. Antwerpen is ook een heel straatmuzikantvriendelijke stad. Er is veel respect en er bestaat geen betere manier om de stiel te leren. Ik ben ook nooit meer zo zenuwachtig geweest als die eerste keer op een terras, zelfs niet op festivals met tienduizend man. Ik had het geld toen ook nodig: het was dát of afwassen in een restaurant.

Een andere plaats die toen veel heeft betekend, was de Cartoon’s.

Barman: Ja, ik werkte daar aan de bar en mocht op donderdagavond groepkes programmeren. Cartoon’s Tunes, heette dat. Allemaal heel basic en old school. Wie een demootje en een flou fotootje opstuurde, mocht komen spelen. Iedereen is daar toen gepasseerd. Soulwax, Evil Superstars, The Whodads, alle groepkes van Rudy (Trouvé)… Allemaal voor 10.000 frank. En dat had succes, hé. De toegang was gratis, dus dat was altijd vollen bak. Vier of vijf jaar heeft dat heel heftiggemarcheerd, maar toen is dat geïmplodeerd. Wanbeheer, gefoefel aan de kassa: van de ene dag op de andere was het gedaan. Intussen heeft een of andere Hollander er een super- clean café van gemaakt. De sfeer van toen is helemaal weg.

Mist Antwerpen dat soort plaatsen en initiatieven nu niet?

Barman: Ach, ik wil daar niet te nos- talgisch over doen. Stamcafés verleggen zich – da’s de normaalste zaak ter wereld. Wat we hier wél missen, is een goede rockzaal, à la de Vooruit of de Ancienne Belgique.

Intussen is het alweer van 1997 geleden dat jullie met dEUS nog eens in Antwerpen speelden. Paul Schyvens, de bezieler van de Roma, zei onlangs in Knack: ‘Het is makkelijker om Elvis Costello in je eigen stad te zien dan dEUS.’

Barman: Dat klopt. (zucht) Geen kwaad woord over de Roma, nochtans. Schitterende zaal, fantastische werking. Denk dus vooral niet dat we er niet willen spelen. Maar ik zou het eerstvolgende concert in Antwerpen gewoon graag opsparen.

Waarvoor?

Barman: Volgend jaar, aan de vooravond van de verkiezingen, willen we een groot evenement organiseren. Vier of vijf groepen, tegen het Vlaams Belang. Ergens op een centrale plaats in Antwerpen, waar we gehoord en gezien worden: de Kaaien of het Stadspark of zo. En we zouden er de allochtone gemeenschap ook heel hard bij willen betrekken. Maar veel meer kan ik er nu nog niet over zeggen. Het idee zit nog in de beginfase, anderhalf jaar is nog lang.

Geen schrik voor reacties? Met zo’n evenement strijk je eenderde van je stadsgenoten tegen de haren in.

Barman: Nee, we willen juist reacties uitlokken, dat is het punt. Het moet ook veel meer zijn dan een paar rockers die hun left wing thing doen, om het wat oneerbiedig uit te drukken. Bedoeling is dat we er een groot feest van maken. We willen een ander gezicht van Antwerpen laten zien. Een verdraagzaam Antwerpen, dat duidelijk maakt hoe het denkt over het Vlaams Belang.

Het is de eerste keer dat je je zo expliciet uitlaat over de politieke situatie in je stad.

Barman: Beter laat dan nooit, nee? Weet je, ik ben er de mens niet naar om zomaar wat gratuite meninkjes te spuien. Ik vind dat je moet weten waarover je praat. De laatste tien, vijftien jaar was ik vooral met andere dingen bezig. Touren, muziek maken… Intussen volg ik het allemaal van veel dichter. Je zal me nog steeds geen Grote Meningen horen poneren, verre van. Maar wat het Vlaams Belang betreft, is de tijd gekomen om een teken te geven.

Voel je hun aanhang in de stad?

Barman: Mensen spreken me er niet over aan op de straat, dat niet. Maar ik voel wél een afwachtende houding. Nobody’s got a fucking clue. (Aarzelend) Al is het misschien nog niet zo slecht dat het op deze manier gebeurt.

Hoezo?

Barman: Kijk, in Antwerpen is extreem-rechts heel heftig aanwezig. Zeer onfris, akkoord, maar er wordt tenminste over gepráát. In Nederland blijft het allemaal veel meer onderhuids. Daar roepen ze al decennia: ‘Kijk eens hoe tolerant wij zijn.’ Maar als je dan ziet wat er de afgelopen jaren is gebeurd!? Geef mij dan maar de Antwerpse situatie, al blijft het natuurlijk kiezen tussen de pest en de cholera.

Stel dat het Vlaams Belang in 2006 aan de macht komt: zou dat dan een reden zijn om te verhuizen?

Barman: Integendeel: dat zou alleen maar een extra reden zijn om hier te blijven. Als het Vlaams Belang de macht grijpt, is dat omdat de meerderheid dat zo wil. Het zal de discussies alleen maar hoger doen oplaaien. Ik hoor mensen soms zeggen: ‘Laat ze maar doen, ze zullen zich wel kapotregeren.’ Maar dat vind ik dus fout. Op dat punt volg ik (SP.A-voorzitter) Steve Stevaert, die zegt: ‘De bedoeling van democratie is dat er geregeerd wordt en dat er goed geregeerd wordt.’ Je verkiest toch geen mensen gewoon om ze op hun bek te zien gaan?

Is je ooit gevraagd om je aan te sluiten bij een partij?

Barman: Niet vaak, maar het is al gebeurd, ja. Tom Lanoye heeft indertijd geprobeerd om mij naar Groen! te halen, maar ik geloof niet dat hij dat echt meende. Ik straal dat ook niet uit, denk ik. Allez, zie je mij nu al op een verkiezingsaffiche staan? (lacht)

Merk je buiten Antwerpen iets van de opeenvolgende Zwarte Zondagen? Nemen de anti-Antwerpse gevoelens toe?

Barman: Ze komen vooral feller tot uiting, denk ik. Wie Antwerpen nu wil slaan, moet niet meer zoeken naar een stok. Van sommige reacties schrik ik wel. Michiel Hendrickx die in De Laatste Show met een trillend mondje over de Visa-affaire spreekt: da’s fuck- ing pure haat, onvoorstelbaar. Maar op sommige momenten vind ik al die animositeit ook wel grappig. In de filmwereld, bijvoorbeeld. Daar is het Antwerpen tegen Brussel, Robbe De Hert en Guido Hendrickx tegen Marc Didden en Jan Bucquoy – nóg zo’n Antwerpen-hater. Als ik met zulke mensen op café zit, provoceer ik ook graag. Ik weet perfect welke snaar ik moet raken. De discussies die ik al heb gehad met Bucquoy: lachen, je houdt het niet voor mogelijk!

En dat voor een zelfverklaarde ‘non-chauvinist’!

Barman: Zo zit ik in elkaar. Als iemand Antwerpen aanvalt, zal ik het altijd verdedigen, no matter what. Of het nu het een Antwerpen-hater is, of het Vlaams Belang, of een Antwerpenaar. Want Antwerpenaars kakken óók constant op Antwerpen, hoor. Ze doen niks liever dan zagen en klagen. (lacht) Weet je wat ik wel maf vind? Over andere steden doet er eigenlijk niets negatiefs de ronde. Het equivalent van de dikkenek uit Antwerpen, wat is dat voor Gent?

De dwarse Gentenaar?

Barman:(Gespeeld verontwaardigd) Begint niet, hé! ‘Dwars’, da’s een fuck- ing compliment. Een kwaliteit, geen gebrek! Typisch Gents, natuurlijk. Vraag hen iets negatiefs over zichzelf te zeggen, en ze antwoorden u ‘dwars’. Nee: egoïstisch, arrogant, dikkenek, vicieus, gemeen: dát zijn gebreken!

Stel dat je één vooroordeel over Antwerpenaars de wereld zou mogen uithelpen…

Barman: Geen enkel! Laat ze maar bestaan, die vooroordelen, ook al slaan ze nergens op. Zo krijgt de stad tenminste een identiteit. Op de een of andere twisted manier vind ik al die vooroordelen over Antwerpen ook wel leuk. Think about it: als het basisidee al slecht is, kan het alleen maar beter meevallen. En sommige dingen die mensen Antwerpenaren verwijten, vind ik eigenlijk positief. Die kwetsende Antwerpse humor, bijvoorbeeld, altijd ‘een humor ten koste van’. Akkoord dat die gemeen kan zijn, maar voor mij is het wel de beste humor die er bestaat.

Of onze zogenaamde ‘agressiviteit’ en ‘botheid’. Dat vind ik geweldig, want ik heb een hekel aan gezapige steden. Ergens zit daarin ook een kans voor Antwerpen, denk ik. De stem van de misnoegdheid klinkt hier heel luid, maar onder het mom van tolerantie worden de problemen hier tenminste niet onder het tapijt geveegd. Ik geloof nogal in confrontatie: er zit een mogelijkheid in tot verzoening, catharsis. (Pauzeert) Het enige waar ik het moeilijk mee heb, zijn de Antwerpse flikken. In Gent of Brugge heb ik daar totaal geen last van, maar in Antwerpen ben ik echt doodsbang van mannen in uniform. Die blik en dan dat harde accent en die toon… En ik heb er natuurlijk ook een afschuwelijke ervaring mee gehad (In 1996 werden Tom Barman en dEUS-gitarist Craig Ward bij een razzia in een discotheek valselijk beschuldigd van drugsbezit; nvdr.).

Een paar jaar geleden zei je in Humo dat je overwoog om te verhuizen naar Brussel.

Barman: Mja, maar dat had te maken met een algemene malaise. Als ik ooit verhuis, dan trek ik drieduizend kilometer naar het zuiden, geen dertig. Liefst van al het zuiden van Spanje: Malaga of zo. Ik heb nog een tijdje gedroomd van Berlijn en Tel Aviv, maar daar ben ik van teruggekomen. Voorlopig blijf ik in Antwerpen, da’s nu een uitgemaakte zaak. Ik ben veel weg, dat maakt het draaglijk om hier te wonen.

Heeft al dat touren je kijk op Antwerpen veranderd?

Barman: Zeker. Ik heb dat ook echt nodig om af en toe ergens anders te zijn, al van toen ik jong was. Mijn moeder zei vaak tegen mij: ‘Ga jij maar een beetje zwerven.’ Volgens haar is het een familietrekje. Mijn grootmoeder was een Hongaarse met nomadenbloed en de Barmans waren zeelui. Die zaten overal – nog altijd, trouwens. Mijn grootvader was kapitein van de ‘Belgenland’, een boot van de rederij Red Star Line. Een van mijn ooms bouwde boten. En mijn neef woont nu in Londen, maar trekt de wereld rond. Een paar dagen geleden kreeg ik nog een sms’je van hem: ‘Met a dEUS-fan in Bombay. Globalization, cousin!’(lacht) Soms denk ik dat ik daarom in de stationsbuurt ben komen wonen. Zodra ik hier buitenkom, heb ik het gevoel dat ik in een of ander buitenland zit. Bij de Italiaan om de hoek hoor ik alleen maar Indisch en Engels. En twee blokken verder zit je in het joodse kwartier. Niemand herkent me hier ook, alsof ik hier niét ben. Enfin: it’s all in the mind, natuurlijk. Misschien denkt mijn buurman daar wel compleet anders over.

Maar je woont hier duidelijk graag.

Barman: Absoluut. Als ik dan toch in een kleine stad woon, dan het liefst in het meest kosmopolitische deel. Ik mag er niet aan denken dat ik op ’t Zuid zou wonen, met al die bekenden. In de Delhaize om een potteke yoghurt gaan, dat zou daar twee uur werk zijn. (grijnst) Ik betaal hier ook bijna geen huishuur. Mijn straat vormt de grens tussen het arme en het rijke Antwerpen. Ik woon in het arme deel, een paar straten verder zou ik twee keer zoveel betalen. Alles is hier ook vlakbij: cinema, supermarkt, nachtwinkel, bus, tram, trein… ’t Is bijna een stad op zich. En er zijn herinneringen aan verbonden. Vroeger stapte ik hier altijd van de bus om naar school te gaan. Ik ben hier ongelooflijk vaak voorbijge- lopen, met mijn boekentaske. Ik wandel hier trouwens nog altijd veel rond. Onlangs hoorde ik dat nog van een meisje, die me kwam interviewen voor haar eindwerk. ‘Ik zie jou constant in de stad wandelen. Alleen.’ Klopt ook, want ik heb nog altijd geen rijbewijs, tot ergernis van velen.

Word je hier met rust gelaten op straat?

Barman: Meestal wel, ja. Ik kom zelden of nooit op tv, dat scheelt. Mensen die me aanspreken, kennen me van dEUS of Any Way The Wind Blows. Dat vind ik niet erg, daar word ik zelfs graag over aangesproken. Soms zoek ik dat zelfs op en spreek ik zélf mensen aan. Dan ga ik alleen op café en eindig ik altijd wel op een of ander feestje.

Voor ‘Any Way The Wind Blows’ plukte je ook wildvreemden van de straat. Desnoods verzon je ter plekke een rol.

Barman: We hebben daar vaak om moeten lachen: ‘Zouden er nu nog Antwerpenaren zijn die niét meedoen?’ (lacht) Maar we waren al veel vroeger met die guerrillacastings begonnen, voor de videoclips van dEUS. Deels uit geldgebrek, deels uit goesting. Bij de Hunter Collector-clip voor Magnus hebben we daar nog iemand heel blij mee gemaakt. Een frituuruitbater, die dolgelukkig was dat hij een keer positief in beeld kwam. ‘Als ze hier komen filmen, is het omdat er iemand werd afgeknald’, zei hij. ‘Dan kom ik op ATV met een lijk voor mijn deur.’ (lacht) Dat is natuurlijk heerlijk: dat soort kleine ontmoetingen. Er is ook een tijd geweest dat ik bijna obsessioneel filmde, met een Super8-cameraatje. Ik heb hier nog honderden uren film liggen. Beelden van Antwerpen en Spanje, films van opnamesessies… Zelfs van onze eerste plaat heb ik nog een complete making of. Pijnlijk verhaal, trouwens. Ik had een camera geleend van de vader van mijn toenmalig vriendinnetje, en die werd – typisch! – gepikt in Madrid. Om ‘m terug te betalen, hebben we toen twintig keer moeten optreden.

Dure camera.

Barman:Helaas: slecht betaalde optredens. (lacht) Het ding kostte 100.000 frank, en we verdienden in die tijd maar 5000 frank per avond. En het ergste was: die mens zat er warmpjes in. Hij wilde zijn geld alleen maar uit principe terug.

Mark ‘Morphine’ Sandman zaliger noemde de muziek van dEUS ooit ‘een verlengstuk van de old world funkiness die boven Antwerpen hangt’. Enig idee wat hij daar precies mee bedoelde?

Barman: Ik ben niet zo straf in dat soort analyses. Er zal wel iets Antwerps in onze muziek zitten, maar om nu precies te zeggen wát? Hou het maar bij ‘old world funkiness’: dat blijft een van de mooiste complimenten die we ooit hebben gekregen. Ik zal ook nooit die keer vergeten dat Mark in Antwerpen kwam logeren. We reden de stad binnen en hij zei: ‘I don’t get this, the devil is all over the place!’ Hij zag overal reclame voor Duvel. (lacht)In je teksten wordt Antwerpen nooit expliciet vermeld. Bewust?

Barman: Toch niet, nee. Ik sluit ook niet uit dat het er ooit nog van komt. In sommige nummers zit al heel veel stad. One Advice Space op The Ideal Crash, bijvoorbeeld. Dat is echt een nummer van hier. (Denkt na) Veel hangt natuurlijk af van hoe je een stad beleeft. Je kunt uitgaan, notities nemen, mensen aanspreken, een boek lezen, nadenken… Maar je kunt je ook gewoon in een stad storten, zonder bewust op zoek te gaan naar inspiratie. Als je dan een tekst schrijft, ben je helemaal opgeladen. Dan floepen er dingen uit zonder dat je er erg in hebt. Bij de echt grote songschrijvers heb je een mix van die twee. Leonard Cohen, bijvoorbeeld. Dat is een mix van de boeken-Cohen, en de aardse, geile, huis-, tuin- en keuken-Cohen. Die twee dingen samen in één tekst, dat is onweerstaanbaar.

Zélf stort je je graag in het nachtleven, getuige ‘Any Way The Wind Blows’. Wat trekt je daar precies zo in aan?

Barman: Zonder twijfel de oppervlakkigheid, de weldoende oppervlakkigheid. Hoewel: soms is het ook zwaar, natuurlijk. Keihard werken. (grijnst) Het ligt wel in mijn aard om het avontuur te zoeken in de nacht. Als student heb ik nog in een nachtwinkel gewerkt. De allereerste in Antwerpen, die intussen allang failliet is. Veel vreemde toestanden meegemaakt, trouwens. Mijn bazin dealde speed en coke. Op den duur verkocht ik meer witte pakjes dan Bistro-diners. (lacht)

Ik las ergens dat je je zelfs voor je eindwerk op de academie door nachtelijk Antwerpen liet inspireren.

Barman: Ja, het thema was: romantiek. Iedereen had foto’s genomen van koppeltjes en zonsondergangen. Ik had een frituur gefotografeerd en een elektronische menukaart – voor mij was dat de romantiek van de stad. Enfin, ik was geflest en het jaar nadien diende ik niets meer in. Resultaat: finaal geflest. (lacht)

Zit romantiek voor jou in lelijkheid?

Barman: Daar zit je dicht bij iets kernachtigs, ja. Dat geldt voor dEUS, voor mijn films en – helaas – ook voor mijn liefdesleven. (lacht) Leonard Cohen zingt: ‘There’s a crack in everything, that’s where the light goes through.’Dat vat het allemaal perfect samen. Niets zo hatelijk als iets wat gemeenzaam schoon wordt bevonden. Dat kan me verschrikkelijk zwaar op de zenuwen werken. Will Oldham heeft me ook ooit iets in die zin gezegd, toen ik hem interviewde voor De Standaard: ‘Alles is kapot, maar we repareren elke dag een beetje.’ Schitterende gedachte – ik heb dat toen als kop gebruikt.

Je zou kunnen stellen dat je Antwerpen met ‘Any Way The Wind Blows’ repareerde.

Barman: Als je ziet waar ik ging filmen wel, ja. De mooie buurten heb ik gemeden, want die interesseerden me niet. Ik wou een vuil Antwerpen tonen, het Antwerpen van de Dambruggestraat, de Gemeentestraat en de stationsbuurt. Maar (cameraman) Renaat (Lambeets) heeft dat helemaal verknoeid, door alles prachtig in beeld te zetten. (lacht) Pas toen ik de film op festivals in het buitenland ging tonen, merkte ik hoe geromantiseerd het beeld van Antwerpen was. Dat panshot waarin die meeuw over de stad vliegt, met dat nummer van Duke Ellington (Do You Love Me, Like I Love You; nvdr.); plots begreep ik waarom sommige mensen in Any Way The Wind Blows een ode aan Antwerpen zagen. Ook al was het voor mij meer een onbewuste liefdesverklaring. Maar dat mag af en toe: de liefde verklaren aan uw stad. Wat zeg ik, dat moét, verdorie.

Wat is voor jou het mooiste lelijke gebouw van Antwerpen?

Barman: Goh, keuze zat. De Oudaan heeft wel iets, vind ik. Of de Arenahal in Deurne, ook zo’n weird ding. Let wel: lelijkheid kan natuurlijk ook écht lelijk zijn. Denk maar aan de Antwerp Tower – die naam alleen al! Ik heb daar nog tegenover gewoond, op de Keyserlei. Afstotelijk, niet te doen. Ik heb daar vaak staan naar kijken: ‘Wat ging er in gódsnaam om in het hoofd van die architect?’ (lacht)

Je tekende op internet onlangs een petitie voor een brug over de Schelde. Een pleidooi voor nóg meer lelijkheid?

Barman: Nee, ik zie zo’n mooie, grote brug écht wel zitten. (lacht) Al was het maar als vervanging van die godgeklaagde voetgangerstunnel, of om Linkeroever met de stad te verbinden. Grappig wel: in de tijd dat we nog veel blowden – lang geleden dus – fantaseerden we af en toe dat we een joint over De Schelde zouden bouwen. De grootste joint ter wereld, met een filter ter grootte van ons hoofd.

Hiér met die subsidies! Heb je, als muzikant die Antwerpen op de wereldkaart zette, ooit op faveurs van de stad kunnen rekenen?

Barman: Helaas! (lacht) Nee, voor de film hebben we wel veel steun gekregen. Parkeerfaciliteiten, politie-escortes bij autoshots… Een van de commissarissen had die hele drugsaffaire indertijd nog van dichtbij meegemaakt. Hij zei tegen de location manager: ‘ Den Barman, daarmee hebben wij nog iets goed te maken.’ Dat vond ik wel sjiek. Maar ik zoek daar niet naar. Ik schuim geen feestjes of premières af – ik zit liever op café, ik lust geen champagne.

Drie jaar geleden klampten mensen je naar verluidt aan op straat, om je agressief te vragen ‘waar die nieuwe dEUS bleef’. Durf jij intussen nog buiten te komen?

Barman: (lacht)Intussen hebben we een realistische releasedatum, dat scheelt ( begin september, nvdr.). En er is ook een zekere berusting ingetreden, heb ik de indruk.

Om af te ronden: wat is je favoriete uitspraak over Antwerpen?

Barman: ‘Antwerps is een wereldtaal.’ (lacht) Ik weet niet van wie ze komt, maar ik heb ze van Marc Didden. ’t Vat een en ander nogal goed samen, vind ik. Antwerpen is niet alleen een stad, maar ook een land, een werelddeel én een state of mind.

Amen!

Wouter Van Driessche, Stijn Tormans

‘antwerpenaars kakken ook constant op antwerpen. Ze doen niets liever dan zagen en klagen.’

‘We plannen een groot evenement tegen het vlaams belang in antwerpen. HET IS TIJD om een teken te geven.’

‘VOORLOPIG BLIJF IK IN ANTWERPEN. IK BEN VEEL WEG, DAT MAAKT HET DRAAGLIJK OM HIER TE WONEN.’

‘TOEN we nog veel blowden, fantaseerden we OVER een REUZENjoint DIE WE over De Schelde zouden bouwen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content