Bart Cornand
Bart Cornand Redacteur Knack

De Zamu Music Awards hadden voor jazzgitarist Philip Catherine een Lifetime Achievement Award in petto. Niemand die het hem zal misgunnen. Alleen hijzelf misschien: ‘Hoezo Lifetime Achievement? Ik ben pas muzikant geworden op mijn vijftigste.’

Door Bart Cornand

Prijzen voor een heel oeuvre hebben iets morbide. Er zit een lijklucht aan, en op de achtergrond hoor je al een wattman schor ‘Terminus!’ schreeuwen voor hij het rangeerstation binnenrijdt. Toots Thielemans , Arno, Roland Van Campenhout, Wannes van de Velde en Will Tura kregen al zo’n eresaluut van de Vlaamse muziekpers – de ene leeft nog iets meer dan de andere. Dergelijk doemdenken is de Brits-Belgische gitarist Philip Catherine (61) vreemd. Waarom zou hij ook? De Franse vakpers riep zijn recentste plaat Blue Prince onlangs uit tot ‘Choc de l’Année’, op het jongste Jazz Middelheim was hij een van de uitschieters, en binnenkort vertrekt hij op tournee naar Japan. Catherine: ‘Ik oefen nog altijd evenveel als toen ik twintig was. Elke dag voel ik nog dat het beter kan.’ Eén hoog in een chaotische flat aan het Brusselse Zuidstation zetten we de man even op een stoel, en vroegen hem naar de favoriete haltes uit zijn carrière.

1. Jammen met Sonny Stitt, 1958

Philip Catherine: In 1958 kwam ik vaak in de Rose Noir in de Petite Rue de Boucher in Brussel. Daar speelde ik mijn eerste jamsessie. De eerste keer dat ik ernaartoe wou, sleurde ik mijn pa mee. Anders mocht ik er niet in. Ik speelde twee nummers, en op dat moment kwam er een zwarte saxofonist binnen. Hij was ontzettend goed, maar ik wist niet wie het was. Bleek het verdomme Sonny Stitt te zijn ( legendarische saxofonist die onder anderen met Miles Davis en Dizzy Gillespie speelde, bc). Mijn eerste optreden in een jazzclub, en dan deel je het podium met een man van zo’n kaliber. Maar waarschijnlijk zegt het meer over de omstandigheden van het moment dan over mijn kwaliteiten. Mijn leeftijd heeft ongetwijfeld een rol gespeeld. Ik was ocharme zestien jaar, en dan krijg je bakken krediet. Als ik tien jaar ouder was geweest, was ik nooit dat podium op geraakt.

2. Drie dagen in de Brusselse Blue Note, 1961

Catherine: In ’61 speelde ik in Brussel met organist Lou Bennett en Oliver Jackson op drums. Het waren absoluut drie magische dagen. Daarna was het heel moeilijk om nog tevreden te zijn met een ritmesectie van een lager niveau. Ik was een jaar of achttien, negentien, en zat nog altijd op school. Ik was veertien toen ik mijn eerste gitaar kocht, en vier jaar later zat ik bij die kerels. Dat was natuurlijk heel snel, maar je moet weten dat er toentertijd weinig gitaristen waren. Eigenlijk hadden ze weinig keus. ( lacht) Toots Thielemans zat in de Verenigde Staten, en René Thomas was in Canada. Zij waren niet vrij, en zo kwamen ze bij mij terecht. Het was overweldigend om samen te spelen met mensen die zo diep kunnen swingen – het leek wel een kracht uit het universum. Het gevoel is voor de rest van mijn dagen in mijn buik blijven hangen.

3. Mijn eerste jazzplaten

Catherine: Ik heb ontzettend veel geluk gehad dat ik in mijn jeugdjaren heel goeie jazzplaten heb gehoord. Platen die vandaag als klassiekers worden beschouwd, waren mijn dagelijkse luistervoer op het moment dat ze net uitkwamen. Errol Garner, The Jazz Messengers, Clifford Brown, Django Reinhardt. Zelfs vandaag zijn die nog perfect. In die tijd had je tenminste nog singles, de elpees kon ik me niet veroorloven. Ik draaide ze opnieuw en opnieuw, tot ze in mijn bloed zaten. Django was heel belangrijk voor me. Niet dat ik een freak ben, maar Django was niet zomaar een gitarist. Hij was een heel diepe, relaxte muzikant met veel gevoel voor timing . Mijn favoriete periode is toen hij overstapte op elektrische gitaar, samen met Hubert Rostaing op Vogue. Hij was heel modern voor zijn tijd.

4. Het moment waarop ik muzikant werd

Catherine: Ik speel nu 46 jaar gitaar, maar pas tien jaar geleden heb ik besloten om muzikant te worden, toen ik vijftig werd. De jaren daarvoor? Dat was gewoon… scuffling. ( lacht) Op een dag zei ik tegen mijn vrouw en enkele vrienden: ‘Weet je, ik heb me iets belangrijks gerealiseerd.’ Er viel een gewijde stilte, iedereen dacht dat er iets heel zwaarwichtigs zou komen. ‘Ik denk dat ik een muzikant ben.’ Ze bekeken me alsof ik compleet gek was. Maar ik meende het: het heeft me veel tijd gekost om dat te aanvaarden.

Je moet weten dat ik in 1958 wel in de clubs begon te spelen, maar tot 1970 heb ik ook voltijds gestudeerd. Ik volgde rechten, economie en psychologie, tien jaar lang. Toen werd het een beroep, dag na dag, zonder dat het een bewuste beslissing inhield. Ik was jong en goedkoop, ik overleefde het wel. Pas op mijn vijftigste had ik door dat dat dan wel mijn job zou zijn.

5. Toen Shirley Horn nog Shirley Who? was

Catherine: In mei 1983 speel ik in een kleine club in Washington DC, en plotseling kwam daar de pianist binnen met wie ik in 1958 had samengespeeld. Hij zei: ‘Je moét komen kijken naar een zangeres-pianiste die ik net heb gevonden.’ Om 2 uur ’s ochtends alstublieft. Het bleek om Shirley Horn te gaan. Ik kende haar toen van haar noch pluim. De band speelde de laatste twee, drie nummers van de avond. Er zat geen hond in de club, maar de muziek was on-ge-loof-lijk. Nooit in mijn leven heb ik meer spijt gehad dat ik een optreden niet kon opnemen dan toen. Ik heb nooit met haar gespeeld, jammer genoeg. Toen ik terug in België was, wou ik aan iedereen mijn verhaal kwijt, maar mijn collega’s hadden geen idee over wie ik het had. Vandaag wel.

6. Eerste concert met Dexter Gordon

Catherine: In 1963 speelde ik voor het eerst samen met Dexter Gordon. Lou Bennett was er ook bij, en we deden twee tunes. Twaalf jaar later kreeg ik de kans om een plaat met hem te maken ( Something Different, Steeple Chase). Maar die eerste keer, op dat festival in Stockholm, was echt een hoogtepunt. Ik speelde gitaar bij Lou Bennett, en ik geloof dat de organisatoren ons op het eind van Dexters set het podium opstuurden. Van die ene avond herinner ik me maar weinig, maar van de opnames in ’75 des te meer. Hij was een echte gentleman.

7. Bergaf met Chet Baker

Catherine: In 1981 speelde ik voor het eerst met Chet, op een festival in Zwiterland. Ik verwachtte er helemaal niets van – het was weer het idee van een promotor om ons samen op een podium te zetten. Ik had hem in ’60-’61 al aan het werk gezien in de Blue Note in Brussel, en zijn spel was best indrukwekkend. Daarna heb ik hem jarenlang niet meer gehoord. Ik had altijd het idee van hem dat hij alleen trage nummers speelde – een saaie boel eigenlijk. Af en toe vroegen ze me om met hem samen te spelen, en telkens hield ik de boot af. ‘Nu niet, misschien later eens.’ Maar toen ik het eenmaal aanvaardde, was ik erg onder de indruk. Die nootkeuze, die timing! Wanneer je hem daarentegen in de jaren tachtig zag… Jezus! Toen hij voor het eerst naar mijn appartement kwam, leek hij wel een schooier. Een van mijn kinderen deed de deur open, en er kwam een vent binnen die eruitzag alsof hij elk moment dood kon vallen. Ik dacht: ‘Mijn God, wat gebeurt er met mij en mijn muziek? Zie mij nu spelen met die cat. Nu gaat het wel érg bergaf met me. What’s next?’ ( proest het uit). Achteraf merkte ik dat Chet geen zwakke man was. Klein, maar taai en vol energie.

8. Charles Mingus was een gek

Catherine: Het ging allemaal ontzettend snel, die keer in 1977.We kwamen om 2 uur in de studio aan, en tegen zessen hadden we een plaat op band staan. Ik was heel bang, want ik kende er niemand, op gitarist Larry Coryell na. Het was zitten en muziek lezen.

Maar na de opname heb ik toch een uur alleen gezeten met Mingus. Al de anderen waren al weg, ik was wat blijven rondlummelen. Hij was degene die me Young Django doopte. Tsss. Ik was helemaal niet jong. ( lacht) Die mens was gek: ik was vierendertig. ( grijnst) Django was bijna dood op die leeftijd.

9. De laatste druppel

Catherine: Eind 1992 besloot ik op een ochtend om te stoppen met drinken. Een heel vredige beslissing was dat. Ik zou die dag met mijn dochter een piano kopen. Zo’n dag, dus. Drinken had wel degelijk een invloed om mijn muziek. Toen ik dronk, was ik altijd ontzettend moe, wat het moeilijk maakte om lang te oefenen. Het is niet dat ik alle dagen dronk, maar als ik het deed, was ik vier dagen lamlendig. Op die manier betaal je ook muzikaal de rekening: ik was te kapot om een goed idee van drie dagen eerder uit te werken. Als ik een productieve dag had gehad, vierde ik het met drank, en was ik compleet fucked up. In periodes dat ik niet dronk, voelde ik me fysiek beter, maar wel depressief. Dus was mijn gitaarspel wéér naar de verdoemenis. ’t Moest maar eens uit zijn.

10. De vader van de dochter

Catherine: Het is mooi om te zien hoe je dochters oplossingen proberen te vinden om het leven door te komen. Begin de jaren negentig ging ik in een New Yorkse club eens naar saxofonist Joe Lovano kijken. Op het eind van de avond, bij het laatste rondje bier, kwam er een vrouw naar me toe, die me in het Frans aansprak. ‘Bent u toevallig de vader van Isabelle Catherine?’ Voilà, in een jazzclub in New York was mijn dochter de referentie. Een prachtig moment. Isabelle zat toen op de theaterschool, en die dame bleek een lerares te zijn. Ze sprak over Isabelle alsof ze haar beter kende dan ik. Geloof me: het was een eyeopener.

‘Ik had altijd het idee dat Chet Baker alleen trage nummers speelde. Af en toe vroegen ze me om met hem samen te spelen, en telkens hield ik de boot af. ‘Toen ik het eenmaal aanvaardde, was ik erg onder de indruk.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content