Scheiden doet lijden: Tim Vanhamel kan ervan meespreken. Anderhalf jaar geleden liep zijn relatie op de klippen, met een vroegtijdige midlifecrisis tot gevolg. Maar de Millionairezanger en gewezen snarendrijver van dEUS en Evil Superstars krabbelde recht en schudde met ‘Welcome To The Blue House’ het annus horribilis van zich af. ‘Ik put nog elke dag troost uit deze plaat.’

Tim Vanhamel (30) heeft ons rendez-vous gegeven in het huis in Deurne dat hij en topmodel Hannelore Knuts al bijna tien jaar betrekken. ‘We zijn nog altijd beste vrienden’, verduidelijkt Vanhamel wanneer we – fles wijn in de hand – tot onze niet geringe verbazing door zijn ex-lief worden binnengeleid. Het afgelopen jaar heeft hij achtereenvolgens in een Antwerps appartement en zijn ouderlijke huis in Zonhoven gewoond. Maar nu hij voor de repetities met zijn nieuwe liveband zowat dagelijks in de Koekestad vertoeft, pendelt Vanhamel niet elke dag terug naar Limburg.

Terwijl Hannelore zich met háár bezoek terugtrekt in de keuken om er een Driekoningentaart aan te snijden, doet Tim wat door zíjn bezoek van hem verwacht wordt: de kurk uit onze fles lichten en over Welcome To The Blue House praten.

Tim Vanhamel: In september 2006 zat de laatste tournee met Millionaire erop. Ik wilde een break nemen, niet wéér de studio inkruipen en routineus aan een nieuwe plaat beginnen, maar even bekomen van zes vreselijk drukke jaren. Net toen liep onze relatie op de klippen en bam: ik stond op straat. Hannelore was mijn jeugdliefde, ik kon me nauwelijks een leven zonder haar inbeelden. Maar ineens zat ik alleen in een crappy appartementje. Die tien jaar dat we samen zijn geweest, waren plots wég. Ik voelde me als een gewond vogeltje dat alleen maar ‘Help!’ kon roepen.

Mijn eerste reactie was: schrijven, schrijven en nog eens schrijven. Het eerste nummer dat er uitkwam, was Until I Find You, eigenlijk een redelijk positief nummer waarin ik hoopvol naar de toekomst kijk. Maar toen moest de klap nog komen. Ik ben dieper en dieper weggezakt, tot ik in een existentiële crisis belandde. Ik wist gewoon niet meer waar mijn hoofd stond: ik voelde me veel te slecht om onder de mensen te komen, maar ik wou natuurlijk ook niet onder een trein springen. Het was een zware smak: eerst twaalf jaren waarin ik het ene orgasme na het andere beleefde en dan zo’n kutjaar.

SNOTTEREN ALS JANETTEN

Was je er al vroeg uit dat de nummers die je schreef op een soloplaat zouden belanden?

Vanhamel: Dat was vrij snel duidelijk, ja. Ik zag me zulke persoonlijke liedjes niet met Millionaire brengen.

‘The Ideal Crash’ was het break-upalbum van Tom Barman, maar dat heeft hij wél met dEUS gemaakt.

Vanhamel: Dat is waar, maar van mij mag je dit evengoed als de derde Millionaireplaat beschouwen. Alleen: áls ik ze met Millionaire had gemaakt, dan had het gevoeld alsof ik mijn songs liet inspelen door een begeleidingsband. En dat zeg ik met alle respect voor mijn vrienden van Millionaire, voor alle duidelijkheid.

Kijk, ik heb de songs allemaal zelf geschreven en de plaat is als een geheel gerijpt in mijn hoofd. Ik wist bij wijze van spreken té goed hoe ze moest klinken om ze nog met de groep te kunnen opnemen. Het moest een homogene, op één stijl gefocuste genreplaat worden. Ik noem het mijn zonnebrillenplaat, omdat ze een kruising moest zijn tussen Roy Orbison en Black Rebel Motorcycle Club. En dat soort album zou niet gepast hebben in het rijtje Millionaireplaten, aangezien we met die groep door de jaren heen een heel ander geluid hebben opgebouwd. Ik wilde ook geen ‘groepsplaat’ maken zoals Billy Corgan, die ze helemaal in zijn eentje opneemt, dan de groepsleden een paar kleine dingetjes laat inspelen en het resultaat vervolgens presenteert als een plaat van Smashing Pumpkins. Dat zou ik de jongens van Millionaire niet kunnen aandoen.

Toch lijk je het er moeilijk mee te hebben om het een ‘soloplaat’ te noemen.

Vanhamel: Wat een vreselijke term! Toch? Ik heb eventjes overwogen om de plaat uit te brengen onder mijn tweede naam, Wessel, maar dat leek me bij nader inzien nog pompeuzer dan Tim Vanhamel. (enthousiast) En dan heb je mijn eerste werktitel voor de plaat nog niet gehoord: Kiss Me, I’m Dead. Naar analogie van de bumperstickers die je in Amerika wel eens ziet, genre ‘Kiss me, I’m a volleyball player’ of ‘Kiss me, I’m a chess player’. Maar geef toe: qua zwartgalligheid was die titel er zwaar over geweest.

En wat dat zogenaamde ‘soloproject’ betreft: ik heb deze plaat niet gemaakt om ‘bekend’ te worden, hé. Ik moest die liedjes gewoon uit mijn systeem krijgen.

Bij de release van de eerste Millionaireplaat zei je: ‘Ik ken de plaat door en door en nóg word ik erdoor verrast.’ Weet ‘Welcome To The Blue House’ jou nog te verrassen?

Vanhamel: Verrassen misschien niet, maar ik raak er nog altijd door ontroerd. Het zal wel geweldig ijdel klinken, maar sinds de plaat af is, heb ik er al elke dag naar geluisterd. Ik heb geen enkele van mijn eigen cd’s ooit zo vaak opgezet als deze, het is bijna een verslaving. Gisteren moest ik ze bijvoorbeeld horen nadat de neef van Hannelore hier definitief het huis was uitgetrokken. Hij heeft vier jaar in een kamer op de bovenverdieping gewoond en in die tijd zijn we heel goede vrienden geworden. Als hij thuiskwam van zijn werk, kookte hij voor ons en maakten we een praatje. Ik had echt een vertrouwensband met die gast opgebouwd. Maar gisteren was hij hier dus zijn spullen in de auto aan het laden. We stonden te snotteren als halve janetten: ‘Hey makker, vrienden voor het leven, hé.’ Het voelde aan als het zoveelste pijnlijke afscheid op korte tijd en ik hield het even niet meer. Ik ben de auto in gesprongen en ben naar Limburg gereden, precies de juiste afstand om mijn plaat te kunnen uitluisteren (lacht). Wel, tegen het vijfde nummer was ik weer gekalmeerd. Ik héb dus echt iets aan die plaat, ik haal er troost uit, ik kan er zelfs van genieten. Help! Ik ben verslaafd aan mezelf (lacht).

STUPID LITTLE BOY

De daad bij het woord voegend, veert Vanhamel recht uit de zetel, wandelt naar zijn stereoketen en schuift Welcome To The Blue House in de cd-lader. Er wordt een tweede fles wijn ontkurkt en een sigaret gerold. De volgende 59 minuten zal Vanhamel afwisselend in de zetel luchtgitaar zitten spelen en heupwiegend door de living sloffen, terwijl wij hem af en toe – en naarmate de plaat vordert noodgedwongen almaar luider – een vraag toewerpen.

Eenmaal bij Red River aanbeland, wijzen we onze gastheer op de bepaald gewelddadige tekst:

‘Oh my sweetheart, what have I done

I took a bus and I brought a gun

Your pale blue eyes are now blood red

Your pretty belly filled with lead

Oh yeah, now you’ll never say goodbye’

Vanhamel: Dit is mijn eerste murder ballad! Ontstaan uit een fantasie. Een heel wrede fantasie, dat wel, en een ongelooflijk egoïstische bovendien. Het uitgangspunt is eigenlijk: ‘Ik pomp je vol lood, meid, dan kán je geen goodbye meer zeggen en dan kán je me niet laten zitten’. Best wel angstaanjagend dat die fantasie in me opkwam. Maar ja, de hele plaat is niet echt happy-happy joy-joy natuurlijk (lacht).

Nu luisteren we naar ‘Sometimes I Wanna Run’. Heb je het afgelopen jaar soms écht overwogen om je koffers te pakken en naar pakweg LA te verhuizen?

Vanhamel: Mja, maar uiteindelijk besef je hoe kinderachtig die reactie zou zijn. Ik heb als puber al genoeg ijdele pogingen ondernomen om weg te lopen (lacht). Je kent dat wel: roepend en tierend de deur van het ouderlijke huis achter je dichtslaan, zeggen dat je nooit meer terugkomt en dan aan de sporthal gaan zitten grienen. En als mijn ma me dan met de auto kwam zoeken, dook ik uit schaamte maar weg achter een struikje (lacht).

Het fascineert me wel hoe sommige mensen erin slagen om plots helemaal te verdwijnen. Neem nu Richey van de Manic Street Preachers, die van de ene op de andere dag met de noorderzon vertrokken is. Ik stel me voor dat die gast nu ondergedoken leeft in Thailand en daar opeens ergens een poster van de Preachers ziet hangen en beseft: ‘Verdorie, die mannen zijn nog altijd populair en zie mij hier zitten.’ (lacht) Wat doe je dan in godsnaam? There’s no way back, hé. Het is maar zielig om na vijf of zes jaar weer met je staart tussen de benen op je passen terug te keren. Zo van: ‘Hallo, hier ben ik weer!’

‘Tell Me’ en ‘It’s Not The Drug’ zijn twee songs waarin een koppel elkaar van overdreven drugsgebruik beschuldigt.

Vanhamel: Die nummers gaan in ieder geval over twee mensen die elkaar waarschuwen dat het verkeerd gaat aflopen, ja.

We zijn ondertussen aangekomen bij ‘Which Of Us’, dat gaat over verlatingsangst en de illusie dat het de ander na de breuk altijd beter vergaat dan jijzelf: ‘I think I am drifting off while you’re getting the game’.

Vanhamel: Ja, maar dat is inderdaad een illusie. Er komt een moment na zo’n scheiding waarop je jezelf voortdurend van alles wijsmaakt. Dit nummer heb ik op het absolute dieptepunt van mijn leven geschreven, toen ik mezelf heel nietig voelde. Vandaar: ‘You’re a woman and I’m a stupid little boy.

Ik ben toen voor onbepaalde tijd weer bij mijn moeder gaan wonen. Daar ben ik beginnen lopen en boksen en gaandeweg zijn mijn lichaam en mijn geest op dat sporten gaan reageren en klaarde ik weer op. Maar dat heeft allemaal tijd gekost, véél tijd.

‘Take Me Home’ zou over een onenightstand kunnen gaan.

Vanhamel: Het is meer een ode aan de vriendschap. In dit nummer klamp ik me vast aan een vriend. Zo van: (pakt onze arm vast) ‘Alsjeblieft, neem mij even mee naar huis. Ik zal wel op de bank slapen, maar zorg een beetje voor mij, geef me een gevoel van geborgenheid.’

Dat je het nummer een roesachtige, zelfs ronduit geile klank hebt meegegeven, is dus toeval?

Vanhamel: Oké, het kan óók gaan over een meisje waarvan je wil dat ze je mee naar huis neemt om… (maakt allerlei gebaren die wij hier niet zullen beschrijven) Maar daar hebben jouw lezers geen zaken mee, jong.

‘Saviour’ dan: daarin heb je het over het onaangename gevoel om uit iemands leven te worden gewist.

Vanhamel: Ja, maar ik ben vooral fier op die ene zin die ik al lang in mijn hoofd had zitten: ‘Romeo got out of date and Juliet got old. Ik heb een heel dubbel gevoel over dit nummer: ik vind het heel fijn om te spelen, maar het gaat ook pijnlijk worden om dit op een podium te zingen.

Ik moet nu denken aan Stijntje, de gitarist van mijn nieuwe liveband en de benjamin van de groep. Die legt hier soms de ene klassieker na de andere op: God Only Knows van de Beach Boys of Imagine van John Lennon. Dan zeg ik hem altijd dat je zuinig moet zijn met zulke nummers. Als je ze dag in dag uit draait, maak je die songs kapot. Wel, ik wil zuinig zijn met Saviour, dat nummer is mij te dierbaar om het zomaar kapot te spelen.

BRONSTIG AAPJE

We zijn intussen bij Like A Fire aanbeland, een nummer dat ons bij iedere beluistering een beetje meer aan The Smiths doet denken. Vanhamel zwiert de volumeknop op elf. De kat des huizes, die – zij het nauwelijks – naar de naam Iggy luistert, zoekt zich wijselijk een heenkomen.

Vanhamel: Eigenlijk wilde ik Roy Orbison nadoen. Maar je hebt gelijk, man! Ik ben effectief bij iets van The Smiths uitgekomen. Ook niet slecht (lacht). Niemand zeggen hé, maar die elektrische gitaar in de intro heb ik van de Pixies gepikt. Om het met John Lennon te zeggen: ‘Losers lenen, genieën stelen’.

De twee laatste nummers op de plaat, ‘A Return To Love’ en ‘Garden Of Weeds’, lijken aan te geven dat je weer klaar bent voor de liefde. En?

Vanhamel: Ik weet het niet. De plaat suggereert eigenlijk een open einde. Misschien komt het allemaal nog goed. Of ook niet.

Moet jij eigenlijk niet ontzettend blij zijn dat je als muzikant een artistieke uitlaatklep hebt op momenten dat het wat minder gaat? Veel andere mensen hebben dat niet.

Vanhamel: Absoluut! Over je miserie schrijven of zingen, lost die problemen natuurlijk nog niet op, maar deze plaat maken heeft me zeker geholpen om de ellende te verwerken.

Ik herinner mij in dat verband onze laatste tournee met Millionaire. We hadden net opgetreden in Berlijn en ik maakte me klaar om naar een volgende stad en dus een volgend optreden te vertrekken, toen bleek dat de tourbus al weg was zonder mij. Stel je voor, die gasten waren gewoon vertrokken zonder de zanger (lacht). Daar stond ik dan: verkleumd, doodop en behoorlijk ziekjes. Ik ben de rest van de groep met trein, tram en bus achternagereisd, maar eenmaal aangekomen was ik gewoon niet in staat om op te treden. Ik voelde me lamlendig en ziek. Uiteindelijk ben ik toch maar het podium opgegaan. En ik zweer je: toen ik het eerste nummer inzette, verdween mijn malaise als sneeuw voor de zon. Ik putte zoveel energie uit de muziek dat ik in no time weer stond te springen als een bronstig aapje. Dáár is het me om te doen: de heilzame kracht van muziek.

Door Vincent Byloo l Foto’s Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content