Twintig jaar geleden was hij het wonderkind van de Dogme-beweging, tot hij zowel professioneel als privé in een diep dal sukkelde, waar hij pas jaren later weer uit kroop. Regisseur Thomas Vinterberg over vallen en opstaan, scheiden van Lars von Trier én zijn nieuwe film Kollektivet, een bitterzoet eresaluut aan de commune waarin hij opgroeide. ‘Mijn film is gebaseerd op echte gevoelens. Niet op echte feiten.’
Succes is slechts de voorbereiding op de volgende mislukking’, orakelde de Zweedse toneelschrijver en gepatenteerde zwartkijker August Strindberg ooit. Als iemand die stelling kan beamen, dan is het Thomas Vinterberg wel. Achttien jaar geleden, toen Festen een wereldhit werd, werd de Deense dandy ingehaald als het goudhaantje van de Dogme 95-beweging, die hij samen met Lars von Trier had opgericht. Tot opvolgers It’s All about Love (2003), Dear Wendy (2005) en When a Man Comes Home (2007) stuk voor stuk flopten, zijn huwelijk op de klippen liep en hij voorgoed afgeserveerd dreigde te worden als een one-hit wonder dat te vroeg – hij was amper 25 toen hij furore maakte met Festen – had gepiekt.
Gelukkig is het niet alleen Rocky Balboa die een spectaculaire comeback in zijn vezels heeft zitten. Ook de murw gemepte Vinterberg klauterde overeind, met de hulp van Borgen-scenarist Tobias Lindholm. Samen schreven ze het outsiderportret Submarino (2010), dat een discreet arthouse-succesje werd. Maar vooral de beklemmende pedofiliethriller Jagten (2012) – eveneens geschreven door Lindholm en geregisseerd door Vinterberg – was zowel kritisch als commercieel eindelijk weer een schot in de roos. De film zorgde niet alleen voor zuurverdiend eerherstel, het leverde Vinterberg zelfs een contract op bij Fox Searchlight, dat hem de klus toevertrouwde om Thomas Hardy’s klassieke Britse roman Far from the Madding Crowd (2015) te verfilmen, met Carey Mulligan én Matthias Schoenaerts in de hoofdrollen.
‘Het deed deugd om ook eens een film in opdracht te maken’, blikt de inmiddels 46-jarige maar nog altijd jongensachtig ogende Vinterberg gelouterd terug. ‘Het was altijd ik, ik, ik in mijn carrière. Ik was altijd de koning op de set. Maar bij een studiofilm zijn de producenten en executives even belangrijk en ben je als regisseur maar een onderdeel van het pakket. Ik heb daarvan genoten. Ik dacht: laat ons dit aanpakken als een collectief, als een commune.’
En laat Vinterberg van communes nu net alles weten. Niet alleen groeide hij er, als kind van de libertijnse jaren zeventig, zelf in één op. Hij maakte er met Kollektivet eerder al een toneelstuk over, en nu dus een film, gebaseerd op zijn jeugdherinneringen. Je krijgt te zien hoe een getrouwd koppel intellectuelen – Erik (Ulrich Thomsen) is professor architectuur, Anna (Trine Dyrholm) tv-journaliste – een riante villa erft in een keurige wijk in Kopenhagen, en besluit om die, conform de tijdsgeest, te delen met gelijkgezinde vreemden. Het is een sociaal experiment dat aanvankelijk prima loopt, tot de heer des huizes zich met een van zijn sexy studentes aan de vrije liefde waagt, en de collectief gekoesterde idealen frontaal botsen op individuele behoeften en besognes.
‘Dit is fictie’, maakt Vinterberg meteen duidelijk. ‘Het is persoonlijk. Maar niet privé. De film is gebaseerd op echte gevoelens. Niet op echte feiten. Al heb ik gelijkaardige dingen meegemaakt. Net als in de film is er in onze commune een kind gestorven. En ook wij hadden een kerel in huis die uit kwaadheid allerlei dingen in de fik stak, zoals mijn schoenen. (lacht) Ook mijn ouders zijn indertijd gescheiden, al verliep hun scheiding heel anders. Ook zij bleven samen wonen, maar mijn moeder heeft nooit een inzinking gehad zoals Anna. Ik heb de film vooraf getoond aan mijn communegenoten van vroeger en zij vonden het meer fictie dan feit, wat een opluchting was. Ik wilde niemand te kijk zetten, of vuile was buiten hangen. Ik heb namelijk een geweldige jeugd gehad. Het was een tijd van grote idealen, té grote misschien. En van naïviteit, maar liever dat dan het egoïsme en materialisme dat we nu kennen.’
Wat bedoel je met ’té grote idealen’?
THOMAS VINTERBERG: De kerel die in onze commune het idee lanceerde om het huurgeld te berekenen op basis van het inkomen, wat ook in de film gebeurt, was verreweg de grootste verdiener van de groep. Hij vond het niet meer dan logisch dat de breedste schouders de zwaarste lasten droegen. En zo hoort het ook. Alleen, waar vind je zulke kerels nog? Dat is een positief ’te groot ideaal’. Aan de andere kant had je ook te grote idealen die negatieve gevolgen hadden. Kinderen werden als volwassenen behandeld en mochten over alles mee beslissen, maar dat impliceerde dat ze verantwoordelijkheden kregen die ze niet aankonden. Een kind moet kind kunnen zijn. Dat zorgde voor ruzies tussen de bewoners met kinderen en die zonder, waardoor verschillende gezinnen opnieuw verhuisden.
Dat klinkt minder idyllisch dan je het daarnet deed voorkomen.
VINTERBERG: Ik zeg niet dat alles toen beter was dan nu. Het was anders. En er zijn dingen die ik nog dagelijks mis. De samenhorigheid. De warmte. Het besef dat er belangrijker dingen zijn dan een dure villa en een dure wagen. Daar word je niet gelukkiger van. En dat is geen naïef hippiegezwets. Dat is feitelijke levenservaring. Dat besef zijn we kwijt. Ik geloof daarom nooit dat de Denen in de jaren zeventig zo hardvochtig met de vluchtelingen zouden zijn omgegaan als nu het geval is.
Je bedoelt: dat ze nooit wetten zouden hebben goedgekeurd om vluchtelingen hun bezittingen af te nemen?
VINTERBERG: Bijvoorbeeld. Dat is toch schandalig? Mensen slaan op de vlucht voor oorlog en ellende, en dan neemt men hen in een van de rijkste en veiligste landen ter wereld hun bezittingen af alsof ze gangsters zijn. Ik ben momenteel echt beschaamd om Deen te zijn. Of beter: ik ben beschaamd voor onze regering. Onze politici zijn angsthazen, cynici en egoïsten, maar zo zijn de Denen niet. Onze politici zijn volledig vervreemd van de bevolking. De meeste Denen willen de vluchtelingen helpen. Onze regering plaatst advertenties in buitenlandse kranten om te zeggen: ‘Kom niet naar Denemarken. Er is daar niks voor jullie.’ Vroeger waren we koplopers inzake solidariteit en open, sociaal beleid. Nu zijn we koplopers inzake asociaal, laf en schandelijk gedrag. En je hoeft geen hippie te zijn om dat te erkennen.
Over hippies gesproken. Veel films over hippies zijn retroshows vol clichés. Hoe heb je die kunnen vermijden?
VINTERBERG: Bij het woord ‘commune’ denken mensen meteen aan seks, drank en drugs. Véél seks, drank en drugs. En die waren er ook. Alleen was het niet zo dat iedereen voortdurend high in zijn blote flikker rondliep. Daarom heb ik vooraf duidelijk gezegd: één scene waarin er gezopen, geblowd en naakt rondgelopen wordt, kan. But that’s it. Ik heb mezelf en de kijker twee minuten gratuït bloot gegund. Voor de rest heb ik vooral de films van John Cassavetes met Gena Rowlands herbekeken. Omdat ik datzelfde ruwe, realistische sfeertje wilde. Ook daarin zie je de dingen zich als het ware voor je neus ontvouwen. Soms lijkt de camera een beetje te vroeg, soms iets te laat. Maar zo gaat dat in het echte leven ook. Ik heb er ook bewust op gelet dat er voldoende sixtiesspullen in de film zitten. Kostuumfilms maken vaak de fout om alleen items uit de verbeelde periode te gebruiken, waardoor alles er te net, te nieuw en dus ook fake uitziet. Bij mij krijg je een dosis smerigheid. En wat seks en drugs. Als dat geen goede verkoopargumenten zijn. (lacht)
Dat is een behoorlijk kapitalistische attitude voor een ex-communelid.
VINTERBERG: (lacht) Schuldig! Festen is een film die later een succesvol theaterstuk heeft opgeleverd. Met Kollektivet is het omgekeerd gegaan. Het was eerst een toneelstuk, geregisseerd door een Oostenrijkse theaterregisseur, en daarna is het een film geworden. Oorspronkelijk wilde ik niks met theater te maken hebben en mijn script voor mij alleen houden, tot ik zag hoeveel ik ervoor betaald kreeg. Tot daar de romantische ontstaansgeschiedenis van deze film. (grijnst)
Festen, Submarino, Jagten, en nu Kollektivet… Je films focussen opvallend vaak op de strijd van het individu versus het collectief.
VINTERBERG: (knikt) Dat thema blijft me fascineren. Hoe een familie, of een gemeenschap, tegelijk een veilig nest en een gevangenis kan zijn. Dat komt wellicht omdat ik in een commune ben opgegroeid. Ik leefde in een gemeenschap binnen een grotere gemeenschap. Ook de Dogme-beweging was een commune. We waren filmmakers die samen onze eigen regels opstelden – géén kunstmatig licht, géén muziek, géén attributen en noem maar op – en samen het risico namen om van een klif te springen, zonder te weten of er beneden wel water was. Het feit dat we iets nieuws, opwindends en bijna illegaals deden bracht ons samen. En dat is een gevoel waar ik al mijn leven lang aan verslaafd ben.
Twintig jaar nadat je samen met Lars von Trier Dogme hebt opgericht, schiet er wel niks meer van de beweging over en zijn jullie allemaal weer klassiek beginnen te filmen.
VINTERBERG: Dat kon ook niet anders. Dogme was een experiment. We wisten dat het geen eeuwig leven beschoren was. Veel van die Dogme-films – in al hun naaktheid en directheid – zien er ondertussen ook gedateerd uit. Mocht ik Jagten volgens de Dogme-regels hebben gedraaid, zou het iets pathetisch en stijlbewust hebben gehad. En net dat wilden we indertijd voorkomen. Dat was de reden waarom we Dogme hadden opgericht. Als je in Cannes applaus krijgt, weet je: ‘We zijn geen rebellen meer. We behoren zelf tot het establishment dat we een schop onder de kont willen verkopen.’ Dan moet je er meteen mee ophouden, wil je geen parodie van jezelf worden. Misschien zijn we daar te laat mee geweest en hadden we het na twee, drie Dogme-films al voor bekeken moeten houden, maar ik blijf trots op wat we hebben gedaan en bereikt. We hebben keet geschopt, we hebben mensen wakker geschud en weer verplicht om over cinema na te denken.
Na Festen heb je de Dogme-regels overboord gegooid, maar ben je wel nog een poosje onder de vleugels van je mentor Lars von Trier voortgegaan, met bitter weinig succes. Hoe kijk je nu op die periode terug?
VINTERBERG: Ik kan de klok niet terugdraaien en dat zou ik ook niet willen – wat je niet doodt, maakt je sterker – al heb ik wel diep gezeten. Waren It’s All about Love en Dear Wendy echt zo slecht als sommige critici schreven? Misschien, maar ik zat er te dicht op. Plus: het blijven mijn kinderen. Zelfs al zijn het ettertjes, je blijft ze graag zien. Maar daarom wil je anderen nog niet horen zeggen dat het ettertjes zijn. Een regisseur die zegt dat slechte kritieken of slechte kijkcijfers hem niet raken, liegt gewoon. We blijven allemaal kinderen die af en toe een aai over onze bol nodig hebben.
Je bent uiteindelijk uit dat dal gekropen. Hoe ben je daarin geslaagd?
VINTERBERG: Ten eerste door mijn ‘scheiding’ van Lars. Ik heb veel van hem geleerd, maar Dear Wendy was geen aangename ervaring en toen wist ik: het is tijd om vaarwel te zeggen en mijn eigen pad te kiezen. En ten tweede: door niet per se de beeldenstormer te willen uithangen als je voelt dat zoiets niet in je karakter ligt. Ik ben meer een verhalenverteller die orde en structuur brengt, eerder dan iemand die vanuit chaos kunst creëert. Laat de anderen maar grote ideeën en theorieën aanbrengen. Ik zet ze wel naar mijn hand. Dat is het grote verschil tussen Lars en mij. Lars is de avant-gardist die vertrekt vanuit de vorm en het concept en er daarna een verhaal en personages bij verzint. Ik vertrek vanuit de personages en het verhaal en zie dan welke vorm er het beste bij past. Lars verkent het medium, ik de menselijke natuur. Dat zei mijn lerares al toen ik nog op de filmschool zat, maar goed, ik was jong, Festen was meteen een succes en dan ben je niet zo gauw geneigd naar je leraars te luisteren.
Ben je nog bevriend met Von Trier?
VINTERBERG: Absoluut. Hij vond mijn idee om een film te maken over een commune meteen geweldig. Lars is gek op communes. Hij doet zijn leven lang al niks anders dan communes rond zich creëren. Alleen ligt het idee dat iedereen daarin gelijkwaardig is een beetje moeilijk voor hem. (grijnst) Je kunt samen met Lars in de klas zitten, maar je kunt hem niet de les spellen, want dan wordt hij gewelddadig en begint hij met bordenwissers te gooien.
Je hebt komedies, thrillers en drama’s gemaakt. Engelstalige films en Deense. Is die veelzijdigheid een bewuste keuze, of het gevolg van het feit dat je geen beeldenstormer bent.
VINTERBERG: Beide. Ik sluit niks uit. Zo lang het materiaal maar iets vertelt over de fragiliteit van mensen, binnen een bepaald genre zit en ik mijn thema’s erin kwijt kan. Ik wil voortaan ook telkens een internationale productie afwisselen met een Deense. Die internationale doe ik als huurling. De Deense als auteur, want die wil ik zelf ook schrijven. Ik heb die afwisseling nodig. Ik ben een hobbit die zielsveel van zijn Shire houdt, maar af en toe denkt: het is me hier te groen en te vredig. Ik trek eropuit. (lacht)
Weet je al wat je volgende films als respectievelijk huurling en auteur worden?
VINTERBERG: Mijn eerstvolgende internationale film wordt Kursk, een suspensedrama over de gezonken Russische onderzeeër, opnieuw met Matthias Schoenaerts in de hoofdrol. En mijn volgende Deense film wordt een hommage aan alcohol, die ik nu met Tobias Lindholm aan het schrijven ben. Sombere drama’s over alcohol zijn er al genoeg. Ik wil ook eens een film maken over de roes en geneugtes die alcohol schenkt.
Geniet ervan, maar met mate.
KOLLEKTIVET
Vanaf 13/4 in de bioscoop.
DOOR DAVE MESTDACH
‘ALS JE IN CANNES APPLAUS KRIJGT, WEET JE: WE ZIJN GEEN REBELLEN MEER. DAN MOET JE ER METEEN MEE OPHOUDEN, WIL JE GEEN PARODIE VAN JEZELF WORDEN.’
‘LARS VON TRIER DOET ZIJN HELE LEVEN LANG AL NIKS ANDERS DAN COMMUNES ROND HEM TE CREËREN. ALLEEN LIGT HET IDEE DAT IEDEREEN DAARIN GELIJKWAARDIG IS EEN BEETJE MOEILIJK VOOR HEM.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier