Hij presenteert, jureert, interviewt, schrijft en, o ja, maakt ook nog muziek. Met zijn eerste soloalbum onder de arm legt Jan Leyers uit hoe hij het allemaal klaarspeelt. ‘Ik ben tamelijk lam. Mensen vragen me, ik zeg ja, rol erin en zodra ik op dat punt ben, ga ik ervoor.’

De nieuwste cd heet ‘ Jan Leyers’. Gemakzucht of ijdelheid? Of een combinatie van de twee? Vooral luiheid, zegt Leyers. ‘Het is makkelijker alleen een plaat te maken. Niemand spreekt tegen. Je bent ook officieel de baas. Je moet je niet meer in bochten wringen en polsen en pingelen. Het is zoals jij het zegt. Jij beslist. Niet dat ik als een halve tiran over de studio heers en dat iedereen bibbert en beeft voor mijn oordeel. Als ik met mijn vier muzikanten speel, repeteer of optreed, zijn we de facto een groep. Zeker evenveel als in de tijd van Soulsister. Ik hak wel de knopen door. Ik heb het laatste woord. Het is een comfortabel gevoel en het kost minder energie.’ Met ijdelheid of behaagzucht heeft het in ieder geval niets te maken. Leyers: ‘Het verlangen in het middelpunt van de belangstelling te staan, is mij redelijk vreemd, hoewel geen mens dat gelooft natuurlijk als je vijf keer per week op tv komt. Ik ben geen spits of een solist. Bij Soulsister liet ik die plaats graag aan P.P. Michiels. Ik voel me goed op de tweede rij, een beetje naast en achter de ster. In een voetbalploeg zou ik eerder de spelverdeler zijn dan de man die zich in de aandacht speelt. Laat mij maar veilig in de schaduw mijn zaken beredderen.’

‘Het moet fantastisch zijn een man als ik in je groep te hebben’, glimlacht Leyers. ‘Je kunt met een gerust hart een pintje drinken in de kantine van de studio. Je weet dat het allemaal in orde komt, want die Leyers zal er wel als een bezetene voor zorgen dat het geluid goed zit, dat de stemmen kloppen en dat de mix op punt staat. De rol van producer of regisseur is me op het lijf geschreven. Op mijn vijftiende droomde ik er misschien van stergitarist te worden, maar ik besefte redelijk snel dat je daar net iets te intensief voor moest oefenen. Bovendien was ik op mijn dertiende na drie maanden uit de muziekschool gevlogen. Te balorig. Waarom zou ik me trouwens specialiseren in iets waarin een Eric Melaerts tien keer beter is? Mij heeft het nooit geïnteresseerd de beste of de langste solo te hebben in een nummer, ik ben altijd meer bezig geweest met het totaalbeeld van een nummer. Dat wil ik realiseren en daarvoor heb ik mensen nodig die als de beste kunnen drummen of gitaar spelen, die net datgene kunnen wat ik niet kan. Ik ben nu eenmaal Prince niet.’ De vraag is dan waarom een mens met zo’n schrijnend gebrek aan ambitie op zijn vierenveertigste een soloalbum uitbrengt. Was de nood te hoog? Hij denkt na. ‘Zoals veel in mijn leven is dit album het resultaat van toevalligheden. Ik wou altijd een groep. Na Soulsister wilde ik weer een groep, dat werd My Velma. Die kwam nooit van de grond zoals ik had gehoopt. Toen maakte ik dat nummer Only your love will do voor de film Team Spirit. Het was niet eens de bedoeling dat ik die song opnam. Ik weet niet meer wie zei: waarom zing je het niet zelf? Zonder veel nadenken deed ik het en stilaan begon ik te denken aan een volledige cd met eigen nummers. Waarom het jezelf moeilijker maken dan het is? In je leven heb je uiteindelijk maar één echte groep. Daarna blijf je Jan Leyers van Soulsister. Het is ook iets typisch voor mannen, denk ik. Gasten willen een groep en de wereld veroveren. Het is een oergevoel. Mijn eerste muzikale bronnen en helden waren groepen. The Beatles, The Kinks. Elvis Presley kon ik best appreciëren, maar zo vier gasten op een podium hadden toch iets meer. De romantiek ervan deed dromen, de samenzweerderigheid, je voelde aan je vingertoppen dat ze tal van geheimen deelden, dat ze elkaar door en door kenden. Na een tijd ontwikkel je binnen een groep inderdaad een eigen manier van communiceren, zelfs een eigen woordenschat die niemand anders begrijpt. Als achtjarige maak je een clubhuis achter in de tuin en timmer je verboden toegang op de deur, later begin je een groep. Het is een ander soort dimensie in het leven. Het staat op dezelfde lijn met alles wat niet mag op school. Het is als je opsluiten in de toiletten en stiekem een sigaret roken. Een groep is dat allemaal: het is de belofte van vrijheid en avontuur.’

‘Op zich is het een vreemd idee een soloalbum uit te brengen. Een soloalbum komt altijd na de groep, anders maak je gewoon een plaat. Mick Jagger maakt een soloalbum, David Bowie een plaat. Ik heb mezelf nooit gezien als zanger. P.P. zong al als baby. Hij is in de wieg gelegd om te zingen. Als er een liedje moest worden gezongen, vroeg je P.P. Hij is de lijster. Ik heb dat nooit gehad. Ja, als achtjarige zong ik zonder oefening met Heintje de tweede stem mee. “Amaai”, zei mijn moeder. “Jij kan dat zomaar.” Daarna is niemand ooit echt achterovergevallen van mijn zangtalent. Alleen als een nummer moet worden gemaakt, komen ze bij mij. Ik heb er ook het meeste zelfvertrouwen in. Als zanger ben ik veel vatbaarder voor kritiek. Dat ik nu mijn eigen nummers zing, heeft meer te maken met de vraag wie ze anders moet zingen dan met de overtuiging dat ik zo’n fantastisch zanger ben.’ Hij zwijgt. ‘Hoewel, met deze plaat heb ik voor het eerst het gevoel dat ik het kan laten horen, dat het iets heeft. Veel van die oude Soulsister-dingen ben ik moe. Je kunt het vergelijken met kapsels: wie durft er een foto te tonen van vijftien jaar geleden? Terwijl je toen waarschijnlijk vond dat je er prima opstond. Met liedjes is het niet anders. Als ik het nu terughoor, denk ik: waarom deden we het niet zus of zo? Waarschijnlijk valt er niet aan te ontsnappen. Het is de tand des tijds. Wie kan daar tegenop?’ Het zou een streven kunnen zijn. Leyers haalt de schouders op. ‘Voor zover ik me herinner, heb ik nooit grootse ambities gekoesterd. Er was wel een soort bewijsdrang. Op mijn vijfentwintigste was die in ieder geval dringender dan nu. Ik was dertig toen Soulsister van de grond kwam. Geen wonder dat ik het gevoel had: verdorie, ik word dertig en er is nog altijd niet echt iets gebeurd. In de tijd van Soulsister was ik veel meer verbeten. Ik bleef doorgaan op hetzelfde idee. Ik zei: dit is het, daar wil ik naartoe en ik wijk er niet van af. Als ik een minieme twijfel bespeurde, overtuigde ik mezelf er desnoods met alle mogelijke middelen van dat het goed was. In die zin was ik zelfzekerder. Nu heb ik wel het gevoel dat ik het beter kan. Ik zing nog altijd over hetzelfde, maar het is juister. Deze plaat is meer af dan iedere andere Soulsister-plaat. En toch twijfel ik meer. Soms zit ik thuis in mijn studio en bel ik naar binnen: Ella, kom je even. Dan heb ik een ruwe demo en wil ik van haar weten of het iets is of niet. Ik denk dan wel dat het goed is, maar voor hetzelfde geld is het flauwekul, ordinaire badkamermuziek. Dat twijfelen, is een voordeel. Ik durf sneller een piste los te laten om een andere richting uit te gaan. Bij Soulsister lag alles op voorhand vast. We gingen de studio in en we zouden dit en dit nummer zo en zo opnemen. Nu vraag ik me sneller af: is het dat wel? Soit, het zijn nuances. Voor de gemiddelde observator ben ik waarschijnlijk nog steeds de onuitstaanbare controlefreak.’

‘Ik heb nooit gedroomd van een gillend publiek. Als ik al enthousiast werd toegejuicht, dacht ik: jaja, dat is afgesproken, het is alleen om mij een plezier te doen. Ze vinden me helemaal niet zo goed. Ik ben er wat paranoïde over. Het heeft lang geduurd tot ik het publiek niet langer zag als een monster met honderdduizend koppen en dubbel zoveel ogen. Als een donker, gevaarlijk beest dat naar me loerde en me zou bespringen als ik een fout maakte. Uiteindelijk heb ik wel de klik gemaakt: het is iedere keer een mens die naar je kijkt. Mijn dromen hadden weinig met succes te maken, ik hoopte wel op een soort erkenning binnen de kring van muzikanten. Het gevoel in de kleedkamer van een festival te zitten, tussen andere groepen en te merken: iedereen respecteert hier iedereen. Het waren vage verlangens. Op school had ik altijd het gevoel dat ik wel meedeed, maar dat het toch dat niet was. Er moest iets anders zijn. Ergens ver weg. Als student kon ik om tien uur naar een fuif gaan, om vier uur ging ik naar huis. Ik had veertien pinten gedronken en met niemand gebabbeld, alleen gekeken en genoten van de muziek. Het was niet zielig, maar het leven ging aan me voorbij als een film. Ik had er geen vat op en wist ook niet hoe ik het moest grijpen. Thuis hadden we Yellow Submarine van The Beatles, met op de achterkant Eleanor Rigby. Ik begreep het niet, maar was ondersteboven van de violen. Ik herinner me een bustrip naar Londen in het zesde middelbaar. De stoere gasten van de klas kropen op de laatste bank samen en toonden elkaar de platen die ze gekocht hadden, onder andere Abbey Road van The Beatles. “Wat is het”, vroeg ik. “Ach, dat ken jij niet”, zei er een. “Wacht maar”, dacht ik. “Je zult nog eens wat zien.” Ik wist wel redelijk snel dat ik van muziek wilde leven, maar hoe ik dat zou doen, was totaal onduidelijk. Mijn vader zei: je kunt conservatorium doen. Dat wilde ik niet, het was voor klassieke muzikanten. Op pop werd toen nog neergekeken. Ik kon in balorkesten gaan spelen. Vier dagen per week zeven uur aan een stuk en op je vierentwintigste heb je het gehad. Achteraf gezien ben ik redelijk blij met hoe het is gelopen. Ik koesterde nogal irreële fantasieën. Bijna als een prinses die wachtte op haar prins. Ik zou thuiszitten, er zou een vrachtwagen vol materiaal stoppen, de chauffeur zou uitstappen en zeggen: kom, ga mee op tournee.’

‘We geloofden ook niet echt dat het kon, in die tijd. Bart Peeters, Hugo Matthysen, Marc Kruithof en ik speelden dan wel samen in een groepje. Beri Beri. Niemand van ons durfde te geloven dat we Amerika of de wereld konden veroveren. Wij? Een onooglijk groepje uit het nog onooglijker Vlaanderen. Er waren geen voorbeelden. Nu heb je dEUS, Vaya Con Dios, zelfs Clouseau en Soulsister. In die tijd waren er The Pebbles, Seven horses in the sky. Soeur Sourire was ook niet echt een rolmodel. Het was wachten op het moment dat het voor de eerste keer gebeurde.’ Hij glimlacht. ‘Met Beri Beri was die kans miniem. De groep was een geweldig voorbeeld van hoe het geheel kleiner kan zijn dan de som. De ambitie om het te maken, was bijzonder beperkt. Bart remde dat af. Hugo stond te veel met beide benen op de grond. Leraar worden en ’s avonds wat muziek maken, meer moest dat niet zijn. Marc wilde vooral lang studeren. Bovendien verschilden onze smaken te erg. Covers spelen, was geen probleem, eigen nummers wilden nooit lukken. Ik koos voor Engels, Hugo vond dat het in het Nederlands moest, Bart had weer zijn idee. We hebben vaak geprobeerd een eigen repertoire bijeen te schrijven, het is altijd bij pogingen gebleven. Op mijn vijfentwintigste heb ik ervoor gekozen van muziek te leven. Het was meer een praktische beslissing dan een heldhaftige. Ik was aan het stempelen, even ervoor had ik een BTK-project gedaan. Dat waren door de overheid gesponsorde jobs om jongeren uit de werkloosheid te halen. Het was echt crisis. Er was geen werk. Toevallig vroeg men me muziek te maken voor het Raamtheater. Tegelijk kwam er een aanvraag binnen van het Koninklijk Jeugdtheater. Ik verdiende er wat geld mee en als ik het optelde, bleek dat ik de volgende zes maanden verder kon. Ik werd zelfstandige en een paar jaar leefde ik van muziek voor theater en televisie. Na een jaar of vier kwam Soulsister van de grond. Niets te laat.

‘Ik heb altijd muziek gemaakt die ik zelf graag hoor. Het is muziek die goed aardt op de radio. Met deze plaat is het niet anders. Maak je muziek om te verkopen? Neen, maar het moet wel werken. Als je een film maakt, zorg je ervoor dat de mensen het verhaal kunnen volgen. Wat je wilt overbrengen, moet ook overkomen of je hebt in de wind gepist. Dan mag je nog het gevoel hebben dat je gezegd hebt wat je wou, als niemand het begrijpt, is het zonde van de tijd en het geld. Een goed nummer heeft geen uitleg nodig. Een hit is iets fantastisch. Ik hou van hits. Het is ook de enige manier om in het buitenland door te breken. Het nadeel van hits is dat de verwachtingen plots met tien worden vermenigvuldigd. Je kunt doen wat je wilt, de mensen blijven iets hebben van: Het lukt geen tweede keer. Na een tijd werkt dat op je zenuwen, maar goed, het is nu eenmaal zo.

‘In wezen ben ik een lamme mens. Ik ben als een soldaat die naar het front wordt gestuurd, die graag naar het front gaat, maar ik moet een opdracht krijgen en dan zal ik die zo goed mogelijk uitvoeren. Mensen vragen me, ik zeg ja, ik rol erin en zodra ik op dat punt ben, ga ik ervoor. Alles wat ik kan of doe, kunnen of doen anderen uiteindelijk beter, maar natuurlijk hoop ik diep in mijn hart dat mijn nieuwste plaat het verschil maakt, dat de wereld zegt: Leyers, we wisten niet dat zoiets moois bestond. Ik weet dat het te hoog gemikt is, maar toch moet dat je drijfveer zijn, anders begin je er niet aan. Ik heb nooit erg geloofd in het werkwoord willen. Wat moet, dat moet, denk ik altijd. Het enige wat ik in mijn leven wilde, was popzanger worden. Met een gitaar, een groep optreden. In de tijd lachten we Bart uit met zijn tv-programma’s. Ik heb nooit een tv-programma willen presenteren, maar de vraag kwam wel op een goed moment. Ik herinner het me nog perfect. Ik reed van Hilversum naar huis – had net te horen gekregen dat de nieuwste single van My Velma het niet goed deed – verdorie, dacht ik, wat moet ik met mijn leven? Ik kan toch geen stofzuigers gaan verkopen of computers? Ik was nauwelijks een kwartier thuis toen ik telefoon kreeg van Bea Matterne. Met de vraag of ik De Geknipte Gast wou presenteren. Ik op tv? Ik kon niet mooi praten, had nooit eerder een interview gedaan. Ik moest er eens over nadenken. “Komaan Jan”, zei mijn vrouw. “Zeg toch ja. Wat zal dat nadenken je wijzer maken?” Het was plezant. Filmpjes maken, wat babbelen, me amuseren met Leen Demaré. Allez, Jan, waar doe jij nu aan mee, kreeg ik wel eens te horen. Ik vond het gewoon fijn. Ik ben geen moeilijk mens. Ik heb een simpele goesting. Voor een stuk was dat ook het geheim van Soulsister. P.P. en ik liepen elkaar niet voor de voeten. We vonden mekaar in wat we deden, in de muziek, maar we stelden onszelf nooit de vraag: voelen we ons er goed bij? We praatten daar niet over. We discussieerden uren over een bepaald akkoord, andere communicatie was er nauwelijks. Het was een instinctieve relatie, een mannelijke relatie in de tiende macht. Waarom bestaan er – behalve de geprefabriceerde girlsbands – nauwelijks groepen van vier meisjes? Ik zie het ze niet doen. Op je zestiende repeteren in vochtige schimmelkelders met verkleumde vingers. Natuurlijk is dat niet aangenaam, je zet het opzij. Het is zoals in de loopgraven: de oorlog moet gewonnen worden. Die stijve vingers neem je er graag bij. Het heeft iets heroïsch en dat vind je ook terug bij een programma als Idool 2003. Ik ben een absoluut voorstander van talentenjachten. Het hoort bij de wereld van de muziek. Iedereen heeft eraan meegedaan. Ik zie mezelf nog staan op de dijk van Blankenberge met mijn gitaar en mijn zelfgeschreven nummer over eenzaamheid en onbegrepen worden. Natuurlijk heeft het iets artificieels en is het wat absurd. Showbizz is per definitie artificieel. Probeer aan een volk in de brousse van Afrika maar eens uit te leggen waarom ineens die mens en die kop op de cover van elk boekje staan.’

Door Tine Hens

‘Het enige wat ik in mijn leven echt wilde, was popzanger worden. Met een gitaar, een groep optreden.’

‘Ik voel me goed op de tweede rij, een beetje naast en achter de ster. Laat mij maar veilig in de schaduw mijn zaken beredderen.’

‘Ik ben een absoluut voorstander van talentenjachten. Het hoort bij de wereld van de muziek. Ik zie mezelf nog staan op de dijk van Blankenberge met mijn zelfgeschreven nummer over eenzaamheid.’

‘Het heeft lang geduurd tot ik het publiek niet langer zag als een monster dat naar me loerde en me zou bespringen als ik een fout maakte.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content