Voor zijn tweede album ‘Songs’ trok Tom Van Laere naar L.A., liet hij zich regisseren door de producer van Neil Young en speelde hij met de studiomuzikanten waar ook Morrissey een beroep op deed. Zijn devies: ‘Wees een grote jongen, pak je tandenborstel in, vertrek en doé het gewoon.’ Door Peter Van Dyck

Gehoord aan de toog: het zou niks worden met die tweede plaat van Admiral Freebee. Reden één: ze werd in Los Angeles opgenomen met studiomuzikanten, en dat is hét recept voor een onpersoonlijk en clean album. ‘Mensen waarschuwden me vooraf: die plaat zal overgeproducet klinken. Dat is hún probleem’, vertelt Tom Van Laere in De Roma, de concertzaal op een steenworp van zijn woonst in Borgerhout. Hij heeft z’n zeg gehad in de keuze van de muzikanten, drukt hij ons op het hart. En het zijn niet de minsten geworden: ze begeleidden Morrissey op zijn jongste album You Are The Quarry. ‘Producer John Hanlon ( sound engineer van Neil Young, nvdr) heeft speciaal voor ons audities georganiseerd, en het was meteen duidelijk dat zij geknipt waren voor de job. Ach, je moet al eens een gok wagen. Ik ben blij dat ik het gedurfd heb.’

Het wordt niks met die tweede plaat, reden twee: Admiral Freebee kan het succes van zijn titelloze debuut (bijna 36.000 exemplaren verkocht) onmogelijk overtreffen. Niemand ontsnapt aan het-tweede-album-syndroom, wordt dan gezegd, terwijl er gretig gewezen wordt naar Coldplay, die de release van haar nieuwe plaat blijft uitstellen, verlamd door de kwellende vraag hoe ze op het succes A Rush Of Blood To The Head moeten inspelen. Van Laere herkent het probleem niet direct. ‘Ik anticipeer erop. Ik wil dat elke plaat succes heeft, dat ze gehóórd wordt en dat de mensen hun eigen emoties in mijn songs herkennen. Daarom ben ik ook zo streng voor mezelf, strenger dan wie ook. De innerlijke drang om steeds beter te worden, is groter dan de druk die van buitenaf komt. Veel mensen wijzen me erop dat ik m’n succes nu moet consolideren. Echt waar, alleen als iemand het me zegt, sta ik daarbij stil. Maar dat duurt nooit lang.’

Dat je een liefhebber van Amerika bent, is alom geweten. Maar hou je ook van Los Angeles?

Tom Van Laere: Iedereen noemt L.A. fake, maar in mijn ogen verschilt het niet zo gek veel van andere steden. Trouwens: ik heb moeten vaststellen dat ik eigenlijk niet zo’n reiziger ben. De muzikanten wilden mij veel laten zien, maar ik merkte dat ik er niet de mens naar ben om zo’n stad te bezichtigen. Wat ik wél spannend vond, was de vijftien uur lange rit die ik met John Hanlon ondernam van L.A. naar Tucson, om de Joshua Tree te gaan bekijken. We reden langs Mexico en volgden bijna exact de route die Jack Kerouac beschrijft in On The Road ( Van Laeres lievelingsroman, waaraan hij overigens de groepsnaam Admiral Freebee ontleende, nvdr.).

Ik was ook, door mijn interesse voor rockgeschiedenis, heel gevoelig voor de sfeer in de studio waar we kampeerden: The Village Recorder. Daar hebben de groten der aarde gewerkt. Op een dag liep ik in de gang Robbie Robertson van The Band tegen het lijf. Als een van je helden zich in de buurt ophoudt, doe je in de studio extra je best. Hij moest maar eens meeluisteren.

Moest je je inhouden om bij John Hanlon niet constant naar verhalen over Neil Young te hengelen?

Van Laere: Integendeel: hij praatte zo veel over hem, dat ik er soms genoeg van had. Ik ben niet echt geïnteresseerd in het leven van een artiest. Ik lees bijvoorbeeld nooit biografieën. Trouwens, Neil Young is John z’n baas. Zoals iedereen praat hij niet altijd in positieve termen over zijn chef. Ik had er geen boodschap aan.

Ligt het bij Morrissey niet anders? Dat is zo’n enigmatische figuur dat ík het niet zou kunnen laten om muzikanten die hem goed kennen de kleren van het lijf te vragen.

Van Laere: Daar betrapte ik mezelf ook op. Op een dag wandelde gitarist Jesse Tobias de studio in met een lelijke wonde op z’n achterhoofd. Ik vroeg hem hoe hij die had opgelopen. En wat bleek: ze waren de nacht tevoren met Morrissey doorgezakt, en die schepte er genoegen in om hen dronken te voeren. Op een gegeven moment daagde Morrissey Jesse uit om z’n kleren uit te trekken en in een fontein te springen. Hij hééft het gedaan, maar hij is wel uitgegleden.

Morrissey is zelf geheelonthouder.

Van Laere: Net zoals ik. Ik drink niet, maar heb graag dat de mensen rondom mij in de wind zijn. Dan zitten ze in hun eigen wereld en laten ze mij met rust.

Je deed net heel koel over Neil Young, maar ben je niet een beetje jaloers op Joost Zweegers, die hem in de ogen heeft kunnen kijken?

Van Laere: Waarom zou ik The Worst Is Yet To Come hebben geschreven, denk je? ( lacht) Nee serieus, dat is géén knipoog naar The Best Is Yet To Come. Bij mij heeft ’to come’ een seksuele connotatie. Echt, ik gun het Joost volledig. Alleen al in de nabijheid van de meester verkeren, moet heel leerrijk zijn. Maar met Neil Young filosoferen, zou voor mij niet hoeven. Ik ben sowieso niet zo’n prater. Iedereen zit toch maar…

… te lullen?

Van Laere: Ja. Of te wachten tot ze kunnen uitpakken met hun kennis over het onderwerp van het gesprek, vaak zelfs zonder te luisteren naar wat jij erover te vertellen hebt.

Het viel Joost op dat Neil Young nog de ogen van een 12-jarige heeft.

Van Laere: Dat bedoel ik nu net: zién dat die man na al die jaren nog overloopt van de appetijt om te spelen, moet van goudwaarde zijn.

Is het heilige vuur verliezen je grootste schrikbeeld, zoals je in ‘Oh Darkness’ lijkt aan te geven?

Van Laere: Dat is zeker een schrikbeeld. Oh Darkness is een ode aan de nacht. Op vrijdagavond heeft iedereen dat vuur in zich: met het weekend in zicht worden we overvallen door een destructief gevoel en laten we alles achter. Dat vuur zou je evengoed om negen uur ’s morgens moeten hebben, op weg naar je werk.

Toen je op de Zamu Awards 2003 je vierde beeldje moest ophalen, meende ik van je gezicht een schaamtegevoel af te lezen. Alsof je je de bedenking maakte: ‘Dít heb ik nu ook weer niet verdiend, dit is overdreven’.

Van Laere: Voor alle duidelijkheid: ik vond het niét overdreven. Ik had gerust nog de Award voor Beste Live-act in ontvangst willen nemen. ( lacht) Wat je in m’n gelaatsuitdrukking zag, was waarschijnlijk angst. Ik ben bang van andere muzikanten. Velen zitten vol vooroordelen. Door die vier Awards in de wacht te slepen, zou de afgunst enkel nog toenemen, vreesde ik. Maar op zich was ik dus zeer blij met die prijzen.

Te meer omdat je er twee uitgereikt kreeg door Stijn Meuris en Bram Vermeulen, die allebei veel voor je betekend hebben in het begin van je carrière.

Van Laere: Wat ik zo bewonder in Stijn is zijn niet aflatend enthousiasme. Zijn houding contrasteert fel met die van het gros van de muzikanten. Die doen constant uitspraken in de stijl van: ‘Heb je de nieuwe single van groep X al gehoord? Verschrikkelijk, jong.’ Terwijl Stijn, als hij op café The Rolling Stones hoort, als een 12-jarige luchtdrums begint te spelen. Bij Bram Vermeulen heb ik een songschrijfcursus gevolgd toen ik 22 was. Ik was toen al een veelschrijver en ik had schrik dat die creatieve vloed ooit zou stoppen. Bram heeft ervoor gezorgd dat ik daar meer rust in vond. Hij stelde me de vraag: ‘Zou je nog gelukkig kunnen zijn zonder muziek?’ Hij heeft me doen inzien dat songschrijven een noodzaak voor me is. Ik ben blij dat ik hem ontmoet heb.

Je deelde met hem je fysionomie en een sportverleden.

Van Laere: Misschien voelde ik daarom wel zo’n band met hem. Hij had veel energie. Ik schrok enorm toen ik het nieuws van z’n plotse dood vernam.

Had je als tennisser ook al die overgave?

Van Laere: Totaal niet. Om die reden ben ik met competitiesport gestopt. Slechts één jaar had ik de vereiste inzet, dat was dan ook m’n topjaar. Van de balwisselingen kon ik genieten, maar het fysieke trainen dat nodig is om aan de top te raken – lopen, touwspringen, oefeningen met gewichten – vond ik een last. In de muziek daarentegen is niets me te veel. Ik studeer met plezier toonladders omdat ik wéét dat het me vooruithelpt. Ik moet me bewust zijn van het praktische nut van iets, wil ik ervoor gaan. Als tennisser was ik de antipode van wie ik nu ben als gitarist. Wanneer ik soleer, is het trekken en sleuren. Op de court moest ik het hebben van de techniek, maar miste ik kracht en karakter. Er werd mij talent toegedicht, maar ik vind dat het talent óók schuilt in de wil om offers te brengen.

Komt je familie nog geregeld en petit comité naar je optredens?

Van Laere: Ja. Dat mag jou misschien merkwaardig lijken, voor mij is het dat niet. Wij hangen nu eenmaal heel erg aan elkaar. Dat ze vaak komen kijken, verplicht me trouwens om continu de set aan te passen. Zij motiveren me om het fris te houden.

Ik herinner me een concert in Berchem. Vooraf werd een stoel klaargezet in de zaal. Voor je opa.

Van Laere: Hij is onlangs nog naar een repetitie komen kijken. Toen we Lucky One speelden, begon hij te dansen. Hij maakt notities wanneer hij naar een cd van me luistert en vraagt mij voortdurend over alles uit.

Enig idee waarom hij daar zo in opgaat?

Van Laere: Mijn grootouders mogen dan al in de 80 zijn, ze blijven modern en bij de les. Zo’n muzikale familie hebben we nochtans niet. Mijn vader heeft nog wasbord gespeeld bij Ferre Grignard, ja. Maar dat was vooral om na de optredens samen een glas te kunnen drinken.

Vind je het belangrijk, nu je succes hebt en een publieke figuur bent, om je te omringen met mensen die weten hoe je werkelijk bent?

Van Laere: Als ik in Antwerpen op café ga, krijg ik niet meteen het gevoel dat ik veel succes heb. Ik kom vooral mensen tegen die me vertellen hoe slecht ik wel bezig ben. ‘Toen ik je voor het eerst live zag, lang voor je bekend was, toén was je pas goed’: dat soort feedback hoor ik meestal.

Hoe ga je daarmee om?

Van Laere: Ik geef ze gelijk, in de hoop dat ze er zo gauw mogelijk mee ophouden. Als zo iemand op me afkomt, scherm ik mijn gezicht automatisch af met mijn armen (houdt zijn armen voor z’n gezicht, ter bescherming). Ik verwacht altijd dat ze gaan slaan. Echt waar: als ik het niet zou doen, geven ze me gegarandeerd op mijn bakkes.

Ik kan me niet voorstellen dat je zoveel weerzin opwekt. Je hebt om te beginnen toch helemaal geen arrogante uitstraling?

Van Laere: Ik ben wél verlegen. Dat kan verkeerd als arrogantie geïnterpreteerd worden.

Live doe je af en toe erg wild. Zijn fans die je backstage komen opzoeken wel eens teleurgesteld omdat je in het echt zo gewoon bent?

Van Laere: Dat niet. Vrouwen voelen zich aangetrokken tot m’n felle podiumpersoonlijkheid. ( met gespeelde ernst) Tót ik thuis eens uit mijn krammen schiet. Dan vinden ze dat plots niet meer zo cool. Terwijl ik net dacht dat ze dáárvoor vielen. ( lacht)

Dat heb je met Mauro gemeen: in de omgang is hij een kalme jongen, maar tijdens een concert transformeert hij in een duivels podiumbeest.

Van Laere: Daarom apprecieer ik Mauro heel erg. We hebben eens samen in Denemarken opgetreden. Vooraf hadden we afgesproken dat we onze destructieve neigingen onder controle zouden houden, maar voor ik er zelf erg in had, stond ik al furieus met de micro op een monitor te kloppen en kreeg ik zin om in de drums te springen. Bij Mauro hetzelfde verhaal: ondanks de mooie voornemens ontspoorde zijn concert helemaal. We probéren ons in te tomen, maar het is sterker dan onszelf.

Op Werchter kreeg je de ingeving om het podium op te fietsen. Als je achteraf beelden van je impulsieve daden terugziet, geneer je je er dan wel eens voor?

Van Laere: Dat niet. Ik voél dat ik ooit een optreden in blote bast zal eindigen. Daar schaam ik me nú al voor. ( lacht) Als ik in het begin van een concert naar het publiek kijk en zie dat ze nog niet mee zijn, heb ik een binnenpretje. Omdat ik weet: binnen een kwartier zullen jullie tóch uit de bol gaan. Ik stel me voor dat het publiek en ik bevriende studenten zijn die te horen krijgen dat ze na drie jaar eindelijk van hun zware examens verlost zijn. Dié ontlading zoek ik altijd.

Paul Schyvens, de bezieler van De Roma, bekloeg zich er onlangs over dat ‘je tegenwoordig meer kans hebt dat Elvis Costello in je buurt optreedt dan dEUS’. Het mag bij managers van populaire groepen van eigen bodem een trend zijn om schaarste te creëren, jij bent niet te beroerd om nog in cafés op te treden.

Van Laere: Ik heb net nog een try-out gedaan in een kroeg. Ik wil dat blijven doen. Omwille van het aparte contact met het publiek. Wie op een scoutsfuif één euro inkom betaalt, doet dat niet noodzakelijk om jou te zien. Ik vind dat in zekere zin eerlijker. Je moet die echt voor je zien te winnen. Als het publiek eerst heel lauw reageert, spelen we duizend keer zo gedreven. De veroveringsdrang stimuleert ons. Bij grote optredens ben ik die drang soms kwijt. Mensen die vijf euro hebben neergeteld voor een ticket, beginnen al te juichen als je opkomt. Moeilijk is het dan al niet meer om ze te overtuigen.

Overkomt het je wel eens dat je een onwillig publiek niét op de knieën krijgt?

Van Laere: Tuurlijk. In Frankrijk warmde ik een keer op voor Axelle Red. Er was vooraf niet aangekondigd dat er een voorprogramma zou komen. De mensen riepen al: ‘Axelle! Axelle! Axelle!’ Ging eindelijk het doek open, stond daar een gast met een baard en nat haar die op de koop toe in het Engels zong. Ik heb nog geprobeerd om in m’n schabouwelijk Frans een grap te vertellen, maar ze konden er niet eens om lachen. Dan weet je het wel.

Je houdt het graag spannend. Een week voor Rock Werchter wisselde je nog even snel van bezetting.

Van Laere: Mijn platenbaas vond me een ongelooflijke idioot, maar achteraf moest hij toegeven dat het optreden er mocht zijn. We hadden slechts twee keer gerepeteerd, maar hadden vertrouwen in elkaar. Daar wrong overigens het schoentje met de vorige bezetting: het geloof was weg. Ik moést met die line-up kappen. Weet je, die beslissing was te vergelijken met die om in L.A. te gaan opnemen. Je moet niet zeuren. Wees een grote jongen, pak je tandenborstel in, vertrek en doé het gewoon. Als je gelooft in jezelf en in je songs, loopt het wel los.

Je had al eerder op een cruciaal moment je groep op straat gezet: tijdens de opnames van je debuut-cd. Je zou voor minder de reputatie van moeilijke mens verdienen.

Van Laere: Ik wil dat ook niet tegenspreken. Wellicht is het niet altijd even plezierig om met mij in een groep te zitten.

Toen Chrissie Hynde nog met Ray Davies van The Kinks getrouwd was, ergerde ze zich eraan dat hij zelfs op romantische uitjes bierviltjes vol zat te kribbelen met tekstflarden die hem te binnen schoten. Zou jij een betere partij voor haar zijn?

Van Laere: Oh nee. Ik ben misschien nog wel erger. Al probeer ik die dwang nu toch iets meer van me af te zetten. Maar wat wil je, songschrijven is mijn job. Daar sta ik ’s morgens voor op.

‘Rags ‘n’ Run’ schreef je toen je op oudejaarsavond een interessante inval kreeg. Je had toch, zoals de rest, een stapje in de wereld kunnen zetten en de dag erna dat idee verder kunnen uitwerken?

Van Laere: Ik schrijf wel vaker als anderen aan het feesten zijn. Op een of andere arty-fartymanier redeneer ik dan: de inspiratie die hier in de lucht hangt, ligt voor het grijpen want niemand anders let er nog op. Terwijl zij morgen met een kater opstaan, staat deze song al op tape.

Dát is dus de reden waarom je zo graag hebt dat de andere muzikanten zich bezatten?

Van Laere: Yep. Laat zij zich maar lazarus zuipen. Ik zal intussen m’n antennes wel uitsteken. ( lacht)

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content