I, ANNA
Van sixtiesstoeipoes tot arthousematrone, van Visconti tot Ozon: weinig actrices die zo’n veelzijdig cv kunnen voorleggen als Charlotte Rampling. Oog in oog met The Look, straks te bewonderen op het Brussels Film Festival en in de neonoir I, Anna. ‘Angst is altijd mijn drijfveer geweest.’
VANAF 24/7 IN DE BIOSCOOP, EN OP 26/6 ALS SLOTFILM OP HET BRUSSELS FILM FESTIVAL, BRFF.BE
Het was Dirk Bogarde, haar tegenspeler in de controversiële arthouseklassiekers The Damned (1969) en The Night Porter (1974), die haar beroemde, katachtige blik indertijd ‘The Look’ doopte. En al is Charlotte Rampling de 67 voorbij: nog steeds straalt ze die mysterieuze chic uit, die aristocratische elegantie waarachter je even getroebleerde als kinky gedachtes vermoedt.
Wie zich daarvan wil vergewissen, moet straks maar naar I, Anna gaan kijken, een neonoir waarin ze als oudere femme fatale speurder Gabriel Byrne het hoofd op hol brengt. Rampling komt de film op 26 juni zelf presenteren op het Brussels Film Festival en brengt voor de gelegenheid ook de regisseur mee naar het Flageygebouw: haar eigen zoon Barnaby Southcombe.
‘Aanvankelijk had ik nochtans mijn twijfels bij het project’, zegt Rampling onomwonden. ‘De eerste versies van het script vond ik weinig overtuigend. Toen mijn zoon (Barnaby’s vader is Bryan Southcombe, haar voormalige agent en eerste echtgenoot, met wie ze van 1972 tot 1976 was getrouwd, nvdr. ) begon met regisseren, heb ik hem beloofd altijd eerlijk mijn mening te geven en ik weet dat ik hem op die manier al een paar keer heb gekwetst. Maar liever dat dan te liegen. De filmwereld is hard en opportunistisch. Daarbinnen ben ik dat ook. Daarbuiten ben ik zijn mama die hem altijd een kusje op zijn knie zal geven.’
Van familiale sores, een van de hoofdingrediënten van het sombere suspensedrama I, Anna, weet Rampling overigens alles. Ze was amper twintig toen haar oudere zus Sarah in 1966 zelfmoord pleegde, wat Rampling – op dat moment een hip fotomodel en de met minirok getooide incarnatie van de swinging sixties – een depressie bezorgde. Ook later, nadat ze zich van vrolijke stoeipoes had omgeschoold tot karakteractrice die geen taboe, naaktscène of cultrol schuwde, pakten zich regelmatig donderwolken boven haar samen. Midden jaren negentig sukkelde Rampling opnieuw in een depressie toen haar glamourhuwelijk met synthesizervirtuoos Jean-Michel Jarre na twintig jaar op de klippen liep, nadat diens buitenechtelijke escapades breed in de boulevardpers waren uitgesmeerd.
Als iemand het klappen van de zweep kent – en dan knipogen we geeneens naar haar beruchte sm-avonturen in The Night Porter – dan is het met andere woorden la Rampling wel. Maar dat weerhield de Britse die al jaren in Frankrijk woont er niet van om ondertussen een imposante carrière op te bouwen. Luchino Visconti (The Damned), John Boorman (Zardoz, 1974), Woody Allen (Stardust Memories, 1980), Sidney Lumet (The Verdict, 1982), Nagisa Oshima (Max, mon amour, 1986), François Ozon (Sous le Sable, 2000; Swimming Pool, 2003; Angel, 2007; Jeune et jolie, 2013), Laurent Cantet (Vers le Sud, 2005), Lars Von Trier (Melancholia, 2011): allen brachten ze Ramplings Look met fetisjistisch plezier in beeld, terwijl ze nooit verlegen zat om een onuitstaanbare bitch, een pervers slachtoffer, een gekwetste matrone of – get this, Nathalie, Nicole, Angelina en co. – een frigide bourgeoise neer te zetten die verliefd wordt op een chimpansee.
‘Angst is altijd mijn drijfveer geweest’, bekent Rampling, geconfronteerd met haar vaak gewaagde rollenkeuze. ‘Ik word gestuurd door angst. Een rol moet me intimideren. Me prikkelen. Film heeft me altijd een veilige omgeving geboden om grenzen te verkennen en dingen te ontdekken die ik in het echte leven nooit zou durven te denken of te doen – maar die toch iets wezenlijks over jezelf of de mens onthullen. Dat kan iets serieus zijn, zoals in The Damned of Sous le Sable. Of iets luchtigs en banaals, zoals in StreetDance 3D (2010). Op je 65e meespelen in een dansfilm terwijl je niet eens kunt dansen, dat is pas stout en gedurfd. (lacht)‘
Was je altijd al avontuurlijk aangelegd?
CHARLOTTE RAMPLING:(knikt) Dat heeft – denk ik – met mijn jeugd te maken. Als dochter van een legerofficier heb ik tot mijn achttiende nooit ergens langer dan twee jaar gewoond. Ik moest me telkens opnieuw aanpassen. Vandaar dat het filmwereldje zo natuurlijk aanvoelde. Ik fladderde van de ene set naar de andere. In zekere zin had ik nooit iets anders gekend. Als je als tiener in een nieuwe omgeving terechtkomt, moet je ook een rol spelen, een personage uitvinden. Je acteert om te overleven. Maar nu klink ik wel heel serieus. Het was vooral fun. En opwindend.
Nochtans heb je nooit het imago van zorgeloze stoeipoes gehad.
RAMPLING: In het begin wel, hoor. Alles wat excessief was aan de jaren zestig deed ik. In ruime mate. (lacht) Ik had mijn eerste rolletjes in komedies als The Knack… and How to Get It (1965) en Georgy Girl (1966). En als model heb ik alles geshowd wat los of vast hing. Alleen: je blijft geen twintig. Je wordt ouder. Je maakt dingen mee en je smaak wordt gesofisticeerder. Toen ik de Britse kitchen-sinkdrama’s zag en de nouvelle-vaguefilms wist ik: dat zijn de films die ertoe doen. Die kant wil ik op.
En toen kwam Luchino Visconti, die je in 1969 castte in The Damned?
RAMPLING: Precies. Dat was mijn ontmaagding als ‘actrice’. Ik heb veel, zo niet alles aan Visconti te danken. Hij had Georgy Girl en mijn eerste Italiaanse film Sequestro di persona (1969) gezien en hij vond dat ik het perfecte contrast vormde met die decadente wereld die hij in The Damned wilde oproepen. Voor hem was ik de koele, protestantse schone die opgeslorpt werd door een klimaat van geperverteerde passies. Ik heb van weinig zaken spijt behalve van één ding: het feit dat ik later niet kon meespelen in The Innocent (1976), die Visconti nochtans speciaal voor mij geschreven had. Ik had op dat moment al andere verplichtingen en de productie moest plots snel gaan. Kort nadien is hij overleden. Helaas.
Heb je nadien nog zulke mentors gehad?
RAMPLING: Met Dirk Bogarde ben ik bevriend gebleven tot op het moment dat hij stierf. En ook François Ozon heeft een speciaal plekje in mijn hart. Het was mijn manager die me indertijd zijn kortfilms liet zien en zei: er is een jonge, Franse regisseur die graag met je wil samenwerken en die je zeker moet ontmoeten. Aanvankelijk aarzelde ik, maar omdat Sous le Sable een even grote gok was voor hem als voor mij – op dat moment had ik een poosje geen hoofdrol meer gespeeld – heb ik toch toegehapt. Na één draaidag wist ik: dit is een nieuwe meester. Zo zie je maar weer: angst is een prima motivator. En soms ook een betrouwbare gids.
Twee jaar geleden werd er een documentaire over je gemaakt: The Look, geregisseerd door de Duitse Angelina Maccarone. Is zoiets een ultiem compliment, of toch vooral een confronterende spiegel?
RAMPLING: Allebei een beetje. Als je het onderwerp van retrospectieves wordt, weet je: het beste is achter de rug. Tegelijk betekent het dat je iets betekent binnen je vak. Wat natuurlijk je ijdelheid streelt. Aanvankelijk had ik de producent afgewimpeld, want ik wilde niet dat het zo’n documentaire werd waarin mensen voortdurend aardige dingen over je zeggen. Dat is niet bijster interessant. Niet voor mezelf en al helemaal niet voor het publiek. Vandaar dat het een reeks gesprekken is geworden tussen mezelf en een aantal vrienden (naast haar zoon Barnaby Southcombe komen ook auteur Paul Auster en fotograaf Peter Lindbergh aan het woord, nvdr.) over uiteenlopende onderwerpen als verlangens, demonen en dood.
Veel actrices hebben het moeilijk om hun carrière op peil te houden na hun veertigste. Jij bent er ondertussen 67…
RAMPLING:… en actiever en minder onzeker dan ooit. Ik was in het begin slim genoeg om te beseffen dat het interessanter is om actrice te zijn dan ster. Ik heb nooit een vast imago of een bepaalde status gehad, dus had ik er ook geen hoog te houden. Het werk kwam en ging. En soms was het resultaat geweldig, soms was het crap. Niet dat ik wil oordelen over anderen, maar ik begrijp al die actrices niet die zich plastisch laten bijwerken, om toch maar te kunnen blijven concurreren met jongere actrices of hun jongere zelf. Laat toch gewoon de natuur haar werk doen. Je krijgt wallen en rimpels en je borsten zakken; meer is er niet aan de hand.
Sommigen zullen zeggen dat je makkelijk praten hebt aangezien je door de natuur meer gezegend bent dan anderen.
RAMPLING: Ik ben een bofkont. En dat besef ik. Ik heb ook altijd het gevoel gehad dat ik wel ging terechtkomen, dat ik voor dit vak gemaakt was, zelfs al heb ik nooit een acteeropleiding gehad. Die wilde ik ook niet. Ik wilde geen personages uitbeelden. Ik wilde personages zijn. Al doende ervaren en ontdekken hoever ik daarin kon gaan. Ik heb zowat alle theorieën zien passeren door de grote acteurs met wie ik kon werken en van elk daarvan heb ik wel iets opgestoken. De ‘methode-Rampling’ is een bizar lappendeken dat enkel voor mezelf enige steek houdt. En dan nog.
Slotvraag: wat is het beste advies dat een van je tegenspelers je ooit heeft gegeven?
RAMPLING: Robert Mitchum vatte acteren ooit zo samen: ‘Leer je tekst en tracht niet tegen het meubilair te botsen.’ Dat is altijd een goed begin. (lacht)
DOOR DAVE MESTDACH
Charlotte Rampling: ‘IK HEB MIJN ZOON ALS REGISSEUR AL EEN PAAR KEER GEKWETST. DE FILMWERELD IS HARD EN OPPORTUNISTISCH, DAARBINNEN BEN IK DAT OOK.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier