Ze is een product van de kunstschool, werd ooit ‘de Jimi Hendrix van de microfoon’ genoemd en is dol op jodelen, disco en alles wat campy is. Een confrontatie met het eigenaardige fenomeen genaamd Alison Goldfrapp. ‘Er is vandaag veel te weinig decadentie in de muziek.’

Op het artwork van haar nieuwe album Black Cherry oogt ze als een frêle deerne, en met haar stem doet ze het beste engelenkoor concurrentie aan. Dat schept – eerlijk is eerlijk – bepaalde verwachtingen bij een interviewer, zeker nu de lente in het land is. Helaas, driewerf helaas: op het rendez-vous blijkt Alison Goldfrapp geen enkele moeite te doen om mijn illusies intact te houden. Even denk ik nog dat ze me met een stand-in hebben opgesolferd. De knappe blondine van de foto’s heeft zich wel héél veel moeite getroost om zo onaantrekkelijk mogelijk te ogen. Ze zit er slonzig en onsmaakvol bij, alsof ze is weggelopen uit Coronation Street, of erger nog, Keeping Up Appearances. Op haar neus rust een zonnebril die in de seventies waarschijnlijk heel hip was en die hopelijk goed is voor haar ogen; ik krijg er enkel hoofdpijn van. Tot overmaat van ramp toont ze zich, zeker in het begin van het interview, ook niet bepaald een aangename gesprekspartner.

Om toch maar een bloemetje te gooien, zeg ik haar dat Black Cherry enkel op het eerste gezicht een album over lust en levenslust is, en dat ook de toon – een pak uitbundiger dan op debuut Felt Mountain – bedriegt. Want bij Goldfrapp is iets nooit helemaal zoals het lijkt. Als ik de dubbele bodems in de muziek aansnijd, raakt Goldfrapp echter ongelooflijk geïrriteerd. Wat een domme opmerking, zegt ze, want álle muziek is dubbelzinnig. Ze dwingt me tot een zinloze discussie die ze afsluit met: ‘Ik steek nooit bewust ironie in mijn werk.’ Raar toch. Want was de charme van debuut Felt Mountain net niet dat je een fee hoorde die heksenliedjes in de mond nam? Samen met muzikaal brein Will Gregory vertaalde de Britse sirene John Barry naar het heden. De filmische, dromerige soundscapes waren elegant, maar hadden tegelijk iets decadents. Felt Mountain was een statement van escapisme, vastgelegd in het landelijke Wiltshire. Al van bij de gefloten intro van opener Lovely Head hield de lichtjes schizofrene zangeres je in de ban. Alison Goldfrapp slaagde erin Utopia, een song over eugenetiek (het wetenschappelijk onderzoek naar de factoren die het menselijk ras zouden kunnen verbeteren), te doen klinken als een idyllisch slaapliedje. Deer Stop, een nummer vol seksuele geladenheid, zong ze dan weer – met een pervers genoegen – als een kind.

‘Felt Mountain’ was hét debuut van 2000 en Goldfrapp werd in geen tijd hot. Het album kreeg in eigen land een nominatie voor de pres- tigieuze Mercury Music Prize en Peter Gabriel was zo onder de indruk van de plaat dat hij bij Gregory aanklopte voor de arrangementen op zijn jongste cd Up. Ook de liveshows maakten indruk, dankzij een gezonde dosis glamour en onverwachte zetten, zoals het coveren van Olivia Newton-Johns Physical. Misschien mag daarom de glitter van de verse cd Black Cherry niet echt verwonderen. En toch: het is danig schrikken als je voor het eerst het mechanische geluid van de plaat hoort. Felt Mountain was in warme dekens gewikkeld, maar op Black Cherry regeert de kille, soms hard meppende elektronica. Het album mikt balorig op de benen en doet de gouden dagen van de synthdisco van Giorgio Moroder, producer van Donna Summer, herleven.

Alison Goldfrapp vindt het evident dat Black Cherry radicaal verschilt van Felt Mountain. ‘We stonden niet stil bij de verwachtingen, we zetten er ons gewoon aan. Het was een natuurlijke evolutie. Neen, we hebben de mensen zeker niet bewust willen shockeren of verrassen, maar we zochten wel naar een andere manier om onszelf uit te drukken. We verlangden naar meer dynamiek en energie. Felt Mountain draaide volledig rond één gemoed, en aangezien we geen eendimensionale mensen zijn, mochten de andere kanten van Goldfrapp best getoond worden. Het was de bedoeling onze muziek een nieuwe richting uit te sturen.’

Is ‘Strict Machine’ een hommage aan ‘I Feel Love’ van Donna Summer?

Alison Goldfrapp: Nee. Het zou nooit in me opkomen om een hommage te schrijven. Dat lijkt me een vreselijk saaie bezigheid. Ik zie de gelijkenis met I Feel Love zelf allerminst, al ben je niet de enige die me dat zegt.

De geest van de disco is toch prominent aanwezig op de cd?

Goldfrapp: Er zit nog méér glamrock in; niemand heeft dát al opgemerkt.

Disco en glamrock zijn allebei symbolen van de jaren zeventig. Ga je met dit album in zekere zin terug naar je jeugd?

Goldfrapp: Je kan niets van wat je doet los zien van je jeugd. Daarin wordt je karakter geboetseerd. Je sleept je jeugd je hele leven mee. Het zit in al je vezels.

Je bent niet de enige die het stof van de disco blaast. Kijk naar de nieuwe plaat van Moloko en de Franse beweging rond Daft Punk. Disco werd lang verguisd, maar is nu plots weer cool. Hoe komt dat?

Goldfrapp: Omdat het decadent is, pure fun. Disco stond voor straffe songs waar je op kon dansen. Daar is nu een acuut gebrek aan. De muziek, en zeker dance, is tegenwoordig zó bloedserieus. Het is geeuwverwekkend en dof. De seventies hadden iets campy. Disco was episch, wilde iets uitdrukken en richtte zich tot het gewone volk. En discoartiesten waren niet te beroerd om zich aan te stellen. Ze waren theatraal. Dat vond ik fantastisch. Ik hou van mensen die zich exuberant kleden. Daarom heb ik ook een zwak voor iemand als Kate Bush. Dat zijn artiesten die getuigen van een rijke fantasie.

Marc Almond is ook zo iemand.

Goldfrapp: Ja, maar die heeft niet zozeer een gevoelige snaar bij me geraakt.

Het nummer ‘Train’ doet me nochtans wat aan Soft Cell denken.

Goldfrapp: Echt?

Almond heeft, net als jij, gevoel voor drama.

Goldfrapp: Ja, de hele Scott Walker-school, met die grootse strijkersarrangementen: daar ben ik dol op.

‘Black Cherry’ is een stadsplaat, maar er staat ook een natuursong op: ‘Hairy Trees’. Hoe ben je tot die vreemde song gekomen?

Goldfrapp: Mijn songs zijn vaak een mengeling van persoonlijke ervaringen en verbeelding. De songtitel heb ik van een trip die ik vorig jaar met enkele vrienden ondernam naar de Canarische Eilanden. Op een van die eilanden kan je in een vulkaankrater afdalen. Hoe dieper je zakt, hoe vochtiger het klimaat wordt. Tot je plots in een zone belandt die zo dichtbegroeid is als een jungle. Er staan massieve bomen, en aan de takken hangen lange slierten mos. Het lijkt net groen haar. In Hairy Trees heb ik daarop verder gefantaseerd. Het is het verhaal van een androïde vrouw die je haar futuristische, sjamaanachtige tuin binnenleidt. Met een druk op een knop kun je er allerlei fraais tevoorschijn halen: regenbogen, bergen, zonneschijn, sterren. De vrouw gaat zo op in haar tuin dat ze uiteindelijk zichzelf verliest. Op het einde van het verhaal explodeert ze. Dat is dus een voorbeeld van mijn fantasie die op hol slaat. ( lacht) Ik heb nog geprobeerd om het barstende brein van die vrouw te evoceren met weirde vocale effecten, maar dat was over the top.

Voor jullie vorige album konden jullie rekenen op de medewerking van John Parish en Adrian Utley van Portishead. Indrukwekkend voor een debuut. Hoe hebben jullie die Bristol-scene eigenlijk leren kennen?

Goldfrapp: Op tournee met Tricky. Alles is begonnen toen ik Pumpkin inzong, een track op Maxinquaye, hun debuut. Op de tour die erop volgde, raakte ik bevriend met John Parish, die toen de luitenant was van PJ Harvey voor wie we het voorprogramma verzorgden. Met een normale kerel als John kon ik tenminste een goed gesprek aanknopen. Tricky’s groep was daarentegen a bit hardcore. Twee jaar trok ik met Tricky op, als stand-in voor Martina, zijn ex-vrien- din en vaste zangeres. Het was eerlijk gezegd een vernederende ervaring. Ik heb er een serieuze identiteitscrisis aan overgehouden.

Hebben jullie voor Black Cherry veel gasten over de vloer gekregen?

Goldfrapp: Nee. Deze keer waren er minder gasten. Eigenlijk was het goed dat Will en ik heel erg op onszelf waren in de studio. Het was heel bevrijdend om met ons tweetjes loos te gaan, zonder enige input van buitenaf. Het gevoel van: alles kan. En we hebben de deugd van het jammen herontdekt. Twist is bijvoorbeeld zo’n veredelde jam; het nummer is ontstaan na wat gedol met een synthesizer. Ik had me nooit eerder zo geamuseerd in de studio. Ik kwam zelfs met twee baslijnen af. Dat had ik voordien nooit gepresteerd. Heel opwindend.

Jouw ontmoeting met Will Gregory, eind 1998, is een keerpunt in je carrière. Will had tot dan toe ook steevast in dienst van anderen gewerkt, eerst als saxofonist in Londense bars, later als componist voor film en televisie. Hadden jullie snel door dat jullie in elkaar eindelijk de complementaire songschrijfpartner hadden gevonden die jullie nodig hadden?

Goldfrapp: We hadden inderdaad allebei al met een hoop artiesten samengewerkt, zonder veel bevrediging. Dat schiep een band. Nooit konden we ons op een eigen project toeleggen. Ik liet aan Will wat eigen songs horen. Hij zag er wel wat in en we besloten een tijdje samen in de studio te kamperen om aan een demo voor een film te werken. Toen dat beviel, besloten we samen aan de schrijftafel plaats te nemen. Eerst hebben we veel gepraat over wat we wilden en vooral over wat we niét wilden. De dictatuur van de beat, samples en loops wilden we absoluut mijden.

Omdat Will toen in Bath woonde en ik in Londen, wisselden we compilatietapes uit om elkaar beter te leren kennen. Op mijn band stond naast stukjes soundtracks van Godard en van mijn grote vocale voorbeeld Yma Sumac ook een track van Add No To X, een experimentele elektronicabende met wie ik even in zee was gegaan. Toen hij de herrie hoorde, vroeg Will zich af of er iets haperde aan zijn cassettespeler.

En omgekeerd? Hield zijn tape verrassingen voor je in?

Goldfrapp: Niet echt. Michael Nyman stond erop en verder vooral oud spul uit de jaren zestig zoals Ennio Morricone en John Barry. Het lag allemaal binnen de lijn van de verwachtingen. We vonden spoedig genoeg raakpunten: Italiaanse soundtracks uit de sixties, Françoise Hardy en klassiek. We luisteren ook vaak naar Mahler, Wagner, Strauss en Bach. Onze eerste song Lovely Head maakte ons zelfzeker. Het zat goed. Die eerste nummers bezaten alle elementen die wij belangrijk vonden. Voordien was het, met anderen, onmogelijk gebleken om tot zo’n resultaat te komen. De chemie werkte duidelijk.

Net als bij het debuut hebben jullie zich letterlijk ergens opgesloten om deze plaat af te werken. Vorige keer was dat in een bungalow op het platteland, deze keer in een donkere studio in Bath. Twee sterke persoonlijkheden die enkel op elkaar zijn aangewezen, botst dat soms niet al te fel?

Goldfrapp: Ruzie komt er niet echt bij kijken. We hebben allebei een sterke wil, dat klopt. Soms zorgt het wegtikken van de tijd voor druk, en raak je gefrustreerd als een song vastloopt. Dan slaat de twijfel toe: waarom wil dit niet werken? Net zoals alle hartstochtelijke mensen raken we wel eens oververhit. Maar elkaar in de haren vliegen? Nee.

Je zit wel vast in die studio. Krijg je, als het tegenzit, geen zin om heel hard weg te lopen?

Goldfrapp: Oh ja. Zeker ik, omdat ik zo ver weg van huis was. Will had het makkelijker, hij woont in Bath. Bij momenten kreeg ik het echt op mijn heupen en voelde ik me gedeprimeerd. Dan kreeg ik zin om me lazarus te zuipen. Een album maken, is niet te onderschatten. It’s fucking hard work. Je bent steeds aan het construeren. Steentje voor steentje bouw je op. Het is een heel geleidelijk, langzaam proces. Het is waanzinnig en intens, en vereist veel discipline. Momenten van euforie en van diepe ellende wisselen elkaar af. Je beleeft continu extreme emoties.

Je hebt drie jaar in Antwerpen gewoond, waar je bij een balletgezelschap werkte. Hoe sterk heeft dat jouw stijl als zangeres beïnvloed?

Goldfrapp: Het was ongetwijfeld een essentieel hoofdstuk in mijn ontwikkeling, als mens en als zangeres. De man die de muziek schreef voor het dansgezelschap, Andy Goldberg, heeft mijn ogen geopend. Hij combineerde sampling met hedendaagse klassieke composities, een echt eclectische mix. Ik leerde er non-conformistisch zingen, met een bepaalde operatechniek, en gaf mij er volledig aan over.

Hoe kwam je eigenlijk in Antwerpen terecht?

Goldfrapp: Goldberg had me uitgenodigd. Omdat ik me verveelde in Londen en ik financiële ondersteuning kreeg van de British Council, hapte ik toe. Als je de kans krijgt om zo’n ervaring op te doen, dan ga je ervoor. Ik heb toen veel opgestoken: wat je met klank en met je stem kan aanvangen. In Antwerpen wonen en door Europa reizen: het was een verrijking.

Je leefde je toen ook uit in art performances. Je molk ooit al jodelend een koe, en in de rosse buurt van Antwerpen zong je vanuit een ‘etalage’ de cliënteel toe. Hoe kijk je daar nu op terug?

Goldfrapp: Ik vind het nu vooral héél grappig. Je mag niet vergeten dat ik het product was van de kunstschool. Daar vond ik de opvoeding en training die ik altijd had moeten missen. Ik was jong en had wilde ideeën, ontwikkelde mijn eigen denkwereld. Dat was zonder twijfel uitstekende humus voor wat ik nu doe. Het heeft me geholpen te beslissen wat ik met mijn leven wou en hoe ik het moest aanpakken. Ik wist heel vroeg dat ik artistiek bezig wilde zijn.

Uiteindelijk heb ik met popmuziek voor een toegankelijker medium gekozen, maar die kunstachtergrond kan ik niet verloochenen. Ik heb er een zekere werk- ethiek aan overgehouden. Hoe je een idee moet uitwerken: dat heb ik aan de kunstschool geleerd. Ik studeerde nog toen ik Tricky en Orbital ontmoette. Zij introduceerden me in de commerciëlere wereld die pop is.

Op ‘Felt Mountain’ horen we jou ook jodelen, en op het artwork van dat album staat het beeld van de Matterhorn. Wat heb je eigenlijk met de Alpen?

Goldfrapp: Ik beken! Op reis in Zwitserland werd ik gepakt door het landschap. Daar heb ik het jodelen ontdekt. Ik ben gefascineerd door wat je met de menselijke stem kan aanvangen. Jodelen is natuurlijk een ietwat belachelijke zangtechniek. Heel onnatuurlijk. Het is kitsch en toch mooi. Ik hou nu eenmaal van die bizarre vocale acrobatieën.

Een recensent noemde je ondertussen ‘de Jimi Hendrix van de microfoon’. Een eer?

Goldfrapp: Uiteraard! Die omschrijving kon ik best appreciëren. Ik experimenteer graag. Hoe vreemder de vocalen, hoe leuker. Neem nu Slippage op Black Cherry. Genoten dat ik heb van dat gegil. Zonder remmen. Heerlijk!

Door Peter Van Dyck

‘Een album maken, is niet te onderschatten. Soms had ik echt zin om me lazarus te zuipen.”Discoartiesten waren niet te beroerd om zich aan te stellen. Dat vind ik fantastisch.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content