‘Ik wil me niet meer als een 20-jarige gedragen. Oudere mensen die zich vastklampen aan hun jeugd, hebben geen enkele waardigheid.’ Nick Cave over de deugd van routine, de onderschatte humor in zijn werk, zijn helden en de onsterfelijke aantrekkingskracht van het liefdesliedje.
Nocturama Nick Cave & The Bad Seeds
Uit op 3/2 bij Mute
Het klinkt onwaarschijnlijk, maar toch is het zo: Nick Cave is een mild en minzaam mens geworden. Sommige journalisten leggen hem tijdens rondetafelgesprekken de meest onnozele vragen voor. Vroeger wees Cave interviewers die hem verveelden of enerveerden botweg de deur, nu neemt hij de moeite om ondanks de belabberde voorzet een voltreffer te scoren. Niettemin maakt hij er nog altijd geen geheim van dat hij niet echt houdt van vraaggesprekken. Hij is zichtbaar opgelucht als hij tussen de bedrijven door met zijn echtgenote Susie Bick (een voormalig Vivienne Westwood-model) en zijn tweejarige tweeling even kan gaan lunchen.
Het is verleidelijk maar iets te simplistisch om de positieve vibes op zijn jongste cd Nocturama te linken aan zijn gelukkig gezinsleven. Al neemt hij in het nummer Wonderful Life afstand van het negativisme, dat betekent niet dat hij nooit nog aan de klaagmuur staat. ‘Zo’n song als Wonderful Life schrijf je op een van die zeldzame momenten dat je het gevoel hebt dat alles in orde is’, legt Cave uit. ‘Het is raar: meestal overvalt zo’n gevoel je compleet onverwacht, op een ogenblik dat het lijkt alsof het niet slechter kán. Je hoofd barst zowat van de muizenissen en dan, plots, kijk je door een roze bril.’ Gitarist Mick Harvey, zijn steun en toeverlaat in de voorbije dertig jaar – hij was voor Cave de rots in de branding in minder stabiele, door drugs en drank bezoedelde tijden -, wees er vorig jaar in het blad Mojo voorzichtig op dat de zanger in het verleden al enkele keren van huiselijk geluk heeft mogen proeven, maar dat het telkens toch weer fout liep. Hij ziet ook wel dat Susie goed voor hem is. ‘Maar je weet niet wat het binnen vijf jaar zal geven’, klonk zijn voorbehoud.
Cave is zelf nuchter genoeg om in het nieuwe nummer Rock Of Gibraltar de dure eed aan te stippen die je bij een huwelijk smeedt. ‘All the plans that we laid/could soon be betrayed’, is de weinig opbeurende slotregel. Wat evenwel bemoedigend is: Susie is de eerste vrouw die écht begrijpt hoe Cave in elkaar zit. ‘Ik weet niet of mijn leven intussen beter is geworden, het is in ieder geval een pak georganiseerder dan vroeger’, mijmert hij. ‘Chaos is slecht voor mij, ik heb routine en regelmaat nodig. Mijn dagen volgen tegenwoordig een vast stramien. Om negen uur ’s ochtends ga ik naar mijn kantoor. Ik speel daar steevast elke dag piano, schaaf aan teksten en kijk erop toe dat ik op tijd lunch. Klokslag zes uur keer ik huiswaarts. Zo functioneer ik het best. Als ik niét naar kantoor kan, ben ik van geen nut als echtgenoot en slaag ik er niet in een goede vader voor mijn kinderen te zijn.’
Fysiek heeft Cave een kleine metamorfose ondergaan. Hij oogt fris nu. Verdwenen is zijn eeuwige coupe, het woelige, sluike haar tot in de nek is ietwat gekortwiekt. Die look past bij de energieke, hilarische videoclips die voor Bring It On en Babe, I’m On Fire zijn geschoten. De eerste is een parodie op de trend in r&b-, hiphop- en popvideo’s om schaars geklede vrouwen met hun kont te laten schudden. De tweede is één grote verkleedpartij voor The Bad Seeds. Om beurten beelden ze alle archetypische figuren uit die in de 43 strofen lange song opgesomd worden. In de wetenschap dat de groep video’s draaien hartsgrondig haat, zijn deze filmpjes te interpreteren als een ‘ fuck you’ aan de muziekindustrie.
Babe, I’m On Fire is op z’n minst een merkwaardig nummer te noemen. Een veredelde jam eigenlijk. ‘We hebben het in één take op band gegooid . Tekstueel is het heel speels . Er zit veel gegoochel met woorden en rijmen in, maar toch is er hier en daar ook wat woede ingeslopen. Verontwaardiging om toestanden die het voorbije anderhalf jaar het nieuws haalden.’ Naar de reden waarom Cave de Amerikaanse president, een nerveuze stewardess en een kaper opvoert, is het dus makkelijk raden. Samen met Dead Man In My Bed en Bring It On, is Babe, I’m On Fire een van de songs op Nocturama die bewijzen dat Nick Cave & The Bad Seeds zich willen amuseren. Het zijn hun meeste opwindende nummers van de voorbije tien jaar. Als Cave een tijdlang vergeten was, dat de beste rockzangers – kijk naar Iggy Pop – dichter en beest in één zijn, dan is dat bij deze rechtgezet.
Na ‘The Boatman’s Call’ volgde een pauze van vier jaar, maar sinds ‘No More Shall We Part’ heb je de productie fiks opgedreven. ‘Nocturama’ was een dik jaar later al klaar. Wil je voort- aan jaarlijks een nieuwe plaat uitbrengen?
Nick Cave: Het toeval heeft ons een duwtje in de rug gegeven. We hadden maar één week vrijaf tussen de Australische en Amerikaanse tournee. Dat bracht ons op het idee om alles in één trek op te nemen. We hadden vijftien songs klaar, veel moest daar niet meer aan worden gesleuteld. Eerlijk: we hadden geen zin in een lang werkproces. Hoe ouder we worden, hoe minder geduld we blijken te hebben. Dat is een principe dat ik in de studio hoog houd: het moet vooruitgaan.
‘Dead Man In My Bed’ is, zoals ‘God Is In The House’ op ‘No More Shall We Part’, een heel grappig nummer. Zit je verveeld met je reputatie van miserabele kerel?
Cave: Bij Nocturama was een komische song schrijven bij momenten hét uitgangspunt. Op élk album staan wel enkele humoristische songs. Murder Ballads is eigenlijk één grote grap. Ik beschouw humor trouwens als een serieuze zaak. Ik vind de aanwezigheid van een relativerende noot essentieel als je donkere onderwerpen aansnijdt. Zo niet wordt het ondraaglijk om naar te luisteren. Wie draait er nu voor zijn plezier een deprimerende plaat? Dus ja, het stoort me als mijn muziek het etiket ‘deprimerend’ opgekleefd krijgt. Dat is een vol- strekt foute interpretatie. ‘Donker’ is een treffender omschrijving. Al mijn platen zijn in een creatieve, opwindende geest gemaakt. We amuseren ons in de studio, weet je. The Bad Seeds zijn geen groep Britten die constant naar de punten van hun schoenen staan te staren.
Ik moet toch bekennen dat ik in de jaren tachtig zelden heb gelachen toen ik je muziek hoorde.
Cave: Doel je op de vroege Bad Seeds-platen? Dan heb je wellicht gelijk. Die eerste albums voelden vrij zwaar aan. The Birthday Party daarentegen, was tot op zekere hoogte komisch. Ik bedoel dat niet denigrerend, ik zeg dat met trots. Wat we ook deden, er zat altijd wel een zeker gevoel voor humor in. We mochten dan een anarchistische en gewelddadige groep zijn, er zat ook een speels facet aan vast.
Op ‘Nocturama’, vooral in de hardere songs, kan je echt het speelplezier hóren.
Cave: ( knikt) Herrie maken, het blijft genieten. Het heeft iets wonderlijks en kinderlijks.
Zijn The Bad Seeds een bende vrienden of collega’s?
Cave: Collega’s. Dat klinkt harder en koeler dan ik het bedoel. Ik ben in zekere zin closer met hen dan met mijn vrienden. We zijn dan ook mannen. Mannen ontwikkelen vaak een verwantschap met elkaar via hun werk. Terwijl vrouwen liever samen bij een kopje thee zitten te kletsen.
Mick Harvey speelt al dertig jaar aan je zijde. Hoe belangrijk is hij voor je?
Cave: Verschrikkelijk belangrijk. Hij is op zoveel terreinen binnen The Bad Seeds actief. Hij neemt ook managementstaken op zich en hakt in heel wat zakelijke beslissingen de knoop door. Hij is minder betrokken bij het arrangeren en de interpretatie van de songs dan vroeger, omdat ik nu meer piano speel en die rol grotendeels van hem heb overgenomen. In de mixing is zijn mening dan weer héél bepalend.
En violist Warren Ellis, die sinds ‘The Boatman’s Call’ deel uitmaakt van de Bad Seeds? Ik heb de indruk dat hij de groep een nieuwe dimensie heeft gegeven.
Cave: Dat kan ik enkel beamen. Hij speelde bij The Dirty Three, een groep die een enorme impact op me had. Het is wellicht de enige act die jonger is dan ikzelf, die me heeft beïnvloed. Mijn helden zijn om de een of andere duistere reden meestal een pak ouder. Toen ik The Dirty Three zag optreden, werd ik gepakt door hun energie en rauwheid. Heel stille en fragiele passages lieten ze volgen door geluidsexplosies. Warren hád trouwens al op platen van The Bad Seeds meegespeeld. Alleen realiseerde ik me dat niet toen ik hem benaderde. Ik vroeg: ‘Wil je met me werken?’ En hij zei: ‘Ik héb al met je gewerkt, jij idioot.’ (lacht) Hij heeft de groep inderdaad een nieuwe push gegeven.
‘Bring It On’ is een heel atypische Bad Seeds-song. Zo direct en poppy hebben we jullie nog maar weinig gehoord. Het doet wat aan U2 denken.
Cave: Een van jouw collega-journalisten noemde het een stadionrocksong, maar dat zie ik er helemaal niet in. Ik ga ermee akkoord dat het een refrein heeft dat bruist van het leven, het nummer vroeg daar ook om.
Je bent een expert in liefdesliedjes, je hebt er zelfs al lezingen over gegeven. Welke uitdaging schuilt er nog in het schrijven van een liefdesliedje als ‘Bring It On’ of ‘Still In Love’, als er al miljarden zijn?
Cave: Met zo’n argument als ‘er zijn er al miljarden’ houd ik geen rekening. Het is heel eenvoudig: ik doe altijd mijn zin. Ik trek me weinig aan van wat mensen van me verwachten. Ik wéét dat aardig wat mensen zitten te wachten tot ik weer een heel luide plaat maak. We kúnnen dat nog altijd en misschien doen we dat ooit weer, maar op dit moment voel ik daar weinig voor. Ik schrijf de songs die ik op dit moment wíl schrijven. Liefdesliedjes vervelen me nog altijd niet. Ik ben er allerminst op uitgekeken. Iedereen waar ik naar luister, van Nina Simone tot Bob Dylan, zit in de business van het liefdesliedje.
Zou je je teksten poëzie durven noemen?
Cave: Nee, het zijn en blijven liedjesteksten. Ze zijn bestemd om gezongen te worden. Al zijn er bundels van mijn teksten verschenen: als poëzie zouden de meeste niet overeind blijven, denk ik. Niet dat ik geen gedichten zou kúnnen schrijven, maar het is mijn ambitie niet.
Je hebt je intussen wél aan een filmscenario gewaagd.
Cave: De geboorte van zo’n film is een ongelooflijk traag proces, ik begrijp niet hoe regisseurs dat geduld kunnen opbrengen. Maar het staat vast: die film kómt er. Ik werd gevraagd door John Hillcoat (met wie Cave al een aantal clips heeft gemaakt, de zanger acteerde ook in zijn Ghosts Of The Civil Dead, waarvoor hij bovendien de score componeerde, pvd). Hij wilde een western draaien die zich in Australië afspeelt. Op het einde van de 19e eeuw had je daar de bush rangers, de tegenhangers van de Amerikaanse cowboys. Dat waren veelal Ieren die in conflict lagen met de autoriteiten, in de bossen leefden, mensen bestalen en amok maakten. Hij had eerst een scenarist uit Hollywood aangetrokken, maar die kwam met een typisch Amerikaans westernverhaal af. Héél heroïsch. Dat sloeg nergens op. De Australische ‘helden’ waren immers ridicule, opgefokte en incompetente gasten.
Vorig jaar heb je een song opgenomen met Johnny Cash voor zijn jongste album ‘American IV: The Man Comes Around’. Hij heeft heel wat voor je betekend; al in je Birthday Party-dagen luisterde je vaak naar zijn muziek. Hoe voelde het om hem te ontmoeten?
Cave: Je moet weten dat ik het type ben dat al zenuwachtig wordt als hij oog in oog staat met de loodgieter. Kun je nagaan wat er door me heen ging toen ik voor Johnny Cash stond. Ik kromp ineen toen Rick Rubin, zijn producer, me belde. Of ik een song wou zingen met Johnny Cash? Het was alsof er adrenaline van mijn hoofd naar mijn tenen schoot en terug. Ik zei spontaan ‘ja’, maar het volgende moment vroeg ik me al vertwijfeld af: hoe kan ik met mijn stem in godsnaam naast die van de grote meester staan? Eerst leek het dus een vrij beangstigende gedachte. Dan bleek dat ik zelf een nummer mocht kiezen. Ik ben met- een op de deur van de hotelkamer van Warren Ellis gaan aankloppen om raad. Hij lag in zijn ondergoed naar Hank Williams te luisteren en suggereerde het nummer dat hij net op had staan: I’m So Lonesome I Could Cry. Ik was meteen voor het idee gewonnen.
Beverig en nerveus ben ik uiteindelijk naar de studio afgezakt. Maar het moment dat ik Johnny Cash de hand schudde, verdwenen alle zenuwen. Hij is een van die zeldzame mensen die je direct op je gemak kunnen stellen. Hij kan je onmogelijk onberoerd laten. Hem leren kennen, deed me écht iets: zo vaak overkomt me dat niet. Hij is een ongelooflijk gracieuze mens. Maar weet je, ik zou nooit Johnny Cash opbellen om te vragen of we samen iets kunnen gaan drinken. Dat interesseert me niet. Maar met mijn helden wérken: met alle plezier.
Chris Bailey van The Saints zingt mee op ‘Bring It On’. Is hij ook een van je helden?
Cave: Hij is van groot belang geweest voor mij en de andere leden van The Birthday Party toen we kids waren. The Saints waren een buitengewone punkband. Of nee: eigenlijk waren ze méér dan dat. Hier had je een punkgroep waarvan de zanger écht kon zingen en de gitarist zijn instrument beheerste. Ze kwamen van Brisbane naar Melbourne en stimuleerden ons om zelf een groep op te richten.
Stel dat de jonge Nick Cave jou tegen het lijf zou lopen in een café…
Cave: Ik drink niet meer. Ik kom op heel andere plaatsen dan de Nick Cave van 30 jaar geleden. Om mij tegen te komen, zou hij bijvoorbeeld het National History Museum moeten binnenstappen. Ik denk ook niet dat ze een gesprek met elkaar zouden aanknopen. Waarom zou ik een conversatie beginnen met iemand die niet eens rechtop kan blijven staan, omdat hij zo bezopen is? De Cave van toen zou het evenmin in zijn hoofd halen iets te zeggen tegen iemand die elke dag braaf naar kantoor gaat. Als je kijkt naar wat hen allebei bezig houdt, naar hun gevoeligheden, dan zou je weinig verschil zien tussen de twee. Maar de levensstijlen daarentegen verschillen dag en nacht. Ik heb niet bewust afscheid genomen van mijn verleden, dat is op een natuurlijke manier zo geëvolueerd. Het interesseert me absoluut niet meer om me als een 20-jarige te gedragen. Persoonlijk zie ik geen enkele waardigheid in oudere mensen die zich krampachtig vastklampen aan hun jeugd.
Slotvraag: je staat dit jaar precies dertig jaar in het vak. Ben je trots wanneer je omkijkt? Je bent een alom gerespecteerde songschrijver, je staat op nummer 57 in de lijst van best verdienende Australiërs…
Cave: Wat? Nummer 57 slechts? Is dat goed of slecht? (lacht)Jesus Christ, dat kon toch beter. Om op je vraag te antwoorden: ja, ik voel een zekere trots.
Door Peter Van Dyck
‘Tuurlijk stoort het me dat mijn muziek ‘deprimerend’ wordt genoemd. We amuseren ons in de studio. We staan niet constant naar de punten van onze schoenen te staren.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier