Op 1 en 3 maart huppelen Angus Young en de zijnen vrolijk over het podium van het Antwerpse Sportpaleis. Zowat 200 miljoen platen verkocht AC/DC de voorbije 35 jaar. Kwatongen houden vol dat de Australische rockers eigenlijk maar één langspeler maakten, en er vijftien keer een andere naam op kleefden. Struinend door hun discografie togen we op zoek naar de waarheid – het zwaard der gerechtigheid in de ene hand, een sixpack Foster’s in de andere.
HIGH VOLTAGE 1976 DE EERSTE
Eigenlijk was het meteen raak.Op AC/DC’s internationale debuut – in feite een compilatie van twee Australische lp’s uit 1975 – is geen groep aan het werk die nog onzeker naar een eigen geluid zoekt. De gitaarspelende broers Malcolm en Angus Young waren, net als hun zanger wijlen Bon Scott, naar Australië uitgeweken Schotten die opgroeiden met simpele waarheden als ‘ if it ain’t broke, don’t fix it‘. Aan de elektrische blues van Muddy Waters en de complexloze rock-‘n-roll van Chuck Berry hadden ze meer dan genoeg qua muzikale bagage. ‘We wisten van in het begin wat we wilden zijn: een rock-‘n-rollband op het scherpst van de snee’, vertelde Angus Young jaren later aan schrijver Martin Popoff. Voor een diepgravende studie van de elektrische gitaar in al zijn rijke facetten moest men elders zijn, zoveel was duidelijk.
Bon Scotts grote held was Little Richard, maar eigenlijk kon hij van top tot teen zichzelf blijven om tot een van de meest memorabele frontmannen – en niet te vergeten: eerlijkste strotten – in de rock-‘n-rollhistorie uit te groeien. Angus Young in 1976: ‘Toen ik Bon voor het eerst ontmoette, sprak hij nog geen Engels. Het was al ‘ fuck‘, ‘ cunt‘, ‘ piss‘ en ‘ shit’ wat de klok sloeg. In feite heb ik hem heropgevoed’. Young was op dat moment 19, Scott 28.
Hoe dan ook, de combinatie van een chronisch geile en dorstige zanger – eertijds zelfs door het leger geweigerd wegens ‘sociaal onaangepast’ – en een schriele, mateloos headbangende gitarist in schooluniform garandeerde nogal wat primair en, tja, onaangepast muzikaal geweld. Geen wonder dat de Britse pers, toen de internationale debuutplaat High Voltage in 1976 op haar kusten aanspoelde, AC/DC eerst beschouwde als het antipodische antwoord op de punk die door de Londense straten woedde.
Een misvatting die snel werd rechtgezet wanneer duidelijk werd dat de Australiërs zowat hetzelfde soort humor cultiveerden als gangbaar in kantines van metaalverwerkingsbedrijven. Dames, kunt u hieraan ooit weerstaan: ‘ Oh come on honey you got nothing to lose/You got the thirst ’n I got the booze‘ (uit Live Wire)?
BACK IN BLACK 1980 DE BEKENDSTE
In 1973, het jaar waarin AC/DCwerd opgericht, mocht de groep nog opvallend vaak in homobars spelen. Pas na verloop van tijd kwamen de bandleden te weten dat hun naam, waarvan ze dachten dat die louter de elektrische term alternating current/direct current afkortte, in die dagen eveneens een synoniem voor biseksualiteit was. De hoge pief van een muziekuitgeverij die Bon Scott op een keer naar het herentoilet volgde, werd met enkele rake argumenten op the error of his ways gewezen.
Maar aan het begin van een nieuw decennium was er ontzettend veel veranderd. Hardrock en heavy metal beleefden een gouden periode, maar ook zonder die omstandigheden had AC/DC met Back In Black (1980) ’s werelds stadions kunnen doen vollopen. Bon Scott maakte het spijtig genoeg niet meer mee. Na het haast even grootse Highway To Hell van het jaar voordien was hij domweg the big pub in the sky binnengesukkeld, dronken gestikt in zijn braaksel. En dan te bedenken dat Angus Young nooit van alcohol heeft moeten weten.
Dat de overige groepsleden amper twee maanden na Scotts dood al een studio op de Bahama’s indoken, samen met nieuwe zanger Brian Johnson (foto), ex-Geordie , had niets met gebrek aan respect voor wijlen hun voorman te maken. Bon Scott had Geordie immers ooit aan het werk gezien, en stak zijn enthousiasme tegenover Angus Young toen niet weg. ‘Bon zei dat het de beste show was die hij ooit had gezien, omdat de zanger letterlijk over de vloer rolde en zijn longen eruit schreeuwde. Daarom zijn we naar die gast op zoek gegaan.’ Later bleek dat Johnson het die betreffende avond op zo’n onbedaarlijk gillen had gezet omdat zijn appendix op springen stond. Hij mocht toch blijven.
Ten slotte nog eentje van Bon, in wiens nagedachtenis de hoes in het zwart was gestoken. ‘Mensen vragen me: ben je AC of ben je DC? Ik zeg: geen van de twee, ik ben de bliksemschicht in het midden.’ Neen, Brian Johnson kon zijn voorganger geen grotere eer bewijzen dan door de andere sekse even direct te benaderen. Had u deze al gehoord tijdens een avondje uit, dames: ‘ Don’t you struggle/ Don’t you fight/ Don’t you worry/ ‘Cause it’s you’re turn tonight‘ (uit Let Me Put My Love Into You)?
THE RAZORS EDGE 1990 DE ONOPVALLENDSTE
Goed, dit is de plaat die opent met Thunderstruck. Machtige song, een terechte livefavoriet en bovendien een van de slimst gestructureerde nummers die de Youngs ooit hebben verzonnen. Maar daarna sleept The Razors Edge zich hoe langer hoe trager naar de onvermijdelijke slotsom: dit is een saaie, onopvallende en duffe plaat. Niet dat je ze slécht kunt noemen, want echt slechte platen heeft AC/DC nooit gemaakt. Maar je kan ook niet zeggen dat ze aan de ribben kleeft, en zeker niet dat ze je in een drie kwartier durende duckwalk doet volharden.
Dat had zowel met het punchloze geluid als met de verschraalde kwaliteit van de riffs te maken. Ook de directe voorgangers Flick Of The Switch (1983), Fly On The Wall (1985) en Blow Up Your Video (1988) waren in hetzelfde bedje ziek: ze hadden hun momenten, maar helaas volgden die elkaar nooit op.
Waarom AC/DC dan alsnog voortploeterde? Simpel: als headbangorkest voor wie zijn steak het liefst rauw en zijn pils graag uit de fles heeft, kende de groep live nog steeds zijn gelijke niet. Wat de producers ook met hun platen uitrichtten, op de bühne bleef AC/DC staan als een huis. Zónder effectpedalen, reverb, delay of andere trucs. Wél met een droog, in your face rock-‘n-rollgeluid waarbij het volume al het halve werk deed. En dan was er uiteraard nog Angus Youngs eeuwige gitaar, de Gibson SG, een instrument waarvan hij er in zijn leven al een trucklading heeft versleten. Niet uit ouderdom of omdat hij ze aan diggelen slaat, maar omdat ze niet bestand zijn tegen zijn gutsende podiumzweet.
The Razors Edge was overigens de eerste plaat waarvoor Brian Johnson de moeite niet meer deed om – als u ons even toelaat – zijn pen omhoog te krijgen. ‘Er komt nu eenmaal een punt waarop je alles hebt geschreven wat er over seks, drank en vrouwen te schrijven valt’, zei hij negen jaar geleden. Sindsdien bedenken de broers Young naast de riffs ook de teksten. Dat is nog steeds zo, al wil Johnson wel weer eens een duit in het zakje doen. Dames, ga er alvast bij liggen: ‘ Jingle bells, jingle bells, jingle all the day/ I just can’t wait ’till christmas time/ When I can grope you in the hay‘ (uit Mistress For Christmas).
BLACK ICE 2008 DE NIEUWSTE
Zowat de eerste economische wet zegt dat schaarste de behoefte bepaalt. Liefst acht jaar na Stiff Upper Lip kwam AC/DC vorig jaar met zijn nieuwe, en intussen al vijftiende studioplaat voor de pinnen. Dik vier maanden na de release staat de teller wereldwijd al op zes miljoen verkochte exemplaren. Niet slecht voor een troepje vierenvijftigplussers dat halsstarrig weigert zijn muziek in downloadbare vorm aan de man te brengen. Of zelfs maar een fysieke best of op de markt te gooien. ‘We zijn nog niet klaar’, liet Brian Johnson vorig jaar in het blad Classic Rock verstaan. ‘Ze mogen het beste van mij hebben als ik dood ben.’
Wat ons weer bij ons uitgangspunt brengt. Hoe vaak zijn we tijdens het beluisteren van AC/DC’s volledige studiodiscografie verrast? Wel, in elk geval meer dan we konden denken. Zo waren we namelijk helemaal vergeten dat AC/DC in zijn hele bestaan nooit één ballad heeft opgenomen. Het dichtst in de buurt kwam nog The Jack, een trage bluesstamper uit de debuutplaat, die luisteraars keer op keer wist te ontroeren met zijn tragische onderwerp – een geslachtsziekte. Waren eveneens uit ons geheugen gegleden: de zeldzame stilistische afwijkingen van de meedogenloze, op blues en boogie geënte AC/DC-norm. Maar goed, het vaudeville-achtige Big Balls (op Dirty Deeds Done Dirt Cheap, 1976), waarop Bon Scott voor de grap met een duur kostschoolaccent zingt, of het slepende en wat misleidend getitelde House Of Jazz ( Stiff Upper Lip, 2000) zouden bij De Slimste Mens nu eenmaal nooit als eerste associaties bij de groepsnaam worden genoemd.
Wie beweert dat Black Ice evengoed in 1974 had kunnen worden gemaakt, geven we grotendeels gelijk. Omdat die redenering ook omgekeerd geldt: Let There Be Rock (1977), Powerage (1978) en Highway To Hell (1979) zijn vandaag nog geen spat verouderd. Dat zeggen wij niet alleen, dat kunnen ook onze buren getuigen. Want heren, u weet toch hoe het gaat in Decibel: ‘ Spread the joy going on/ Yeah, hard and long‘.
En dan nu die nekmassage boeken.
Black Ice Uit bij Sony BMG
AC/DC LET THERE BE ROCK
Tot 31/5, Proud Galleries, Londen proud.co.uk
DOOR KURT BLONDEEL
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier