Grootse emoties, spectaculaire decors, gargantueske coiffures: zo nu en dan zwellen Hollywood-ego’s aan tot zulke epische proporties dat zelfs het grootste Imax-scherm ze nog amper kan bevatten. Focus selecteerde zijn favoriete vanity projects, films die zo egomaan en slecht zijn dat het weer schuldig genieten wordt. Showtime!
The Conqueror (1956)
Het is gemakkelijk om je vrolijk te maken over de egotripperij van Sharon Stone, Steven Seagal, Madonna, Sly Stallone en andere usual suspects, maar eigenlijk zetten ze gewoon een Hollywood-traditie voort. Ook de vedetten van weleer bezondigden zich wel eens aan mateloze zelfoverschatting en de voorbeelden zijn legio: Jane Russell in Underwater, Liberace in Sincerely Yours, Laurence Olivier in Inchon en – onze favoriet – John Wayne in The Conqueror. Daarin krijgt de archetypische westernheld de meest fake snor uit de filmgeschiedenis onder zijn neus geplakt, die van de 12e-eeuwse Mongoolse veroveraar Djengis Khan dan nog. ‘She is a wuh-man. Much wuh-man’, gromt Wayne ergens in zijn meest poëtische Mongools, terwijl de cameraman zijn uiterste best doet om de woestijn van Utah er zo Mongools mogelijk te laten uitzien en de geharnaste figuranten hun Mongoolste beentje voorzetten.
Can’t Stop the Music (1980)
Steve Guttenberg en The Village People in één film? Soms is het leven van kwaadwillige critici te mooi om waar te zijn en deze discomusical was een gedroomde schietschijf. Guttenberg, die ons later nog zou verblijden met de Police Academy-reeks, speelt een ambitieuze showbizzcomponist die The Village People weet te strikken voor zijn musical, inclusief die playbackende indiaan. Wat volgt, is een wufte farce waarin de vraag ‘Hoe zien stoere jongens eruit in strak ondergoed?’ het enige motief lijkt te zijn, tot de obsessie uit zijn oevers treedt, de glitterballen bijna barsten en het onvermijdelijke YMCA als orgiastisch hoogtepunt door de luidsprekers schalt, met als toetje: een Busby Berkeley-achtige herenchoreografie in een zwembad. ‘This is the eighties. You’re going to see a lot of things you haven’t seen before’, roept een fotomodel ter apologie uit. Xanadu, Staying Alive en ander in beenwarmers en epauletten gehuld gebalk stonden ons toen nog te wachten.
Bolero (1984)
Nadat über-bimbo Bo Derek eeuwige roem had vergaard door Dudley Moore in een doorweekte bloes in de armen te vallen in Ten, achtte echtgenoot, regisseur en soft-focusfetisjist John Derek de tijd rijp om zijn eega te promoveren tot liefdesgodin in historisch korset. Een eerste poging – Fantasies (1981) – mislukte jammerlijk, maar met Bolero was het wél raak. Daarin draaft Bo op als een rijke erfgename die richting Marokko en Spanje trekt om ‘er te leren wat extase is’, maar gelukkig voor de campliefhebber komt ze terecht in een kitschorgie bevolkt door een geile sjeik die honing van haar borsten slurpt en een exhibitionistische matador die haar bestijgt als een bronstige stier, waarbij zowaar rookontwikkeling ontstaat. ‘I’m not a virgin anymore’, voegt Bo er voor de slechte verstaanders aan toe, terwijl je John Derek off-screen hoort denken: ‘Zouden er nu echt malloten zijn die in mijn puberale flauwekul een plot menen te ontwaren?’
Purple Rain (1984)
Het lijf van David, het ego van Goliath. We hebben het over Prince natuurlijk, die midden de jaren 80 een memorabele poging ondernam om na de hitlijsten ook nog eens Hollywood te annexeren. Helaas mislukte het opzet van de purperen dreumes jammerlijk, al was het aan deze rockmusical of opgezwollen hommage aan het narcisme – wetenschappers zijn er nog steeds niet uit – duidelijk niet gelegen. Een plot valt er niet te bespeuren, maar da’s gelukkig ook nergens voor nodig aangezien Prince – die vrouwen in een nanoseconde purper doet uitslaan van geilheid – in elk shot met zichzelf loopt te pronken. Vooral de climax blijft grandioos: de live-uitvoering van de titelsong die qua gezwollen sentiment Barbra Streisands pathetische finale in A Star is Born bijna doet verbleken tot een oefening in benedictijnse soberheid.
Wild Orchid (1991)
Wie ooit zijn vegetarische stoeipartij met Kim Basinger heeft gezien in het even ridicule Nine and a half Weeks wist natuurlijk al langer dat Mickey Rourke Hollywoods meest onwaarschijnlijke sekssymbool was. Maar wat de Mickster klaarspeelt in het opus magnum van Zalman King, sluikstorter van siliconenpret, is gewoon te dolletjes voor woorden. Laat het ons daarom houden op ‘een kinkfest voor misdienaars’, waarin Rourke een miljonair vertolkt die er net toevallig Rourkes eigen voorkeur voor Harleys en idiote bandana’s op na houdt en graag in het slipje mag duiken van Carré Otis, Jacqueline Bisset en bij uitbreiding zo ongeveer alles wat beweegt, maar dan enkel op de achterbank van een limousine, met een suggestieve fluit champagne in de hand, halfscherp in beeld gebracht, onderwijl een catatonische grijns opzettend en meedeinend met een lap lauwe saxofoonmuziek.
Showgirls (1995)
Doorgaans zijn het de ego’s van de acteurs die beginnen te zwellen, maar af en toe slaat het virus ook over op regisseurs. Dat was het geval met Paul Verhoeven, die na het succes van Total Recall en Basic Instinct niet meer in te tomen viel en zich in een vlaag van zelfdestructieve hybris waagde aan een siliconenorgie zonder voorgaande, met als inzet: het reilen en zeilen binnen een roedel ambitieuze stripteaseuses uit Las Vegas. Nooit eerder vielen in een mainstream-film zoveel blote borsten, tenenkrullende dialogen en protserige pauwenveren te genieten, terwijl Saved by the Bell-sterretje Elizabeth Berkley haar Hollywoodcarrière met aandoenlijk sérieux de dieperik in acteerde nog voor die goed was begonnen. We vonden er niks aan in de bioscoop, we vonden er nog altijd niks aan op televisie en nee: zelfs de special edition-dvd met tal van extra’s en nóg meer tieten kon ons nog altijd niet bekoren.
The Island of Doctor Moreau (1996)
Geen kwaad woord over method-zwaargewicht Marlon Brando, maar decennialang door vriend en vijand bejubeld worden als beste acteur aller tijden laat zijn sporen na. Wat Brando precies voor ogen had met zijn rol van geflipte, met genen klooiende, door marsupilami’s omringde en pauselijk wit gepoederde wetenschapper in deze onsterfelijk belachelijke sf-prent naar de roman van HG Wells is zelfs voer voor hooggeleerde psychologen. Geen wonder dat regisseur Richard Stanley de set inruilde voor veiliger oorden en zich al na één dag in de regiestoel liet vervangen door veteraan John Frankenheimer, al viel Brando’s exponentieel uitdeinende ego toen duidelijk al lang niet meer te temmen. Vrij naar kolonel Kurtz: ‘The horror, the horror.’
Battlefield Earth (2000)
Kruistochten, fatwa’s, zelfmoordaanslagen en Bijbelepen die doodser ogen dan de Dode Zee: religieus fanatisme heeft al flink wat ellende voortgebracht, maar het kan altijd nog erger. Dat bewees Scientology-volgeling John Travolta in het niet zo gezegende jaar 2000 door een goed deel van zijn spaarcenten te investeren in deze sciencefiction-epic naar de roman van Scientology-peetvader L. Ron Hubbard en door de planeet aldus te teisteren met een film over een alien-invasie die qua ridiculiteit nog door geen vijftien dimensies kon worden gevat. Gelukkig mislukte Travolta’s poging om onze hersenen te spoelen en de wereldhegemonie te grijpen – hij maakte het zichzelf dan ook extra moeilijk door op te draven als een gerateerde Kiss-imitator met dreadlocks.
(D.M.)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier