Met ‘From Hell’ wilden Allen en Albert Hughes maar één ding: de stempel van zwarte filmmakers ontv
Even subtiel en onverwacht als een gewelddadige overval op uw postkantoor, overvielen de zwarte tweelingbroers Albert en Allen Hughes tien jaar geleden de filmwereld. Menace II Society, hun debuut, toonde op schokkende wijze hoe kinderen uit het getto van Los Angeles verwacht werden jong en gewelddadig te sterven, en hoe daar niets meer aan te veranderen is.
Hoewel ze even zwart zijn als Armeens, belandden ze zeer tegen hun zin in het vakje ‘zwarte filmmakers’. De wilde verhalen die ze verkondigden, versterkten het cliché: de Hughes profileerden zich als een jonge, onbezonnen, Afro-Amerikaanse tweeling met een mening over alles en iedereen, vooral over hun collega’s. Ze werden inno time hét adres bij uitstek voor kleinerende commentaren en sappige inner-city-anekdotes over Spike Lee, John Singleton en andere zwarte regisseurs. Toen ze in 1995 Dead Presidents draaiden, hun tweede film, stuurden ze de hele crew een memo met de vraag geen kledij meer te dragen ontworpen door Spike Lee, want dat leidde hun aandacht af.
Te veel mensen hebben geroepen dat ze met de gangsterfilms hun levensverhaal in beeld hadden gebracht, wat jammer genoeg hun artistieke talent heeft overstemd. Behalve de boeiende docmentaire American Pimp leverden ze de voorbije vijf jaar geen nieuw filmwerk af. Ze hadden de tijd nodig om zichzelf terug te vinden én een manier om het getto van de zwarte film te ontvluchten. Daar zijn ze met From Hell duidelijk in geslaagd. De Jack the Ripper-thriller vertelt het verhaal van een aan opium verslaafde detective die op zoek gaat naar de eerste seriemoordenaar uit de geschiedenis. Het project, volledig op locatie gedraaid in Praag, bekoelde hun woede en bitterheid, en verloste hen mogelijk van hun persoonlijke hel: gecatalogeerd staan als regisseurs, ‘ only good in the hood’.
Jullie hebben er jaren over gedaan om het Jack the Ripper-verhaal te herwerken. Wat sprak jullie er zo in aan?
Allen Hughes: We leerden het verhaal kennen via een van onze favoriete tv-shows, In search of… van Leonard Nimoy. We waren nog jong en dachten: wow, dit is excentriek en beangstigend! We waren gefascineerd door die tijd, door het feit dat Jack the Ripper de eerste seriemoordenaar is, door de manier waarop hij toeslaat, door de mist en de lugubere sfeer.
Albert Hughes: Toen werden we geconfronteerd met From Hell, een pracht van een beeldverhaal, met diverse lagen, een koninklijk thema en sterke karakters uit het klassensysteem. In plaats van telkens opnieuw een andere versie van Menace II Society te maken zonder iets bij te leren, dachten we hiermee onze horizon te kunnen verruimen.
Jullie kozen inderdaad iets heel anders dan een gewelddadige grootstadsfilm.
Allen: We waren het kotsbeu het etiket van zwarte filmmakers opgeplakt te krijgen.
Albert: Iemand schreef over ons: ‘Laten we maar afwachten hoe deze stadsfilmmakers het er afbrengen als ze een blanke film draaien.’ Dat maakte ons echt woedend. Nu, Jack the Ripper speelt zich ook af in het getto van een grote stad, en het behandelt dezelfde thema’s als ons ander werk: dood, moord en verminking. Eigenlijk gaan al onze verhalen over de onderkant van de maatschappij, alleen zijn de huidskleur en het jaartal deze keer anders.
‘From Hell’ stuiterde van studio naar studio. Wat liep er mis?
Albert: Het begon bij Disney, waar ze ons na Dead Presidents drie scripts aanboden: Jack the Ripper, Con Air en nog iets. We wezen ze alledrie af. Toen las mijn broer 45 pagina’s van het stripverhaal From Hell en raakten we verslaafd. Helaas zag Disney het project niet zitten: we hadden net een van de ruwste Disney-films aller tijden gedraaid. Als ze ons onze zin gaven, dan zou het bloed weer in het rond spatten en dat wilden ze niet. Dus verhuisden we naar New Line, maar omdat we met die firma nog altijd problemen hadden – voor Menace betaalden ze ons echt een belachelijk laag salaris uit -, belandden we uiteindelijk bij Fox.
Jullie weergave van geweld was altijd al confronterend, veeleer realistisch zoals Martin Scorsese dan gestileerd als John Woo. Gezien de wreedheid van Jack the Ripper kon je dit keer toch niet veel expliciet laten zien?
Albert:From Hell was inderdaad een testcase: kunnen wij, de specialisten van het bloedvergieten, geweld op een indirecte manier tonen? We hebben veel van Hitchcock bestudeerd om uit te vinden hoe je het in de mensen hun kop krijgt dat er iets vies gebeurt zonder dat ze het eigenlijk te zien krijgen. Blijkbaar hebben we het iets té goed gedaan: veel mensen vinden From Hell bloederig, terwijl je amper geweld ziet. In de hele film zie je maar één keel overgesneden worden, al de rest is suggestief.
Was Johnny Depp de eerste keuze om de inspecteur te spelen die Jack the Ripper vangt?
Allen: Toen we bij Disney werkten, vonden we hem al een toffe kerel, maar hij had net in Sleepy Hollow een gelijksoortige rol neergezet als degene die wij voor ogen hadden, waardoor we dachten dat we hem niet konden gebruiken. Toen we hem uiteindelijk ontmoetten, bleek hij een van de aardigste mensen te zijn die we ooit hadden leren kennen. Hij heeft een grote dossierkennis over het onderwerp, bezit er veel boeken over. We hebben echt uren liggen tetteren over het leven en over films. Toen wisten we dat hij onze man was. Zijn vertolking is ook zo anders. Er hangt een mysterie rond hem, dat helpt wel. En hij is vriendelijk. Als je ster zich zo gedraagt, straalt dat af op de rest van de set. Van hem leerden we veel over acteren in het algemeen en in films in het bijzonder.
Na ‘Menace II Society’ volgde ‘Dead Presidents’, maar naast ‘American Pimp’ maakten jullie vijf jaar niets. Hoe kwam dat?
Albert: We hadden besloten een sabbatjaar te nemen. Het werden er vijf, al spijt dat ons helemaal niet. We wilden een beetje rijpen, dertig worden voor we grotere dingen gingen aanpakken.
Wat is het grootste verschil tussen de filmmakers Hughes uit de tijd dat ‘Menace’ uitkwam en die van vandaag?
Albert: Het zelfvertrouwen is groter, dat helpt op de set, in de manier waarop je met mensen omgaat. Misschien is het grootste verschil wel dat we op ons 29ste veel minder kwaad zijn dan toen we onze eerste film draaiden. Op dat moment waren we echt pissed.
Op wie?
Albert: Misschien klinkt het hard en onvolwassen, maar we waren kwaad op blanken. Omdat ze niet verstonden waarom gangstas zich zo gedragen, omdat ze armoede niet begrijpen. We draaiden Menace niet alleen voor zwarten, ook voor blanken, als wilden we ze een tekeningetje maken. Ach, we zijn opgegroeid tussen twee culturen, waardoor we ons nergens thuis voelen. Op sommige zwarten waren we ook kwaad. In Europa filmen, was daarom een verademing: als ze hier al een beetje bevooroordeeld zijn omdat je donkerder bent, komen ze er gemakkelijk overheen. In Amerika zit het zo diep geworteld. Je merkt dat aan kleine dingen, we worden bijvoorbeeld nog steeds slechter bediend in een restaurant.
Wat denk jullie nu, als jullie ‘Menace’ terugzien?
Allen: We voelen er ons slecht bij. We hebben hem onlangs nog eens bekeken, samen met een vriend die hem per se wou terugzien. We moesten af en toe de kamer uit vluchten omdat we ons te hard schaamden. Op sommige vlakken leek de film wel een eindwerk. De recensenten hamerden destijds op de waarheden, en hoe de film niet prekerig overkwam. Leuke complimenten, maar Menace blijkt nu vol te zitten met prekerige elementen. Hadden we toen maar het inzicht gehad om ze eruit te halen! Zwarte films met een sociaal karakter lopen over van clichés en zedenlesjes! Maar omdat ze van zwarte regisseurs komen, moet iedereen ze aanprijzen.
De houding van de recensenten was te betuttelend?
Albert: Dat zie je ze ook bij Spike Lee doen. ‘Het is een goede Spike Lee-film’, lees je dan. Als in: het was eigenlijk niet zo’n goede film, maar voor Spike Lee maken we een uitzondering. Je oordeelt op een andere schaal. Zo willen we dus niet als filmmakers worden bekeken. Maar daarvoor moeten we van de erfenis van Spike af. Dat is waarschijnlijk waarom we From Hell hebben gemaakt. De meeste mensen realiseren zich niet dat we eigenlijk half-Armeens zijn, laat staan dat we opgevoed zijn door die kant van onze familie. We hebben dus evenveel blanke gevoeligheden als zwarte, maar die komen er nu pas uit. We worden gerespecteerd in Hollywood, eigenlijk behandelen ze ons beter dan onze voorgangers, maar het stigma blijft.
Welk stigma?
Allen: Geloof het of niet, maar in Hollywood lopen veel kaderleden en impresario’s rond die denken dat we onder onze jas pistolen en messen verborgen houden, alleen maar omdat we ooit een film maakten over de gettocultuur! Ik walg ervan! Scorsese en anderen mogen films maken over de maffia, niemand zit met een ei in zijn broek als ze hen tegenkomen. Het lijkt wel of zwarten dat soort films niet kunnen maken zonder deel uit te maken van de cultuur die ze portretteren. Alsof er in de aders van kleurlingen geen artistiek bloed vloeit.
Albert: Een grote producer stal onlangs een project van ons. Mijn broer belde zijn assistent op en zei: ‘Hij kan maar beter binnen het uur terugbellen.’ We waren echt kwaad, en vertelden in geuren en kleuren wat voor een slijmbal zijn baas was. Hij vertaalde de boodschap als ‘die kerels bedreigen je leven.’
Met dat deel van het filmbedrijf worden we nog dagelijks geconfronteerd. Terwijl we sinds onze schooltijd, toen we een paar keer zélf in elkaar zijn geslagen, niemand fysiek pijn hebben gedaan. Ik haat het dit te moeten zeggen, maar ik moet het kwijt: Los Angeles ís racistisch. Als een zwarte gaat lunchen in de Ivy’ and the Shore komt er gegarandeerd een blanke op hem af met het bonnetje om zijn wagen te halen.
Zijn jullie rijk geworden bij Disney?
Albert: Niet naar Hollywood-normen, neen. We zijn er natuurlijk wel op vooruitgegaan. We geven ook niet zoveel om geld, wat misschien niet zo slim is. Mensen die in ons leven komen, worden verzorgd.
Jullie zijn wijzer geworden?
Albert: Filmen in Europa was een verademing. In Praag, Amsterdam en Londen is elke mens gelijk, ras of seksuele geaardheid spelen een minder belangrijke rol. Sinds we hier terug zijn, ben ik op niemand meer boos. Ik herken meteen de ware aard van de mensen die ons benaderen, en ik leg er me bij neer.
Allen: We hebben een tijdlang een spel gespeeld, zeker tegenover journalisten. Begon een interviewer bijvoorbeeld met een citaat, genre ‘laat ik eens voorlezen wat Hale Berry zegt over je film’, reageerden wij meteen met: ‘ Well, fuck that bitch.’ Toen dachten we dat het cool was om er iets persoonlijks van te maken, nu trap ik daar niet meer in. Ik ben niet bitter geworden, neen, ik besef alleen dat het allemaal om dollars draait.
Hebben jullie er dan spijt van dat jullie met modder gooiden naar Spike Lee en John Singleton?
Albert: De eerste vraag in een interview was altijd: ‘Wat vinden jullie van Spike Lee?’. Of: ‘Jullie hebben een zwarte film gemaakt, net als John Singleton.’ Wij dachten: loop naar de hel. Hoeveel keer verschijnt er geen artikel over zwarte films, waarin alle regisseurs op een rijtje moeten gaan staan? We vinden het fantastisch dat zwarten regisseren, maar moeten we de hele tijd aan elkaar worden gelinkt? Daar wilden we ons tegen verzetten.
Allen: Bij Italiaanse of joodse filmmakers zie ik dat niet gebeuren.
Albert: We hebben geen probleem met John, punt. Spike behandelde ons eens unfair en excuseerde er zich nooit voor. Als journalisten er iets over vragen, geven we een eerlijk antwoord.
Allen: Mensen hebben vaak een negatief en cynisch beeld van de Hughes, maar op menselijk vlak zijn we een en al liefde, vrijgevigheid en vertrouwen. Dat is nu net onze zwakte, en die wordt misbruikt. Vroeger bespraken we onze scriptideeën openlijk, om ze daarna gestolen en geplagieerd te zien. Nu begrijpen we ook waarom bekende regisseurs zo beschermd worden in wat ze zeggen. Mensen uit de filmindustrie willen wel eens zeuren over de te grote ego’s, maar als je die ego’s in kwestie ontmoet, blijken dat heel fijne mensen te zijn. Zij gebruiken hun ego alleen als een instrument om te communiceren, omdat de geldwolven niets anders verstaan.
Gaan jullie verhuizen naar Europa?
Allen: We gaan naar Amsterdam, maar niet voor de vrouwen en de drugs. Ik vind niet dat we onze persoonlijkheid moeten aanpassen aan de wereld waarin we werken. Misschien moeten we verkassen om onze eigenheid te behouden en af en toe terugkomen om onze zaken te regelen.
Vóór we in Europa waren geweest, hield ik van New York, omdat kunst daar meer gewaardeerd wordt dan in L.A. De mensen zijn er vriendelijker en in de buitenwijken heerst toch een iets positievere sfeer en is er meer begrip en steun. En Europa overstijgt de Big Apple nog. Daar houden ze van alle kunsten: poëzie, zang, literatuur, film… We werden verliefd op Amsterdam, waar niemand je nakijkt, of uit het dak gaat over met wie je uitgaat, over je huidskleur.
Albert: We hebben elk een kind, dus echt verhuizen is nogal moeilijk, maar we kunnen per bezoek wel een paar maanden blijven. We gaan door met films maken, zijn echt klaar om te werken. Maar we zouden af en toe een maand of twee naar Amsterdam kunnen gaan, de vrijheid proeven om onszelf te zijn. L.A. is een stad onder hoogspanning.
Ik denk dat ik geen twee films gezien heb met meer depressieve eindes dan jullie eerste projecten. Heeft het reizen jullie zo opgepept dat er een kans bestaat op een happy end in een Hughes-film?
Albert: Zeker. We zijn pessimistisch van nature, bijna cynisch, maar Europa heeft geholpen. Ik was erg in mezelf gekeerd. Ik wilde niet naar buiten, uit schrik neergeschoten of in elkaar geslagen te worden of gewoon oog in oog te staan met anderen. Europa leerde me nog iets: wat moet gebeuren, zal gebeuren. Ik miste al het mooie van het leven door die paranoia. De grootste fout die regisseurs kunnen maken, is niet meer onder de mensen te komen en zo de band met de realiteit te verliezen.
Europa heeft jullie opgebeurd?
Allen: Ik stop met wrok koesteren. Ik wil gelukkig zijn. Dat ben ik de jongste drie jaar geworden. Daarvoor waren we nooit echt blij.
Albert: We waren heel hard voor onszelf, op alle vlakken. Onlangs kocht hij een Mercedes, ik een Porsche. Daar hadden we ons vroeger zeker schuldig bij gevoeld, want welk beeld zouden de mensen dan niet van ons hebben gehad? Nu denken we eerder: waarom moet de perceptie van anderen ons geluk in de weg staan? Ergens hangt er nog altijd een zweem van schuld, maar we bereiken het punt waar we het leven kunnen waarderen. Dat we dingen kunnen bezitten zonder het gevoel te hebben dat anderen ons daarop aankijken. Ik zie ons niet meer snel kwaad worden, woede verkloot alles toch altijd. Het is moeilijk te groeien als je kwaad bent.
Copyright Movieline/Vertaling: Maarten Billliet
‘In Hollywood lopen veel kaderleden en impresario’s rond die denken dat we onder onze jas pistolen en messen verborgen houden, alleen maar omdat we ooit een film maakten over de gettocultuur! Ik walg ervan!’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier