‘HET LEVEN IS HELAAS TE KORT OM NOG TE LEREN LASSEN’
Jarenlang leek Stef Kamil Carlens voor de popmuziek verloren, zo nijver floreerden hij en de rest van Zita Swoon Group in de multidisciplinaire kunst. Maar nu is er Stuck in the Status Quo, zijn eerste soloplaat, en die was even onvermijdelijk als de thema’s die hij erop aansnijdt: de dood, onverklaarbare verlangens, maar ook geluk. ‘Op mijn begrafenis mag er de hele nacht gefeest worden.’
Het deurtje in de grote roze poort langs een verder onopmerkelijke Antwerpse invalsweg zwaait open. Een donkere passage, bemeten op de vlotte doorgang van klein vrachtvervoer, leidt naar een oase van groen die als een vlek langs de aaneengesloten achtergevels uitdijt. Stef Kamil Carlens (47) verschijnt in een deuropening verderop, rijzig en paraat, in een zwarte, aan eigen snit ontsproten lange overjas die hij binnen de hele tijd zal aanhouden. In deze voormalige houtzagerij heeft de muzikant en beeldend artiest zijn familiale én professionele nest gebouwd. Alsof de zon is lekgeslagen, gulpt het licht de spatieuze repetitieruimte in waar Carlens doorgaans de pers ontvangt. Verzoeken daar onverwijld om aandacht: in stelling gebrachte instrumenten zoals een harp en een fantasierijk, met potten en pannen uitgerust drumstel; enkele flemende poezen; en Carlens’ eigenste wall of fame, een uitgestrekte collage van foto’s van zijn veelal muzikale helden. Noem iemand die de populaire muziek in de jongste tachtig jaar heeft verrijkt, en hij of zij hangt ertussen. Van Status Quo geen spoor.
Eerst een droge vaststelling: er staan, tja, máár acht liedjes op Stuck in the Status Quo.
STEF KAMIL CARLENS: (lacht) Ja, ik vond dat zelf eerst ook maar weinig. Ik had nog een hoop andere dingen in de steigers staan, hoor, maar toen ik de plaat tot een geheel aan het vormen was, hoorde ik hoe gechargeerd en gelaagd die songs waren, qua arrangementen en muzikale ruimte die ze innemen. Dus dacht ik: misschien is dat wel genoeg, het verhaal – in de figuurlijke zin – is verteld, de sfeer gezet. Aanvankelijk had ik de plaat helemaal alleen gemaakt: gemixt, gemasterd, klaar. Maar toen ik met een livegroep begon te repeteren, was ik gaandeweg minder tevreden over bepaalde versies. Van sommige nummers heb ik zelfs alle akkoorden weggegooid en alleen de tekst behouden. En door er later producer Jo Francken bij te halen is er nog méér gewijzigd.
Was je voeling met het beknopte formaat van de popsong misschien verkleurd door de muziektheatervoorstellingen, dansprojecten en Afrikaanse samenwerkingen die je met Zita Swoon Group de voorbije zes jaar op poten hebt gezet?
CARLENS: Hmm, neen. Een popsong schrijven is niet echt moeilijk, hè. Maar de reden waarom ik ermee was gestopt, was het gevoel dat ik niets meer te zeggen had. Ik wilde ook niet langer in mezelf graven, maar naar de wereld kijken, mij informeren, studeren. Daar is theater een heel geschikt medium voor. Het ene onderzoek leidt naar een ander, en zo blijf je geïnspireerd.
Leg nog eens uit waarom Zita Swoon in 2009 Zita Swoon Group is geworden?
CARLENS: Ik wilde niet meer de persoon vooraan zijn die de meeste aandacht naar zich toe trekt. Het uitgangspunt was om veel meer instrumentale muziek toe te laten, én ons los te maken van het popsongformaat. Dat laatste bleek best wel moeilijk, want dat denken binnen een tijdsbestek van drie tot vijf minuten zit blijkbaar diep. Componeren op tien of twintig minuten, dat moet je léren. Een derde doel was om de interactie aan te gaan met kunstenaars uit andere disciplines – dans, film, theater, beeldende kunst – en uit andere culturen, wat we gedaan hebben in Burkina Faso. Uiteindelijk kwam het er wel op neer dat ik zo’n beetje de artistieke leider was, de eindverantwoordelijke voor het ordenen van de ideeën.
Sluit je met dit solowerk nu ook díé periode af?
CARLENS: Neen, want onze dadavoorstelling Nothing That Is Everything voeren we bijvoorbeeld nog altijd op, en onlangs ging onze nieuwe, The Ballad of Erol Klof,in première. Het was gewoon zo dat er gaandeweg weer genoeg zaken waren die me raakten en die ik in songs kwijt wilde. Weet je, ik miste het spélen ook wel. In vergelijking met een theaterstuk is een concert heel direct en eenvoudig. Er komen amper vergaderingen aan te pas. Deze plaat wilde ik in mijn eentje maken, zonder de groep. Er spelen uiteraard wel mensen mee: Nicolas Rombouts van Dez Mona op bas, Wim De Busser van King Dick en Zita Swoon Group op drums, Nel Ponsaers van Índio Louro en The Golden Glows zingt, en Alma Auer zingt en speelt harp. Geen louter uitvoerende muzikanten, maar ik stuur hun inbreng wel meer dan bij Zita Swoon. De percussie heb ik bijvoorbeeld zelf voor mijn rekening genomen. Dat was al een heel groot onderzoek.
Want in het verleden had je daar specialisten zoals Kobe Proesmans en Aaron Jespers voor in huis.
CARLENS: Voilà. Ik heb van die mensen natuurlijk heel veel geleerd. Ik hou echt van percussie. Dat drumstelletje daar achter je heb ik zelf gebouwd. Dat was de sound waarnaar ik op zoek was. Ik ben onder andere in de muziek gesukkeld door mijn liefde voor Tom Waits. Die invloeden die hij opzoog vanuit de rumba, de tango of Oost-Europese muziek vind ik nog altijd heel boeiend.
Nu je toch over Tom Waits begint: net als hij verkruimel je de blues graag naar eigen goeddunken.
CARLENS: Blues is altijd mijn grote liefde geweest. Dr. John, Bob Dylan – want blues zit er bij hem altijd wel in, naast folk en country – B.B. King, Sonny Boy Williamson, Muddy Waters, John Lee Hooker: ik heb altijd heel hard naar hen geluisterd. Als er nog geen blues in zit, probeer ik het er altijd in te krijgen. (lacht) Ik speel heel veel resonatorgitaar – dobro, zeg maar – op de plaat. Het is een vrij eenvoudige manier van gitaarspelen, waarmee je toch veel kunt bereiken zonder te technisch te worden. Zeker in combinatie met die oude voetbas daar en een stuk percussie kan ik op een podium helemaal alleen een hele wereld creëren.
We kunnen er niet onderuit: de dood werpt zich op als een dominant thema op Stuck in the Status Quo.
CARLENS: We worden er dan ook constant mee geconfronteerd. Niet alleen onze eigen dood speelt in onze gedachten, ook die van de mensen om ons heen. De dood is onvermijdelijk, en je weet niet wanneer jouw moment zal komen. Er is ook het filosofische aspect: wat is het leven in het aanschijn van het einde ervan? Dat heb ik altijd al een heel boeiende zaak gevonden.
In liedjes zoals After I’m Gone – een ludieke wilsbeschikking, op strofes en refreinen gezet – en de titelsong, die haast tot een huppeldans noodt, ontmijn je wel de ernst van die zaak.
CARLENS: Het blijft wel ernstig, natuurlijk, want het is een einde. Maar een begrafenis hoeft niet alleen om smart te gaan.
Er mag gerust een nacht lang gefeest worden te jouwer nagedachtenis, zing je.
CARLENS: Absoluut. Het zaadje van After I’m Gone ligt ergens begin jaren negentig. De broer van een jongen die in Spanje bij een verkeersongeluk om het leven was gekomen, vroeg of we met Moondog Jr. iets wilden komen spelen op diens begrafenis: de jongen bleek van onze muziek te houden. We kwamen terecht in een soort Gents kraakpand waar hij blijkbaar vaak had verbleven. Zijn kist was al door de stad gedragen in een stoet met blazers en zo. Er was heel veel volk, allemaal jonge mensen, veel familie uiteraard, en de stemming was tegelijk bedrukt en feestelijk. Ik had nog nooit zo’n begrafenis meegemaakt. Vooral de intensiteit ervan is me altijd bijgebleven. Ik vond ook de kracht van zijn ouders en broer om het zo te doen heel bewonderenswaardig. Het was evengoed een ritueel, maar dan een waarvan de codes niet vastlagen. In een kerkelijke ceremonie vind ik dat de intimiteit die de achtergeblevenen met de overledene hadden niet altijd genoeg plaats krijgt. Enfin, ik had dat nummer al een tijdje geleden geschreven en ook vaak live gespeeld, en ik merkte hoezeer mensen erdoor geraakt werden. Het werd tijd dat ik het eens op een plaat zette.
De tweede strofe van de titelsong moet wel over de door keelkanker te grazen genomen Thé Lau gaan: ‘My friend calling me from Amsterdam / We’re talking on the phone / He says there’s a bad thing growing inside of him / And pretty soon he’ll be dead and gone.’
CARLENS: (knikt) Dat was een heel raar telefoontje: als iemand je dat zegt… Ik heb meegedaan aan een aantal van zijn afscheidsconcerten, wat veel ongelofelijke momenten heeft opgeleverd. Vooral in de Lotto Arena. Op het einde stonden wij – Tom Barman, ik en nog enkele gasten – op het podium met hem, en het publiek blééf maar Iedereen is van de wereld zingen. Vijfduizend man! Thé stond stil, ik stond vlak naast hem, en de energie en liefde die vanuit al die mensen naar hem toe ging was niet te beschrijven. Later heeft hij nog meegedaan aan een tournee van Behoud de Begeerte. Daardoor was hij vaak in Antwerpen, en dan gingen we wel eens een glas witte wijn drinken, ’s morgens al. (lacht) Toen wist hij al dat het einde snel zou komen. Maar hij had weinig zin om het erover te hebben. Liever praatte hij over zijn passies. Muziek natuurlijk. Hij heeft nog dat prachtige requiem voor zichzelf gemaakt, Platina Blues, voor mij een van de beste dingen die hij ooit gedaan heeft. Maar hij was evengoed aan het lullen bij een sigaret, want hij was opnieuw beginnen te roken. ‘But his heart was full of joy and love’, zing ik in dat nummer. Liefde voor zijn vrouw Marijke, zijn twee zonen, de wereld, zijn collega’s, iedereen. En voor Kim Clijsters, die hij net had ontmoet. (lacht) Hij was een heel grote tennisfan, had een match met haar mogen spelen, en hij was helemaal vol van haar.
Vertel eens: in welke status quo zit jij vast?
CARLENS: Dat is in feite een verzameling van gedachten. Die eerste strofe van het titelnummer gaat bijvoorbeeld over een vriend uit Afrika die mij belt voor geld. Zulke telefoontjes, daar heb ik er heel wat van gekregen en ik ben er ook verschillende keren op ingegaan, maar ergens stopt het. Je moet weten dat leeftijd in Afrika hiërarchie schept. Het feit dat iemand die ouder is dan ik mij belt om geld, is dus heel vernederend. Ook voor mij, want ondanks de ongelijkheid tussen Noord en Zuid werkt die man even hard als ik. We zitten dus allebei vast in dat systeem: ik aan de comfortabele kant, hij aan de moeilijke. Het is een vrolijk nummer, maar toch zit er veel verontwaardiging in. Ik erger me mateloos aan de situatie en probeer wel te helpen, financieel of materieel. Hoeveel computers ik niet naar Afrika heb gesleurd! En geluidsapparatuur! En kleding!
Empty World draag je op aan Yasmine, die acht jaar geleden uit het leven besloot te stappen.
CARLENS: Goh, is het echt al zo lang geleden? Ik heb dat nummer vrij snel na haar dood geschreven. (stil) Ik vond het vreselijk. Ik begreep het ook niet. Ze was zo’n gezellige, innemende, volkse madam, die tegelijkertijd heel hard op zoek was naar diepgang, die veel verder wilde gaan in haar werk dan ze tot dan toe had gedaan. Terwijl mij achteraf pas opviel hoe schoon haar toegankelijke topdertignummers al waren. Om maar te zeggen hoe we ons vaak laten misleiden door de vorm. Ik dacht: in wat voor wereld leven wij als zo iemand de kracht niet meer vindt om voort te leven?
Bij popartiesten die ons abrupt ontvallen – noemen we maar John Lennon of Jeff Buckley – wil een mens al eens pijn voelen vanwege de muziek die ze nooit meer zullen maken.
CARLENS: Ik heb Jeff Buckley drie keer kort ontmoet. (zucht) Oók iemand die veel te jong is gestorven. Maar bij hem kwam er nog iets bij: die roekeloosheid waarmee hij vlak bij die voorbijvarende boot in de Mississippi ging zwemmen. Er was iets met zijn aura, iets enorm sterks, en iederéén voelde dat. Jeff Buckley was geen normaal mens. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik hem live zag, op Werchter. Na ons concert met dEUS holde ik naar het andere podium, en werkelijk de voltallige affiche van die dag zat daar in de coulissen toe te kijken. Iedereen was betoverd door hem. Iedereen moest hem zien. We toerden toen met dEUS min of meer in hetzelfde circuit als hij, en overal waar we hem tegenkwamen, werd dat gevoel bevestigd. Achteraf dacht ik: die man heeft alle energie die hij in zich had in heel korte tijd gebundeld. In zijn werk, maar ook in zijn zíjn. Vaak verraadt roekeloosheid een ander probleem, is het een ontkenning van de fragiliteit van het leven. Maar ik heb hem niet goed genoeg gekend om daarover te kunnen oordelen.
Nog een keer terug naar After I’m Gone, waarin je te kennen geeft: ‘Now I won’t mind dying / I’ve been lucky all my life.’
CARLENS: Niet dat het nu mag komen, hè. (lacht) Maar het is wel zo dat je de dingen naar waarde moet schatten. Ik heb altijd veel geluk gehad. Nog steeds. Ik zeg het over mijn vrouw en over mijn zoon. Ik heb altijd hard gewerkt, maar ik heb ook het geluk dat ik in een wereld leef waarin mijn werk wordt geapprecieerd, in die mate dat ik ervan kan leven.
Je bent vorig jaar in de huwelijksboot gestapt, na tweeëntwintig jaar samenzijn.
CARLENS: Goh, op een bepaald moment moet je zoiets toch ook vieren, hè. Je kunt al wel eens een bloemeke kopen of een collierke, maar ik wilde het toch eens bezegelen, ook naar onze families en vrienden toe. ‘Dit is voor altijd, we willen samen oud worden.’ Nu ja, we wáren al samen oud. (lacht) We gaan allebei naar de vijftig nu, de tweede helft van ons leven.
Hoop je soms dat je zoon onder de indruk is van wat jij doet?
CARLENS: Daar denk ik niet aan. Ik kan alleen maar mezelf zijn, proberen zo waarachtig mogelijk te zijn en voor de rest hem het thuis bieden dat hij nodig heeft. Hij is vijftien nu en aan zijn eigen verkenningstocht bezig. Hij gaat stilaan de wereld in. Je rol als ouder stopt natuurlijk niet, maar verandert wel. Dat loslaten is best wel moeilijk. (lachje) Die jongens gaan de stad in en komen pas terug als het donker is. Daar moet je toch even aan wennen.
Terwijl het door je hoofd flitst wat je op zijn leeftijd zelf allemaal hebt uitgespookt.
CARLENS: Ja, maar ik weet ook dat het uiteindelijk goed is gekomen. (glimlacht) Ik maak me daar niet zo veel zorgen over. We kunnen goed praten, ook als er weer eens wat onvermijdelijke spanning is geweest. Binnenkort ga ik alleen met hem op reis, one on one. Dat hebben we nog nooit gedaan, maar ik denk dat het belangrijk is.
Koester je nog onvervulde dromen?
CARLENS: Neen. Ik heb al mijn dromen waargemaakt. Nu al. (lacht) Oké, ik kan spijtig genoeg niet lassen, wat ik voor mijn beeldende werk wel graag had gekund. Maar je leeft maar één keer, het is beter keuzes te maken en daar zo diep mogelijk in te gaan.
In het nummer The Longing Stays Inside roep je anders wel een verlangen op dat maar niet gestild kan worden.
CARLENS: (zucht) Dat nummer gaat over het ontbreken van innerlijke rust, datgene waarnaar iedereen wel verlangt. Van nature ben ik extreem onrustig. Dat bouw ik ook op omdat ik hard werk. Artiest zijn is voor een heel groot deel ook iets abstracts. Je vertrekt van niets, je moet een moment creëren, samenwerkingen tussen mensen dirigeren.
Ben je ook zo onrustig als je alleen werkt?
CARLENS: Ja. Maar laten we het nu ook niet dramatiseren. Het is meer een stress die eigen is aan deze tijd, met zijn veelheid aan informatie, gecombineerd met werk en familie. Ik weet trouwens wat ik ertegen moet doen: veel fietsen. Fysiek ontladen, honderd kilometer trappen, dan voel ik me goed. Bovendien blijf ik zo in conditie en dat houdt me in balans.
Maar toch: er is nog een verschil tussen druk bezig zijn en verlangen naar wat er niet is.
CARLENS: Da’s waar. (stil) Die longing is een onbestemd verlangen, je kunt niet goed vatten naar wát. Is het melancholie? En zo ja, wat is melancholie? Is het een aandoening? Wat veroorzaakt het? (citeert) ‘Every night I come home real tired / And into oblivion I slide’: ik val weg in een soort vergetelheid, want ik heb te veel informatie binnengekregen om nog te kunnen verwerken. ‘And every night in my dreams I’m on fire/ Upon a boiling river I glide.’ Een kokende rivier van verlangen, daar vaart mijn bootje op. Na dat innerlijke avontuur word ik ’s morgens wakker. Met een leeg hoofd, maar het gevóel is er nog wel. Is het verlangen naar het eeuwige leven, naar het eeuwige geluk? Ik weet het niet.
Melancholie heet mooie pijn te zijn: het steekt, maar je laat het toch vrijwillig toe.
CARLENS: Als kunstenaar is het natuurlijk een bron vanwaaruit veel van je werk vertrekt. Of je maakt iets vrolijks om ertegenin te gaan. (denkt na) Die song is voor mij ook een beetje een raadsel. Plots kwam die heel speciale akkoordenprogressie op mijn gitaar tevoorschijn, en de tekst vloeide daaruit voort. Geen idee waar het allemaal vandaan kwam, en ik hoef het ook niet te weten. Kunst is geen wetenschap. Kunst probeert het mysterie alleen maar te verwoorden of vorm te geven. Het mysterie waarmee we allemaal leren leven.
Een week later. Stef Kamil Carlens heeft het stuk op eigen verzoek nagelezen, en er moet hem toch iets van het hart. ‘Ik ben niet helemaal zeker dat er géén foto van Status Quo aan mijn muur hangt’, lacht hij. ‘Schrijf maar op: ik ben grote fan van die band, vooral van hun eerste platen!’ Ik schrijf het op.
STUCK IN THE STATUS QUO
Verschijnt op 10/3 bij PIAS.
Door Kurt Blondeel – Foto’s Charlie De Keersmaecker
‘Ik had destijds het gevoel dat ik niets meer te zeggen had in popsongs. Nu wel weer. En ik miste het spélen.’
‘Ik heb Empty World vrij snel na de dood van Yasmine geschreven. Ik vond het vreselijk. In wat voor wereld leven wij als zo iemand de kracht niet meer vindt om voort te leven?’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier