HET DOEK VALT OVER 2010 LOF DER TRAAGHEID

'UNCLE BOONMEE WHO CAN RECALL HIS PAST LIVES'. Een trage, maar terechte Gouden Palmwinnaar.

Is de opmars van de slow cinema de grootste revolutie sinds de nouvelle vague? Of gaat het louter om een folietje van filmcritici? Enkele bedenkingen rond het felste debat van het jaar.

Waarom staan Inception of Toy Story 3 niet boven aan de eindejaarslijstjes van cinefiele filmvakbladen, maar wel Des hommes et des dieux en Police, Adjective? En waarom gingen de Gouden Palm en Gouden Beer dit jaar naar respectievelijk Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives en Honey, arthousefilms die amper het festivalcircuit wisten te ontgroeien? Als we binnen- en buitenlandse filmcritici mogen geloven, werd ook 2010 artistiek gedomineerd door de zogeheten ‘slow cinema’, een recent containerbegrip waarin alle minimalistische, contemplatieve en puur beeldende auteursfilms worden gedumpt.

Zijn die ’trage films’ dan werkelijk beter dan de van oudsher vooral door narratie voortgedreven mainstreamfilms uit Tinseltown? Of gaat het om een snobistische reflex van filmintellectuelen die hun autoriteit in dit digitale tijdperk steeds vaker en heviger aangevallen zien? Die vragen zorgden het voorbije jaar voor felle polemieken onder filmcritici en andere vermeende connaisseurs. Al lijken die veeleer geïnteresseerd in het propageren van obscure regisseurs dan in het helpen vormen van de hedendaagse cinema.

Dat over smaken en kleuren niet te twisten valt – zelfs niet over een film van Jan Verheyen – weten we al sinds Aristoteles. Het slowcinemadebat gaat echter niet zozeer over de al dan niet overschatte kwaliteiten van long take-maestro’s als Hou Hsiao-hsien, Béla Tarr, Tsai Ming-liang of Aleksandr Sokurov. Wat primeert, is de bezorgdheid omtrent een recente losjes gedefinieerde stroming die de kloof tussen mainstream en arthouse op termijn onoverbrugbaar dreigt te maken.

Ook heel wat respectabele filmcritici menen in de dominantie van de slow cinema een passieve agressie ten aanzien van Hollywood te detecteren. Of erger nog: die tot op het bot ontbeende formulecinema zou er vooral op gericht zijn om diehard cinefielen en festivaldirecteuren te behagen. Anders gezegd: slow films mogen inhoudelijk en formeel dan radicaal en subversief lijken, onder hun minimalistische verpakking zijn ze vaak even voorspelbaar, conservatief en risicoschuw als het gemiddelde fabrieksproduct uit Tinseltown.

Als vanzelfsprekend kan hier niet het hele proces van de hoge versus de lage cultuur voor de elfendertigste keer worden overgedaan. Niet alleen telt dat proces ondertussen meer pagina’s dan de zaak-Dutroux, om gefundeerde conclusies te trekken zouden eerst alle begrippen als ‘slow cinema’, ‘minimalisme’ en ‘mainstream’ moeten worden onderzocht en ontleed in een sociale, esthetische en ethische context. Bovendien blijft het een feit – hoe banaal ook – dat de ene film nu eenmaal de andere niet is en is het bijgevolg onmogelijk om een stroming in haar geheel de hemel in te prijzen of de grond in te boren. Voor de slechte verstaanders: je hebt goede en slechte slow films – net zoals je ook goede en slechte mainstreamfilms hebt.

Vandaar dat de alsmaar luider klinkende kritiek op de slow cinema, vooral die van gerenommeerde vakbladen, met evenveel scepsis kan worden benaderd als de deïficatie ervan. Ergens schemert er een dubbelzinnig populisme in door, alsof een criticus in deze tijden van blogs, Facebook en andere internetfora zijn vroegere status van filmorakel zou kunnen terugwinnen door meer op de mainstream te focussen. Bovendien getuigt de kritiek van zelfoverschatting en dedain tegenover het publiek, aangezien een criticus pretendeert te weten wat het heterogene begrip ‘publiek’ precies omhelst en wat zijn smaak is. Ze gaan er haast van uit dat diezelfde kijkers per definitie beginnen te geeuwen zodra een shot langer duurt dan een minuut en Brad Pitt er niet in zit.

Wat er ook van zij: in de eindejaarslijstjes van Knack Focus prijken mainstreamfilms als The Social Network en The Ghost Writer alvast broederlijk naast compromisloze slow films als Uncle Boonmee en Police, Adjective. Dat pleit – op risico van eigen lof – niet alleen voor een open visie, het bewijst ook dat de ambitie om op de hedendaagse filmcultuur te wegen niet noodzakelijk in simplistische en zelfbevlekkende pro- of contradiscussies hoeft te ontaarden.

Dit gezegd zijnde: al wie met uitgestreken gezicht beweert dat Avatar even goed is als Uncle Boonmee leest gewoon het verkeerde blad.

DOOR DAVE MESTDACH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content